Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het advies van de Vlor en de SERV over de eindtermen in de tweede en derde graad van het secundair onderwijs
Vraag om uitleg over de adviezen van de SERV en Vlor over de nieuwe eindtermen voor de tweede en derde graad secundair onderwijs
Vraag om uitleg over de nieuwe eindtermen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs
Vraag om uitleg over het gemeenschappelijke advies van de Vlor en de SERV over het voorontwerp van decreet over de onderwijsdoelen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs
Vraag om uitleg over de conceptnota voor het STEM-actieplan 2020-2030
Verslag
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister, op 26 augustus verscheen in De Tijd een open brief van 32 zogenaamde captains of industry. Bij de ondertekenaars bevonden zich de twee voorzitters van de relancecomités van de Vlaamse Regering, Koenraad Debackere en Lieven Annemans, maar ook enkele grote namen uit de bedrijfs- en ondernemingswereld, zoals Thomas Leysen, Martine Tempels en Saskia Van Uffelen. De briefschrijvers vragen dat de eindtermen voor de tweede en derde graad, hoewel goedgekeurd door de Vlaamse Regering, alsnog worden aangepast. Concreet vinden zij dat computationeel denken en handelen voor alle leerlingen tot de eindtermen moeten behoren. Idem voor geïntegreerde STEM (Science, Technology, Engineering and Mathematics), de aanwezigheid van nieuwe wiskundige concepten in de basisvorming van de richtingen met doorstroomfinaliteit, alsook de basiselementen van de elektriciteitsleer.
Volgens de ondertekenaars gaat het hierbij om beperkte aanpassingen aan het pakket van de eindtermen, die echter wel een verregaand positief effect zullen kennen. Zoals ze het zelf uitdrukken, de vier correcties zijn “nodig om als kenniseconomie weer aansluiting te vinden bij de kopgroep”.
Het spreekt voor zich dat STEM van groot belang is in het onderwijs opdat leerlingen aansluiting zouden vinden bij onze kenniseconomie. In het Vlaamse regeerakkoord wordt daarnaar dan ook terecht verwezen. De open brief laat ons echter weten dat enkele captains of industry er bezorgd over zijn of die aansluiting wel zal worden bereikt. Zowel uit het PISA-onderzoek (Programme for International Student Assessment) als uit analyses van de Vlaamse onderwijsinspectie en andere onderzoeken is al meermaals gebleken dat wiskunde en wetenschappelijke geletterdheid in het Vlaamse onderwijs achterop dreigen te geraken.
Omdat we het daarjuist al even hebben gehad over de mensen die aan een lerarenopleiding beginnen, wil ik er daarnaast ook even op wijzen dat we nog nooit zoveel ingenieursinschrijvingen hebben gehad. Als je kijkt naar de cijfers van vandaag, dan zie je dat een heel groot aantal mensen zich daarvoor heeft ingeschreven. Het aantal mensen die zich inschrijven voor wiskunde, blijft echter achteruitgaan. Dat zijn mensen die daarna leraar wiskunde zullen worden. Er is dus een minder grote doorstroming van wiskundigen. De diepgang wat dat vak betreft is dus ook steeds minder.
Minister, bent u van plan in te gaan op de eis of de vraag van de briefschrijvers? Indien ja, in welke mate is het dan te legitimeren dat er voor STEM wel aanpassingen in extremis gebeuren, terwijl dat voor andere domeinen niet zo is? Het Vlaamse regeerakkoord kondigde een nieuw en ambitieus STEM-actieplan aan voor 2020-2030. Het andere loopt immers af. Waar zitten we op dat vlak? Het Vlaamse regeerakkoord vermeldt eveneens dat al in het kleuteronderwijs leerlingen zullen worden geprikkeld voor STEM. Hoe ziet u dat concreet? Welke andere initiatieven kunnen op korte termijn worden genomen om te antwoorden op de bezorgdheden geuit in deze open brief?
Na overleg met de ontwikkel- en valideringscommissies publiceerden de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) op 29 augustus 2020 een gezamenlijk advies over het ontwerp van decreet over de nieuwe eindtermen voor de tweede en derde graad secundair onderwijs. Aanleiding voor het advies is de vraag naar de haalbaarheid van de eindtermen. Zowel de Vlor als de SERV zijn het erover eens dat het proces om eindtermen te ontwikkelen beter kan en dat adviesraden eerder in het totstandkomingsproces een rol moeten spelen. Ze delen het uitgangspunt dat alle leerlingen recht hebben op een evenwichtig, ambitieus en haalbaar vormingspakket met basisvorming en specifieke eindtermen die voorbereiden op het hoger onderwijs en/of de arbeidsmarkt. Ook moet er worden gekeken naar de gevolgen van de nieuwe eindtermen voor leerlingen die via het volwassenenonderwijs een diploma secundair onderwijs willen behalen.
De SERV vraagt de Vlaamse Regering om de voorstellen uit het advies zo veel mogelijk over te nemen, en zeker de toekomstgerichte competenties STEM en digitale competenties, burgerschap en sociale relaties en ondernemingszin en loopbaancompetenties zouden volgens de SERV integraal in de eindtermen moeten worden opgenomen. De Vlor drukt zijn bezorgdheid uit over de haalbaarheid van de eindtermen en wijst op een substantiële verzwaring van de studielast. De raad meent dat de eindtermen die nu voorliggen, verder reiken dan de minimumdoelen en dat ze niet beperkt zijn in aantal, noch sober geformuleerd. Nochtans moeten de eindtermen volgens het ontwerp van decreet aan deze elementen voldoen.
Minister, wat is uw reactie op het advies van de Vlor en de SERV? Op welke manier zal de regering de aanbevelingen van beide adviesraden implementeren in de nieuwe eindtermen? Welke maatregelen zult u nemen om ervoor te zorgen dat de haalbaarheid van de eindtermen, zoals door de Vlor en de SERV aangehaald, wordt vergroot en hoe zult u hierover waken?
