Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, sinds vorig schooljaar worden schooltoelagen automatisch geïntegreerd in het groeipakket, in de vorm van de selectieve participatietoeslagen of de schooltoeslag. Het antwoord op mijn schriftelijke vraag van 4 april 2020 leert ons dat die automatische toekenning een groot effect heeft gehad. Vorig schooljaar ontvingen maar liefst 150.000 méér kinderen een schooltoeslag. Dat is dus een toename van bijna 35 procent. Elk kind dat recht heeft op die schooltoeslag, ontvangt die nu ook, en dat is een belangrijke verwezenlijking in de strijd tegen kinderarmoede. Met deze nieuwe regeling inzake het groeipakket zijn ook de bedragen van de schooltoelage in het secundair onderwijs hoger geworden.
Het Steunpunt voor Onderwijsonderzoek (SONO) publiceerde eerder dit jaar een rapport over studiekosten in de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs. Het rapport bevatte de resultaten van een grootschalige studiekostenbevraging die in de schooljaren 2017-2018 en 2018-2019 werd afgenomen. Een van de belangrijkste conclusies belicht specifiek de discrepantie tussen de schooltoeslag en de werkelijke studiekosten. De bedragen voor externe leerlingen in het secundair onderwijs zijn nu 233,75 euro voor een minimumtoeslag, 943,30 euro voor een volledige toeslag en 1107,57 euro voor de uitzonderlijke toeslag. Voor leerlingen van de tweede graad dekt een minimale schooltoeslag 21 procent, een volledige schooltoeslag 83 procent en een uitzonderlijke toeslag 98 procent van de mediane studiekosten. In de derde graad dekt de minimale toeslag 16 procent, een volledige schooltoeslag 63 procent en een uitzonderlijke toeslag 74 procent van de mediane studiekosten.
Vooral in de derde graad dekt de schooltoeslag de studiekosten dus het minst. Vooral in de duurste opleidingsvormen beroepssecundair onderwijs (bso) en technisch secundair onderwijs (tso) is er een groot verschil, zo blijkt. Een gemiddelde tso-opleiding kostte in 2017-2018 gemiddeld 1401,38 euro en een bso-opleiding 1387,92 euro, volgens het SONO-onderzoek.
Minister, hebt u al kennis kunnen nemen van dit SONO-onderzoek? Wat zijn uw bevindingen hieromtrent? Plant u verder onderzoek naar de nood aan een bijstelling van de schooltoeslag naargelang de studiekosten van bepaalde richtingen? Wanneer staat de evaluatie van het nieuwe groeipakket op het programma? Wat is de timing in dezen? Kan een eventuele bijstelling van de schooltoeslag volgens studierichting worden overwogen? Zijn er gesprekken geweest met uw collega van Onderwijs omtrent acties om de studiekosten in de duurste studierichtingen te drukken?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, wij hebben inderdaad kennisgenomen van dat onderzoek. Het was van het schooljaar 2006-2007 geleden dat hier nog onderzoek naar is gevoerd, dus dat is zeker een relevant element. Het viel op dat een “duidelijke en omvangrijke stijging van de uitgaven” waar te nemen is “voor de vervoerskosten, in alle graden en opleidingsvormen”. Daarnaast blijken de studiekosten ook te variëren naargelang de schoolgrootte. De totale studiekosten zijn het laagst in grote scholen, gevolgd door kleine scholen. Het duurst zijn de middelgrote scholen. Dat maakt het inzake de schooltoeslag een uitdaging om te kunnen bepalen welke bedragen moeten worden gehanteerd, aangezien de vervoerskosten op zich als variabele kosten kunnen worden beschouwd en de grootte van de school ook een impact kan hebben op die kostprijs.
U vroeg of ik verder onderzoek plan. De schooltoeslag heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de democratisering van het onderwijs, en wordt toegekend aan de leerling ter ondersteuning van diens deelname aan het onderwijs. Bij de overheveling van de schooltoelagen vanuit Onderwijs naar het groeipakket zijn de bedragen voor het secundair onderwijs verhoogd, omdat het een doelstelling van het groeipakket is om meer tegemoet te komen aan de stijgende onderwijskosten, specifiek in het secundair onderwijs. Dat blijkt ook uit de bedragen vanaf het schooljaar 2019-2020.
Het gemiddelde toegekende bedrag is bij het secundair onderwijs aanzienlijk verhoogd, namelijk van 468,9 euro per leerling naar 732,2 euro per leerling in het schooljaar 2019-2020. Dit zijn gemiddelde bedragen, want naargelang het inkomen van het gezin en het type van secundair onderwijs kunnen de volledige bedragen oplopen van 943,3 euro voor een jongere in het gewoon secundair onderwijs, tot 1132 euro als de jongere in het derde jaar derde graad tso of bso studeert. Deze bedragen liggen nog hoger voor jongeren die op internaat zitten of het statuut hebben van gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling.
Toegekende bedragen variëren naargelang gezinssituatie en type onderwijs, dus een bedrag per opleiding bepalen is niet zo eenvoudig. Verder onderzoek is sowieso nodig, zodat de finesses die nu zijn ingebouwd in het systeem van de schooltoeslagen niet verloren gaan. Er moet daarbij aandacht uitgaan naar het doorvoeren van gerichte verbeteringen. Sowieso moeten wijzigingen afgestemd gebeuren met eventuele toekomstige maatregelen vanuit Onderwijs.