Voor alle duidelijkheid, het gaat niet alleen over wat in welke uren. Het gaat ook over de vraag hoe je dat meet. Burgerschap, dat is transversaal. Hoe ga je dat meten? Zal dat bij Nederlands aan bod komen? Dat zal eventueel in de geschiedenisles aan bod komen. Op welke manier ga je dat meten? Op welke manier zal dat overleg tussen leerkrachten worden vastgelegd over wie wat doet? Wat zijn de uitgangspunten inzake de vraag wat nu dat burgerschap is? Burgerschap kan immers heel ruim worden bekeken, of dat kan niet worden bekeken, en als we het niet meten, dan weten we eigenlijk niet of het überhaupt ooit aan bod is gekomen. Ik trek het nu even op flessen, maar daar komt het wel op neer.
Trouwens, in welke mate is wat nu voorligt, ook door de ontwikkelcommissies goedgekeurd? Zijn de aanpassingen die er al dan niet zijn gekomen, dan afgetoetst met de ontwikkelcommissies, of niet?
Het advies vraagt eveneens aandacht voor het tweedekansonderwijs. In welke mate kunnen die nieuwe eindtermen rekening houden met cursisten die op latere leeftijd het diploma secundair onderwijs willen behalen? Hoe ziet u de timing voor de behandeling van de nieuwe eindtermen in het parlement? Acht u een hoorzitting met de onderwijsverstrekkers over de manier waarop ze deze eindtermen zullen toepassen wenselijk, en is dit ook – ik zal het woord gebruiken dat zij ook gebruiken – haalbaar?
De heer Coel heeft het woord.
Ik zal mij beperken tot het hoofdstukje STEM in deze vraag en collega Daniëls zal het over de eindtermen hebben.
Op de Vlaamse regering van 17 juli 2020 lanceerde minister Crevits in coagendering met u de conceptnota STEM-kompas, die dient als richtingaanwijzer voor het STEM-actieplan 2020-2030. Zoals collega De Gucht al zei, loopt het huidige STEM-actieplan immers eind dit jaar af. De conceptnota STEM-kompas heeft onder meer de intentie om ambitieus in te spelen op de noden voortvloeiend uit de bijzondere tijden waarin we nu leven.
In uw beleidsnota Onderwijs stelde u dat “het belangrijk is om kinderen al vanaf de kleuterklas te stimuleren om interesse te ontwikkelen voor STEM. Zowel binnen- als buitenschools zullen ze aldus positieve ervaringen met wetenschap en technologie aangeboden krijgen. Onderwijs zal daarbij rekening houden met de bekommernissen van jongeren en STEM aldus uitdrukkelijk verbinden met het aanpakken van grote maatschappelijke vraagstukken.”
Het STEM-kompas omvat een aantal strategische actielijnen die ik nu niet allemaal zal opsommen. Ter voorbereiding van het STEM-actieplan worden er momenteel participatiemomenten gehouden voor stakeholders. Deze input zal de basis vormen voor een definitief STEM-actieplan.
Hierover heb ik de volgende vragen. Welke lessen trekt u uit het aflopende STEM-actieplan? Welke doelstellingen hebben we niet gehaald en wilt u zeker verder versterken in het nieuwe plan? Welke concrete participatiemomenten worden voorzien en wie zijn specifiek de stakeholders die mee de input zullen geven voor het STEM-actieplan? In de conceptnota spreekt u de ambitie uit om rekening te houden met de gewijzigde maatschappelijke context. Is er een impact van corona en afstandsonderwijs op STEM-richtingen voelbaar? Zo ja, op welke manier en hoe wilt u daaraan tegemoetkomen?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
De SERV en de Vlor hebben inderdaad samen het advies aan de minister over de eindtermen voor de tweede en de derde graad van het secundair gepubliceerd en hem bezorgd. De twee adviesraden schuiven gezamenlijk enkele belangrijke aandachtspunten naar voren over het proces ten aanzien van de ontwikkeling van de nieuwe eindtermen. Zo stellen zij dat hun adviezen over de eindtermen vroeger in het proces moeten worden gevraagd. Het doel moet zijn evenwichtige, ambitieuze en haalbare eindtermen na te streven die leerlingen goed voorbereiden op het hoger onderwijs en op de arbeidsmarkt. Zij vinden dat er verder overleg nodig is om de effecten van de nieuwe eindtermen goed te kunnen inschatten op leerlingen die nog geen secundair diploma behaalden en daarvoor kijken naar het volwassenonderwijs. Dat zijn de punten waarover men het eens is.
Los van die gemeenschappelijke aandachtspunten verschillen de raden van advies in welke mate de regering heden nog kan of moet ingaan op insteken van experten tijdens de hoorzitting.
De SERV vindt dat deze ten volle gevolgd moeten worden, zodat de samenhang van de eindtermen en het recht van alle leerlingen, ook die uit een arbeidsgerichte finaliteit, op een stevige basisvorming gegarandeerd worden. Voorts zegt de SERV ook dat zeker de toekomstgerichte competenties, onder andere STEM en digitale competenties, burgerschap en sociale relaties, ondernemerschap en loopbaancompetenties voor de SERV van cruciaal belang zijn en integraal in de eindtermen moeten komen. Haalbaarheid vindt de SERV ook belangrijk, maar om de haalbaarheid van de eindtermen te verhogen ziet de SERV extra mogelijkheden in zijinstroom, nieuwe leervormen, minder planlast, en meer creativiteit in de onderwijsorganisatie. Het overnemen van de alternatieven van de experten kan ook het vertrouwen tussen het beleid en de spelers in het hele onderwijsveld herstellen. Dat was zeker zoek de laatste tijd. Zo verzekert Vlaanderen zich van een brede groep ambassadeurs voor de nieuwe eindtermen. Ik vind dat een heel belangrijke bedenking als wij willen dat de mensen in het veld het draagvlak voor de eindtermen gaan uitdragen.
De Vlor stelt voor om ook de haalbaarheid van de nieuwe eindtermen voor de leerlingen en alle schoolteams te waarborgen. De huidige voorstellen zouden in meerdere studierichtingen een noemenswaardige verzwaring van de studielast met zich meebrengen. Eindtermen moeten minimumdoelen zijn en daarom doet de Vlor enkele concrete suggesties. De Vlor vindt het daarom een waardevolle piste om in de eindtermen historisch bewustzijn niet-prioritaire elementen te schrappen zodat er ruimte vrijkomt voor eindtermen over neokolonisatie en imperialisme en over de complexe relatie tussen verleden, heden en toekomst. Als ook het voorstel voor STEM op analoge wijze oog heeft voor beschikbare onderwijstijd, adviseert de Vlor om het ook als een waardevolle piste te valideren.
Terwijl de Vlor vooral de haalbaarheid benadrukt, is de SERV iets ambitieuzer in de formulering van de eindtermen. De SERV erkent de vraag naar haalbaarheid, maar vindt dat alle leerlingen, ook die in arbeidsmarktgerichte richtingen, 21e-eeuwse competenties zoals burgerschap, ondernemingszin, digitale geletterdheid moeten behalen en recht hebben op een basisvorming waar de lat hoog ligt. Haalbaarheid moet op andere manieren bereikt worden, namelijk zoals ik ze daareven al heb aangehaald. De experts kwamen tot een compromisvoorstel in de vakantie, en de SERV vraagt uitdrukkelijk dat de Vlaamse Regering deze overneemt.
Wat denkt de minister van de gemeenschappelijke aanbevelingen die de Vlor en de SERV aan hem doen? Hoe staat de minister tegenover de verschillende visies van de twee raden om de haalbaarheid van de nieuwe eindtermen te waarborgen?
Hoe kijkt de minister aan tegen het verlagen van de lat qua eindtermen burgerschap, ondernemingszin, digitale geletterdheid, enzovoort voor de arbeidsmarktgerichte richtingen? Hoe verhoudt de minister zich tot de vraag van de Vlor en de SERV naar doorgedreven evaluatie en monitoring van de nieuwe eindtermen in al zijn aspecten: de haalbaarheid, de mate waarin de vernieuwde basisvorming bijdraagt tot een stevig, toekomstgericht fundament voor leerlingen in alle drie de finaliteiten, de impact op doorstroming en succes in het hoger onderwijs, de duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, de impact op de ruimte voor scholen en voor leraren, enzovoort?
In welke mate zal de minister de verschillende aspecten van die adviezen volgen?
De heer Daniëls heeft het woord.
De meeste vragen over de eindtermen van de tweede en derde graad van het secundair onderwijs zijn al geschetst. Maar wat mij vooral opvalt, en dat wil ik toch meegeven, is dat er overal tegelijkertijd warm en koud wordt geblazen. Enerzijds heeft men de groep van de directeurs van de tso- en bso-scholen, die terecht pleiten voor voldoende tijd voor praktische en technische vakken, voor de STEM-vakken en ook voor de persoonsgerichte vakken, voor de stages, omdat dit hetgeen is wat hun leerlingen aantrekt. Ik heb dat zelf ervaren in mijn vroegere loopbaan in het onderwijs. Wat mijn leerlingen motiveerde om door geschiedenis en aardrijkskunde te gaan, waren die praktijk- en technische vakken. Het is dus een terechte oproep.
Anderzijds is er de roep naar breed en algemeen vormend onderwijs met alles wat erbij hoort. Telkens als het in de ene of de andere richting gaat, begint een groep te protesteren. Bovendien klagen beide groepen over alle extra zaken die van de scholen nog extra verwacht worden. Ik blijf het herhalen: de eindtermen zijn minimumdoelen, geen maximumdoelen. We moeten eerlijk blijven: als er van alles bij wordt geplaatst, moet men ook zeggen wat er weg kan. Ik vrees dat het niet zal volstaan één vak te schrappen, of we zouden eraan moeten denken de vrije woensdagnamiddagen en de zaterdagen in te nemen.
Die discussie komt ook in het advies van de Vlor en de SERV naar voren. Enerzijds vraagt de SERV een zo stevig mogelijke basisvorming met STEM en digitale competenties als kernpunt, en de Vlor benadrukt vooral de haalbaarheid van de eindtermen. Ik ga niet herhalen wat al door de collega’s is geschetst. Ik heb volgende vragen.
Minister, wat is uw reactie op het gezamenlijk advies en de open brief? Toch zijn er in dat gezamenlijk advies twee verschillende klemtonen.
Wat is de stand van zaken over de uitwerking van de eindtermen en de werking van de helikopter- en valideringscommissie?
Op welke manier heeft de SERV rekening gehouden met de verhouding tussen basisvorming en gerichte opleiding in tso en bso en de haalbaarheid ervan in de wekelijkse lessenroosters, een oproep die de directeurs van tso- en bso-scholen in het voorjaar nog lanceerden? In het parlement was er grote steun voor die oproep.
Een belangrijk knelpunt in ons onderwijs is de prestatiemotivatie van onze leerlingen. Ondernemingszin is een belangrijke eindterm. Ondernemingszin is iets anders dan ondernemerschap. Ondernemingszin zijn onze jongeren die zeggen: ‘Ja, we nemen het in handen’, ‘Ja, we gaan het doen’, ‘Ja, ik ga het beste eruit halen’. Dat is in het PISA-rapport het stuk waar ik mij het meeste zorgen over maak. Onze 15-jarigen scoren het laagst van de volledige OESO op de vragen ‘Ik wil de beste zijn in alles wat ik doe’ en ‘Ik wil de beste zijn in iets wat ik doe’. Onze 15-jarigen, de toekomst van Vlaanderen, geven eigenlijk de indruk dat ze wel zullen zien. Dat is die ondernemingszin. Wordt dit voldoende geoperationaliseerd in de nieuwe eindtermen in het secundair onderwijs?
De heer Brouns heeft het woord.
Het is duidelijk dat het hier over een uitermate belangrijk thema gaat dat ons allemaal heel na aan het hart ligt.
In het gemeenschappelijk advies van de Vlor en de SERV voel je ook de moeilijke evenwichtsoefening. Ze duiden zeven belangrijke aandachtspunten aan, maar beide raden geven ook aan dat ze genuanceerd oordelen over de mate waarin de Vlaamse Regering nog kan of moet ingaan op de insteken van de verschillende experten die ze de voorbije weken hebben geraadpleegd.
Ik ga nog even kort in op de belangrijkste elementen uit de adviezen. Ik citeer: “De SERV pleit ervoor dat de Vlaamse Regering deze voorstellen zoveel mogelijk overneemt. Zo kan de samenhang van de eindtermen en het recht van alle leerlingen, ook die uit de arbeidsmarktgerichte finaliteit, op een stevige basisvorming gegarandeerd worden. Zeker de toekomstgerichte competenties STEM en digitale competenties, burgerschap en sociale relaties en ondernemingszin en loopbaancompetenties zijn voor de SERV van cruciaal belang en zouden integraal in de eindtermen moeten komen.”