De evaluatie van het Groeipakket behelst het eerste anderhalf jaar van het Groeipakket en wordt dit jaar afgerond. We hebben daar vorige week over gesproken. Zo wordt een bespreking in het parlement mogelijk begin 2021. Bij het implementeren van de schooltoeslag was het uitgangspunt om de bestaande doelgroep minstens te behouden, is er vertrokken van een automatische toekenning, zijn de inkomensgrenzen omgevormd van netto naar bruto belastbaar, en zijn de bedragen verhoogd. Deze veranderingen zorgden ervoor dat er zo’n 150.000 kinderen extra een schooltoeslag ontvangen. Meer gezinnen krijgen nu dus ondersteuning in de vorm van een schooltoeslag. In de evaluatie focussen we ons dan ook in eerste instantie op de effecten van deze wijzigingen. Een bijstelling van de schooltoeslag volgens studierichting is momenteel nog niet aan de orde.
Er zijn daarover met mijn collega van Onderwijs nog geen gesprekken gevoerd.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, het moet toch nog eens benadrukt worden dat het feit dat 150.000 kinderen extra toelage krijgen alle aandacht mag verdienen. Ik vind het heel belangrijk dat die automatische toekenning er kwam. Ik hoor dat de evaluatie nog bezig is. Ik kijk daar alvast naar uit.
Ik las dat er een onderzoek was naar de studiekosten in het buitengewoon lager onderwijs. Ik zou u willen vragen om zeker ook met die gegevens rekening te houden. Ze werden in mei 2020 vrijgegeven. Daar dekt de maximale toelage 17,1 procent van de effectieve studiekosten. We zullen moeten zoeken hoe we die leerlingen, die de meeste nood hebben aan ondersteuning, de toelage kunnen geven die ze nodig hebben. Het kan niet zijn dat je omwille van je thuissituatie en de financiële context een bepaalde studierichting niet kunt volgen.
U haalde de vervoerskosten aan, die in beide onderzoeken, zowel in het buitengewoon lager onderwijs als in het onderwijs waarover het hier gaat, werden aangebracht. Ze blijken zeer cruciaal. Kan er daarover overleg worden gepleegd met de minister die bevoegd is voor De Lijn, om te bekijken hoe we voor die leerlingen die kosten kunnen drukken?
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil een paar zaken mee onder de aandacht brengen.
We moeten eens bekijken welke ondersteuning alle gezinnen krijgen, en hoe deze wordt aangewend. Mensen van OCMW’s hebben mij signalen gegeven dat het op het vlak van budgetbeheer soms misloopt. Zijn er wel voldoende financiële middelen en is er voldoende ondersteuning? Nu is die er via de studietoelage, het Groeipakket, de fiscale vrijstellingen en dergelijke meer. Maar zit het probleem op het vlak van budgetbeheer?
Ik denk dat we die gezinnen op dat vlak echt maximaal moeten ondersteunen, opdat we ervoor zorgen dat de middelen die we als maatschappij vrijmaken toch goed besteed worden. Dat is mijn eerste punt.
Mijn tweede punt betreft de kwestie van het laten variëren van de studietoelage met de reële kosten van de studierichting in het secundair onderwijs. Dat voorstel doe ik al sinds oktober 2016. U kunt de verslagen van de vorige legislatuur er op nalezen. Dat staat ook op pagina 107 van het scholenonderzoek. Dat hoeft niet noodzakelijk een verhoging in te houden van de totale pot van de studietoelagen, maar wel dat we het bedrag afzetten tegenover de reële kost van een bepaalde studierichting. Dan gaat het heel specifiek over de studierichtingeigen kosten. Ik zie dat scholen echt al inspanningen leveren op dat vlak door bijvoorbeeld materiaal te verhuren en huurkoopformules aan te bieden. Er zijn nogal wat verschillen tussen scholen. Ik denk dus, collega’s, dat we ons moeten afvragen: wat is de verklarende grond voor die verschillen tussen die studierichtingen in het secundair onderwijs? Maar ook: hoe kunnen we die studietoelagen, al dan niet geïntegreerd in het Groeipakket, laten variëren zonder het totale budget te laten ontploffen waardoor er mensen uit de boot zouden vallen voor een studietoelage? Dat overleg met Onderwijs lijkt mij dus inderdaad zeer aangewezen.
Minister Beke heeft het woord.
Daar heb ik niets aan toe te voegen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik wist dat de heer Daniëls dat punt al gemaakt had. Ik sluit me zeer graag aan bij zijn tussenkomst. Het is inderdaad heel belangrijk dat we scholen bewust maken van manieren om de kosten voor hun leerlingen zo minimaal mogelijk te houden. Er zijn inderdaad heel wat goede voorbeelden. Er zijn ook scholen die hun goede voorbeelden delen over hoe ze kostenbewust kunnen zijn.
Ik denk dat het belangrijk is dat we de vinger aan de pols houden en zien hoe die middelen effectief besteed kunnen worden en terechtkomen bij die leerlingen die dat het meest nodig hebben. Ik kijk uit naar de evaluatie en naar de verdere gesprekken die nog gevoerd worden met Onderwijs. Ik hoop ook dat er gesprekken gevoerd worden over het openbaar vervoer en de kosten die daaraan verbonden zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.