En verder: “De Vlor onderschrijft zeker het belang van ambitieuze doelen, maar is bezorgd over de balans tussen ambitieuze eindtermen en haalbare eindtermen. De raad doet de aanbeveling om te zoeken naar valabele alternatieven die de zorg voor haalbaarheid erkennen. De Vlor vindt het daarom een waardevolle piste om in de eindtermen ‘historisch bewustzijn’ niet-prioritaire elementen te schrappen zodat er ruimte vrijkomt voor eindtermen over neokolonialisatie en imperialisme en over de complexe relatie tussen verleden, heden en toekomst. Als ook het voorstel voor STEM op analoge wijze oog heeft voor de beschikbare onderwijstijd adviseert de Vlor om het ook als een waardevolle piste te valideren.”
Dan was er ook nog de brief van 26 augustus 2020 van 32 toonaangevende CEO’s, managers en bedrijfsleiders, waarin een sterk pleidooi werd gehouden om voor iedere finaliteit eindtermen op te nemen die gekoppeld zijn aan toekomstgerichte competenties op het terrein van wetenschap en techniek. Deze actoren uit het bedrijfsleven vragen concreet om in een nieuwe versie van het voorontwerp wel een plaats te geven aan computationeel denken en handelen, aan de integratie van STEM – de noodzakelijke link tussen wetenschap en technologie en de maatschappelijke uitdagingen –, aan nieuwe wiskundige uitdagingen en aan basiselementen van de elektriciteitsleer.
Minister, hoe beoordeelt u het gemeenschappelijke advies van de Vlor en de SERV en bijkomende insteken zoals die van de CEO’s die bezorgd zijn over de plaats voor wetenschap en techniek? Zult u, gelet op de tijdsdruk die met dit dossier is verbonden, het voorontwerp van decreet opnieuw aan de Vlaamse Regering voorleggen? Zal het voorontwerp worden herwerkt en zal daarbij het gemeenschappelijke advies van de Vlor en de SERV een belangrijk uitgangspunt zijn? Hoe denkt u het aspect van de haalbaarheid te kunnen combineren met de zorg dat er uit de eindtermen die op 26 juni 2020 principieel zijn goedgekeurd door de Vlaamse Regering, te weinig aandacht zou blijken voor een aantal toekomstgerichte competenties?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik zal eerst de vragen beantwoorden met betrekking tot het STEM-actieplan. Het huidige STEM-actieplan loopt af in december van dit jaar. De kwantitatieve doelstellingen die erin vervat zitten, kunnen gehaald worden, tot en met de verwerking van de data van het lopende schooljaar. De impact van het eerste STEM-actieplan is positief te noemen. De globale cijfers voor STEM en de naambekendheid zijn ongelooflijk gestegen in de afgelopen maanden. Er wordt echt maatschappelijk over gedebatteerd. Dat is zeer positief.
Door de intensieve opvolging zijn ook de aandachtspunten duidelijker geworden. Dat is van groot belang voor het onderwijs. Het is duidelijk dat STEM binnen tso en bso nog extra focus verdient. Zo is het aantal STEM-meisjes binnen tso en bso laag en zal in het volgende actieplan 2020-2030 absoluut moeten worden ingezet op ‘STEM voor allen’.
De voorbereidingen voor het nieuwe STEM-actieplan verlopen volgens schema, al is er uiteraard gewerkt op de methode. Concreet is er meer aandacht voor afstandssystemen. Het nieuwe actieplan zal tegen het einde van 2020 of ten laatste begin 2021 op de Vlaamse Regering geagendeerd worden.
In september werd al in twee digitale participatiemomenten voorzien omtrent het nieuwe STEM-actieplan. De bijdragen zullen worden verwerkt in een coronaproof afstemmingsmoment op 1 oktober 2020. De deelnemers zijn leerkrachten, leerlingen, bedrijven en sectoren.
Momenteel worden de voorbereidingen getroffen om zo snel mogelijk te kunnen starten met het ontwikkelen van ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs en eindtermen voor het lager onderwijs. Voor het kleuter en het lager onderwijs zullen de sleutelcompetenties, zoals ook voor de eindtermen secundair onderwijs, worden gehanteerd als inhoudelijke leidraad. Een van die sleutelcompetenties is ‘competenties inzake wiskunde, exacte wetenschappen en technologie’. Dus ook in het kleuter- en lager onderwijs zal de ontwikkelcommissie ontwikkelingsdoelen en eindtermen voor STEM realiseren. Het is dan aan de onderwijsverstrekkers en leerkrachten om deze ontwikkelingsdoelen en eindtermen te vertalen naar concrete lesinhoud waarbij de leerlingen geprikkeld worden voor STEM.
Voor STEM in het basisonderwijs wijs ik graag op de ontwikkeling van de STEM-didactiek voor het basisonderwijs waarop reeds vijf jaar wordt ingezet. Het traject ‘STEM voor basis’ is een samenwerkingsverband tussen een aantal lerarenopleidingen, de onderwijsverstrekkers en tientallen basisscholen. Daarbinnen is ook ruime aandacht besteed aan STEM in het kleuteronderwijs. Het gaat hier om een lerend netwerk waarbij alle stakeholders participeren aan een actief traject dat opleiding en navorming op een vrij unieke wijze verbindt.
De impact van corona in het schooljaar 2019-2020 werd niet specifiek gemeten voor de STEM-opleidingen. De impact op de STEM-instroom, -doorstroom en -uitstroom in het school- en academiejaar 2020-2021 zullen we in juni 2021 kenbaar maken in de STEM-monitor 2021.
De bredere impact van corona op het onderwijs heeft ons de grote opportuniteiten van ICT wat dichterbij gebracht. Het is op zich een boost voor die opleidingen, niet beperkt tot ICT maar ruimer. Het pleidooi van de ‘captains of industry’ en van de relancecomités heeft in dezen kracht bijgezet.
Dan kom ik tot de discussie over de eindtermen. De doelstelling is wel degelijk om de lat hoger te leggen. De eindtermen moeten geactualiseerd worden en de lat moet hoger gelegd worden in de drie onderwijsvormen, meer bepaald aso, bso en tso. In die drie onderwijsvormen ligt de lat wel anders. Ik zal niet zeggen dat hij hoger of lager ligt, maar hij ligt anders. We vragen andere vaardigheden, andere kennis en kunde. Bso en tso, en zeker tso met dubbele finaliteit, zijn meer praktisch en meer arbeidsmarktgericht. Dat is geen kwestie van de lat hoger of lager te leggen, maar van de lat anders te leggen.
Als we kijken waar we nu al staan inzake STEM, burgerschap, ondernemingszin en digitale geletterdheid hebben we die lat al hoger gelegd, maar er moet nog een grondige discussie gevoerd worden over twee elementen. Ik lees toch wel wat lapidaire stellingen en vooroordelen.
Wat zijn de twee grote elementen van het debat? Ten eerste de keuze van de eindtermen. Om het in mensentaal uit te drukken: hoeveel aandacht voor welke vakken? Dat is een zero-sum game. Als je pleit voor het ene, pleit je ook tegen het andere. Je kunt niet alle klagers gelijk geven, zoals sommigen doen, en zeggen dat er meer dit en meer dat moet zijn, allemaal meer dus. De lestijden zijn beperkt. Het is dus een zero-sum game. Als je ergens voor bent, ben je ook ergens tegen, maar zeg dan waartegen je bent. Als je meer aandacht wilt voor iets, zeg dan waar je minder aandacht voor wilt. Het is dus substitutie.
Ten tweede is er de discussie over de haalbaarheid. Dat gaat over kennen en kunnen, wat een verschil is. Ik zal het praktisch aanschouwelijk maken. Als het gaat over programmeren, dan kan je in het aso verlangen dat iemand de basics van programmeren meeheeft. Je kunt je afvragen of hetzelfde geldt voor het bso. Je kunt daar vragen om het toe te passen, om te werken met een computer. Soms zal het ook anders zijn. Bij de kennis over automechaniek ligt het misschien omgekeerd. Als je vroeger met de auto wilde rijden, moest je een basiskennis hebben van automechaniek. Ik heb dat nog gewijzigd als minister van Mobiliteit. Niet iedereen moet immers weten hoe die wagen functioneert en hoe en op welk moment de olie ververst moet worden. Dat zijn fundamentele discussies.
Deze discussies worden momenteel gevoerd met de beste bedoelingen. Dat gebeurt gepassioneerd want iedereen wil meer aandacht voor zijn of haar vak of vaardigheden. De moeilijkheid van de discussie is perfect geïllustreerd door het gezamenlijke advies van de Vlor en de SERV dat eigenlijk geen gezamenlijk advies was. Het had een gezamenlijke sokkel. Wat het procedurele betreft, zijn er nuttige zaken naar voren geschoven, zoals het proces van de totstandkoming van de eindtermen, de mate waarin ingegaan moet worden op de vraag van experten om bepaalde wijzigingen ongedaan te maken. Daarin heeft men elkaar wel gevonden. Als het gaat over de twee fundamentele discussiepunten, namelijk de substitutie en de haalbaarheid, dan zit het daar nog een beetje geblokkeerd. Dit illustreert de moeilijkheid van de beslissing die we finaal zullen moeten nemen.
Per definitie kan je niet iedereen gelijk geven. Dat kan niet omdat de meningen in sommige gevallen diametraal tegenover elkaar staan. We moeten elkaar daarin dus proberen te vinden. Die gesprekken zijn momenteel lopende en zitten in de finale fase. Ik zal zeer binnenkort met een voorstel naar de Vlaamse Regering komen, waarbij rekening zal worden gehouden met de verschillende standpunten. Zoals gezegd is het onmogelijk om aan alle verschillende standpunten tegemoet te komen. Ik zal ook het regeerakkoord en de beleidslijnen die zijn uitgetekend als leidraad gebruiken om te proberen een compromis te formuleren.
Dit is ook geen eindstation. De eindtermen zullen niet in marmer worden gebeiteld voor de eeuwigheid. Er zal worden voorzien in een periodieke screening en actualisering van de eindtermen. Ik zal ook bekijken of in die screening ook andere aspecten, zoals de haalbaarheid, doorstroming naar het hoger onderwijs en duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, opgenomen kunnen worden. Op die manier kunnen we korter op de bal spelen en knelpunten signaleren.
Ook de doelen voor het secundair volwassenenonderwijs, het tweedekansonderwijs dus, die betrekking hebben op de algemene vorming zullen we in de komende jaren herbekijken. De eindtermen voor de tweede en derde graad secundair onderwijs vormen daarvoor natuurlijk de basis. Er moet rekening gehouden worden met de eigenheid van de instroom.
Maar we staan daar dus nog voor een belangrijke discussie. Die discussie nadert dan wel de finale, maar ik verhul niet dat we op het einde van de rit nog fundamentele knopen zullen moeten doorhakken.
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister, wat die fundamentele knopen betreft: ik neem aan dat die er zijn, maar ik denk dat het ook wel belangrijk is om te weten of u het interessant acht de onderwijsverstrekkers in dit parlement uit te nodigen, al dan niet digitaal, om eens van gedachten te wisselen over de manier waarop zij die eindtermen zullen toepassen. Een van de belangrijkste zaken is de manier waarop men met die eindtermen zal omgaan.
En ik begrijp uw punt over de zero-sum game. Ik heb daar daarjuist al op gereageerd en ik wil dat gerust nogmaals doen. Als het gaat over het vijfde en het zesde middelbaar, dan is er ruimte voor levensbeschouwelijk onderwijs, maar dan wel enkel in het onderwijs dat door ons georganiseerd is. Alleen is dat onderwijs in de minderheid, want 75 procent van het onderwijs wordt niet door de gemeenschap gedragen, maar betreft niet-neutraal onderwijs, het katholiek onderwijs. Daar wordt dat wat moeilijker.
Je zou ook kunnen redeneren dat we misschien eens moeten nadenken over een maatschappij waarin onderwijs niet vanuit een religieus oogpunt georganiseerd wordt. Misschien is dat ook niet compleet oninteressant. Ik ben ervan overtuigd dat meerdere mensen mij hierin zullen volgen, hetzij misschien niet vanuit dezelfde redenering als die van mij. Maar stel nu dat er morgen ook andere religieuze stromingen onderwijs gaan organiseren, dan denk ik dat er heel veel mensen op de bank zullen staan om te zeggen dat het toch wel een schande is dat dat gebeurt. Maar we hebben natuurlijk onze historiek mee.
Nu, alle gekheid op een stokje, ik denk dat het belangrijk is om te kijken op welke manier je die zaken gaat meten. Ik zou daarover heel graag eens met de onderwijsverstrekkers van gedachten wisselen. Van mij hoeft dat niet in deze zaal, waar je de ganse dag met een kapje op je mond moet zitten; dat mag ook achter een computerscherm zijn. En mijnheer Daniëls, ik heb speciaal voor u een koptelefoon gekocht, dus ik zal dan met u in contact kunnen staan. (Opmerkingen van de voorzitter)
Ja, er zit ook een camera bij. Je moet daarmee oppassen, met camera’s. (Gelach. Opmerkingen van Koen Daniëls)
Maar goed, alle gekheid op een stokje, ik vind echt dat we daarover van gedachten moeten wisselen, want de zaken die naar voren gebracht worden, zijn van enorm belang voor de toekomst van ons onderwijs. Ik vind dat we hier bepaalde stappen op een goede manier moeten nemen. Als we niet gaan meten wie, wat en hoe, dan is dat een maat voor niets om dat vast te leggen. Het zijn inderdaad minimumdoelen, maar als we daar geen meting aan zullen koppelen, dan zal het bijzonder moeilijk zijn om dat op een goede manier te verkrijgen.
De heer Coel heeft het woord.
Wat STEM betreft, denk ik dat het eerste actieplan gedaan heeft wat het moest doen, zoals de minister geschetst heeft, maar het debat van vandaag en de maatschappelijke uitdagingen die voor ons liggen, maken het van nog groter belang om een heel ambitieus tweede STEM-actieplan op poten te zetten. Ik begrijp dat dat op koers ligt en dat we daar op het einde van het jaar de resultaten van gaan zien. We zullen daar als fractie onze schouders ten volle onder zetten.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, u hebt niet erg veel gezegd en niet in uw kaarten laten kijken. We hebben niet echt antwoord gekregen over het nieuwe compromis dat in de zomer tot stand is gekomen en waarvan de SERV voorstelt om het zoveel mogelijk over te nemen. Het is nochtans de cruciale vraag. Ik vind het heel terecht dat ze het benadrukken als u heel wat ambassadeurs mee wilt krijgen in de ontwikkelcommissies waar meer dan tweehonderd mensen, experten maar ook mensen uit het veld, aan het werk waren. Ze waren heel misnoegd omdat de regering zo hard had ingegrepen op hun werk nadat ze het hadden afgerond. Zij hebben jullie voor een stuk proberen tegemoet te komen door aan de haalbaarheid te werken. Als je hen wil meekrijgen en hen ambassadeur wil laten zijn van die nieuwe eindtermen die toch moeten worden ingevoerd en liefst met wat enthousiasme, dan is het toch zeer belangrijk om ernstig rekening te houden met hun nieuwe voorstellen. Ik zou hiertoe willen oproepen.
Ook de Scholierenkoepel heeft nog een mail gestuurd. Zij hebben in 2016 een bevraging gedaan met een steekproef onder 17.000 leerlingen. Dat zijn er echt wel heel veel. Ook daar komt heel hard naar boven dat er een evenwicht moet zijn tussen algemene en richtingspecifieke eindtermen, tussen het theoretische en algemene gedeelte en de praktijk. Ook leerlingen uit de arbeidsmarktgerichte richtingen hebben recht op een degelijke en gedegen basisvorming als we willen dat de lat daar ook hoog ligt. Het gaat over 21e-eeuwse competenties, over digitale competenties, over burgerschapscompetenties. Het moet er voor alle leerlingen voldoende in zitten want het is heel belangrijk. Ik wil het nog eens benadrukken: ik hoop dat we de lat hoog genoeg zullen leggen.
U zegt dat het heel binnenkort op de regering zal komen. Je voelt dat er onrust is in het veld omdat het zeer lang duurt en zij moeten aan het werk kunnen om klaar te zijn met de invoering in 2021. Het is geen optie om het verder uit te stellen want het moet aansluiten bij de leerlingen in de eerste graad die nu al de nieuwe eindtermen aangeboden krijgen.
Minister, wanneer zult u het op de regering brengen? Is het voor heel binnenkort? Is het voor de volgende week of de week daarna of kan het nog langer duren? Kunt u mij daar een indicatie van geven?
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en om het samen met ons nog eens scherp te stellen.
Ik hoor het hier weer: ‘en, en, en, en, en’. Dat gaat niet lukken. Ik wil vanuit onze fractie toch aandacht vragen voor de haalbaarheid en zeggen dat de eindtermen minimumdoelen zijn.
Het is nog niet aan bod gekomen, maar ik stel vast dat het voor plastische en muzische opvoeding – en dat valt buiten de regering en buiten de eindtermen want het gaat over de lessentabellen die elke school maakt en die ook de koepels voorstellen – al prijs is. Vanuit plastische en muzische opvoeding maakt men zich zorgen. Minister, de haalbaarheid is echt belangrijk. Ik denk dat u het juiste zegt: het is een zero-sum game.
Er is wel degelijk een verschil, collega's, tussen aso, tso, kso, bso. Er is een verschil tussen doorstroom, dubbele finaliteit, arbeidsmarktgerichte finaliteit. Tso is geen aso light. Ik vind het echt belangrijk om dat hier te zeggen in het belang van de leerkrachten en leerlingen die daarvoor kiezen. Als ze zouden zeggen – ik weet niet of het waar is maar ik hoop dat de collega's het dan zeggen – dat er hier en daar toch wordt gehoopt dat via de eindtermen een vorm van brede eerste graad of brede tweede graad of misschien zelfs brede derde graad ontstaat waarbij iedereen hetzelfde krijgt, dan doe je onrecht aan leerlingenprofielen, dan doe je onrecht aan de inzet van de leerkrachten op het terrein.
Minister, vanuit onze fractie stel ik duidelijk een vraag. Wij vragen u om die specificiteit van de verschillende onderwijsvormen, die specificiteit in de matrix die we na lang wikken en wegen samen hebben gemaakt, in het licht van de specifieke eindtermen heel sterk te bewaken.
Moet het ambitieus zijn, collega's? Dat is een open deur intrappen. Het is hetzelfde zeggen als wereldvrede. Ik ken niemand – tenzij iemand hier aanwezig en dan moet hij het zeggen – die tegen ambitieus onderwijs is, die tegen ambitieuze eindtermen is.
Minister, waar het wel over gaat, en dat duidt u heel duidelijk, is dat er een verschil is tussen waar we naartoe willen, wat de einddoelen zijn, wat de finaliteit is. Het gaat dus ook over andere eindtermen en doelen. Vanuit onze fractie is er dus heel duidelijk de vraag om dat mee te bewaken, maar gezien de bevlogenheid van uw uiteenzetting daarnet zijn we er in elk geval zeker van dat u die ondernemingszin voor de eindtermen alvast zult meenemen.
De heer Brouns heeft het woord.
Ik heb goed geluisterd naar wat de collega’s allemaal hebben gezegd. Ik kan me in grote mate aansluiten bij heel wat zaken die zijn gezegd. Er is inderdaad de haalbaarheid, de onderwijstijd. De bak van de leerkrachten zit vandaag vaak al heel vol, dus daar moeten we inderdaad aandacht voor hebben. In de politiek moeten er uiteindelijk keuzes worden gemaakt. Dat heeft de collega gezegd. Dat is ook zo. Als er iets is waar we vandaag in deze wereld absoluut niet meer zonder kunnen, dan zijn dat toch die digitale, die technologische vaardigheden. Die vandaag ontkennen is als het ware het zonlicht ontkennen. Dat beïnvloedt het leven van ons allemaal elke dag, steeds meer.
Minister, u zult binnenkort een masterplan of conceptnota brengen omtrent bijkomende IT-investeringen. Er is nog een gigantische digitale kloof. Die digitale vaardigheden zijn vandaag dus absoluut cruciaal. Ik kan me niet voorstellen dat u een plan zult presenteren voor bijkomende investeringen in IT zonder aandacht te hebben voor die digitale vaardigheden. In die zin heb ik de vraag of u al iets kunt vertellen over uw plannen op dat vlak. Hoe ziet u de plaats van digitale vaardigheden voor leerkrachten en leerlingen in dat nieuwe plan dat u ons binnenkort zult presenteren?
De heer De Witte heeft het woord.
Collega’s, dit is een cruciaal debat. Wat de minister zegt, is helemaal waar: het is een zero-sum game. Als we iets toevoegen, moeten we ook iets schrappen, want we gaan geen extra lesuren invoeren, zeker niet op zaterdag, mijnheer Daniëls. Mijn fractie is voor meer STEM, in de zin van meer technologie in het aso en meer theorie, meer diepgang in het tso en het bso. Dat zit nu immers helemaal scheef. In het aso is de idee dat een kind een vat is dat je volgiet met kennis. Zo werkt dat natuurlijk niet. Die vaardigheden zijn cruciaal, maar ik vind wel dat die diversiteit er moet blijven. Je ziet al meteen de keuzes. Ik verwijs naar wat de heer Daniëls aanhaalde. Mijnheer Daniëls, als ik u goed begrijp, dan kan er worden geknipt in de creatieve vakken muzikale opvoeding en plastische opvoeding, en dan wordt dat vervangen door andere vakken. Ik heb begrepen dat u daar toch op alludeert.
Sorry, ik had het over de onderwijskoepels, want die lessentabellen worden niet door de overheid gemaakt.
Dat heb ik begrepen. In de eerste graad zijn de uren wel gehalveerd. Er was dan een idee om dat in de tweede en derde graad te compenseren, en wat dat betreft, zeggen de koepels dat ze het niet doen. Ik vind wel dat we die diversiteit moeten bewaren, en dat het heel belangrijk is dat we niet te snel keuzes maken voor de leerlingen, dat we alle leerlingen de ruimte geven om alle talenten te ontdekken.
Hetzelfde debat was bezig aan de universiteiten. In mijn kandidatuur waren van de twintig vakken die we hadden vijf rechtsvakken en vijftien andere vakken. Dat is zeer interessant: je wordt ook op het vlak van geschiedenis, ook op het vlak van psychologie, ook op het vlak van sociologie gevormd. Dat is allemaal omgegooid. Dat zijn nu bijna allemaal rechtsvakken van in het begin.
Het gaat erover hoe we met het onderwijs mensen scholen tot kritische mensen, die inzake een aantal facetten sterk in het leven staan en breed gevormd zijn, en dan kunnen kiezen. Dan kan er nog een heel traject volgen met meer specialisatie. Ik pleit dus voor meer technologie in het aso, voor meer en diepgaandere theorie in het tso en het bso, maar ook voor het behoud van creativiteit. Oostenrijk en Finland besteden vier keer meer tijd aan creatieve vakken, en in de PISA-onderzoeken zitten zij niet onder ons. Integendeel, wij zitten onder hen als het gaat over resultaat op het vlak van wetenschap, taal en wiskunde.
Ik pleit dus wel voor een zeker behoud daarvan, en wij als politieke instantie moeten daaromtrent een zekere waakzaamheid inbouwen ten aanzien van de koepels.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Het belooft nog een pittige discussie te worden over die eindtermen, maar dat hoort ook zo. Het vastleggen van de eindtermen is een ongelooflijk belangrijk moment voor het onderwijs. Dat schetst een kader. Dat schetst de minimumdoelen die leerlingen moeten halen.
Voor alle duidelijkheid: die lat moet voor alle leerlingen hoog liggen. Ik ben het wel met u eens, minister, dat de lat anders kan worden gelegd voor leerlingen met verschillende finaliteiten. Natuurlijk moeten we oor hebben voor dat pleidooi. We hebben die discussie hier in het parlement al gevoerd naar aanleiding van het pleidooi van directeurs tso en bso omtrent de uren praktijkvakken die echt nodig zijn. De leerlingen moeten de nodige technische competenties bijgebracht worden.
Anderzijds vinden wij ook – ik zal eerlijk zijn – dat leerlingen in het bso en tso voorbereid moeten worden om daarna als burgers hun plaats in te nemen in de maatschappij, niet alleen vandaag maar ook morgen. Dat betekent inderdaad dat ze klaar moeten zijn voor de digitalisering met de nodige ondernemingszin om hopelijk een eigen zaak uit de grond te stampen. We moeten er niet flauw over doen dat dit een heel moeilijk evenwicht is, zeker als daar de haalbaarheidsdiscussie nog eens aan gekoppeld wordt, want het aantal lesuren is inderdaad niet eindeloos. Die spanning voel je ook in het advies van de Vlor en de SERV.
Ik ben ook benieuwd of u overweegt om het compromis dat deze zomer is bereikt, over te nemen. Ik heb echter ook al begrepen dat u daar vandaag geen antwoord op zult geven. Ik blijf dus vooral afwachten waar we zullen landen. Ik kijk ook uit naar de discussie daarover in het parlement en ben benieuwd naar de timing. Hebt u daar al een zicht op, ook voor de mensen in de praktijk die tegen 2021 klaar moeten zijn?
In het advies – daar zijn de Vlor en de SERV het wel over eens – staat ook heel duidelijk dat er aandacht moet zijn voor nascholing voor leerkrachten, zodat ze voldoende vertrouwd zijn met de nieuwe eindtermen. Is daar al iets voor voorzien?
De Vlor en de SERV zijn het ook eens in hun kritiek op het proces voor het opstellen van de eindtermen. We hebben het daar in de commissie al een aantal keren over gehad. Enerzijds hadden we bedenkingen bij het last minute gelobby, wat nogal respectloos was voor de mensen in de ontwikkelcommissies. De Vlor en de SERV hebben het ook over een gebrek aan overzicht en dat er te weinig overleg was met betrokken partijen. Het parcours is nu gelopen. Welke lessen wilt u trekken uit deze ervaring met het oog op volgende rondes voor het opstellen van eindtermen?
Minister Weyts heeft het woord.
We hebben expliciet in de beslissing van de Vlaamse Regering om aan de Vlor en de SERV een gezamenlijk advies te vragen, ook uitdrukkelijk gevraagd om de ontwikkelcommissies daarin te betrekken.
De procedure kunnen we altijd wel verbeteren en verfijnen. We nemen de lessen zeker mee als het gaat over de ontwikkeling van de eindtermen voor het basisonderwijs. Het is belangrijk dat er een overkoepelende werkgroep is, hoe die ook genoemd mag worden. Wat er nu gebeurd is, is dat de ontwikkelcommissies al te veel eilanden op zich waren waardoor er geen totaaloverzicht was. De koepels hebben dat ook zelf erkend. Ze hadden hun specialisten afgevaardigd naar de verschillende ontwikkelcommissies, maar er was geen totaaloverzicht waardoor de linkerhand niet altijd wist wat de rechterhand aan het doen was. Een centrale aansturing zou misschien wel zinvol zijn. De discussie zal dan zijn wie daarin allemaal moet zitten.
Er was een concrete vraag over het uitnodigen van onderwijsverstrekkers in het parlement met betrekking tot de uitvoering en implementatie van de eindtermen. U bent eigenaar van de agenda en de werkzaamheden hier, maar dat lijkt me zeker zinvol.
Ik heb daarom gevraagd: quid met het ICT-plan en de aandacht voor de eindtermen? Ik ga dat nog niet volledig toelichten. Ik moet daarmee nog naar de regering. We moeten het nog finaliseren. Dat is voor eind deze maand. Wat het finale akkoord betreft, ik werk in alle stilte voort. Het spijt me dat ik u geen volledige inzage kan geven in mijn plannen en voorstellen. Ik wil niet in mijn kaarten laten kijken omdat dat een akkoord niet dichterbij zal brengen.
Ik heb er steeds een goed oog in. Ik zie altijd in een plas water de zon schijnen, en ook in dezen ga ik ervan uit dat we wel tot een akkoord zullen komen. Opnieuw, dat zal niet op alle banken ten volle bejuicht en bejubeld worden, maar het zal er wel voor zorgen dat de originele doelstelling, namelijk de actualisering van de eindtermen, de lat hoger en binnen elke onderwijsvorm op een andere manier hoger leggen, wordt gerealiseerd.
De heer Coel heeft het woord.
Om tijd te winnen, geef ik het woord aan de heer Daniëls.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, er is al ontzettend veel tijd verloren gegaan. De landing had eind februari al kunnen worden ingezet. We hebben een echte helikoptercommissie, de SERV enzovoort gehad door de ingrijpende ingreep achteraf door de Vlaamse Regering. Ik hoop dat u nu snel kunt landen. De tijd dringt als men alles nog in goede orde wil invoeren volgend schooljaar. Ik hoop dat die landing er een is waarin de mensen van de ontwikkelcommissies zich gewaardeerd voelen zodat ze de eindtermen met enthousiasme zullen kunnen uitdragen, en wij ook.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, u zei dat u altijd de zon ziet schijnen in een plas water. U weet dan ook – we hebben het over STEM – dat de wet van Snellius van toepassing is, waarbij lichtstralen breken van het ene medium naar het andere. Dat is concreet waarover het gaat. Wie moet de wet van Snellius kennen in de fysica? Wie moet weten hoe de breking van dat licht is? Dat is het verschil tussen aso, tso, kso en bso.
Ik hoor hier mensen zeggen dat er in bso en tso veel meer theorie moet komen, en in aso veel meer technologie. Daarmee zegt u eigenlijk dat het allemaal brede eerste en tweede graad moet worden. Maar nog meer theorie in bso en tso, ik garandeer u, bij die leerlingen zal de ongekwalificeerde uitstroom stijgen, net die praktijkvakken, net die stage, motiveert die leerlingen. Mijnheer De Witte, denk toch nog eens goed na over wat u daar zei.
Minister, voor onze fractie is STEM in elk geval absoluut belangrijk. Talen zijn absoluut belangrijk. Ambitie is absoluut belangrijk. Bewegingsopvoeding is belangrijk. Creatieve opvoeding? Belangrijk! Financiële geletterdheid? Belangrijk! Ondernemingszin? Belangrijk!
Kortom, wij kijken ernaar uit hoe u dit allemaal bij elkaar brengt. Er is één ding voor ons wel belangrijk en dat is die haalbaarheid in de klas. Als er daarvoor op bepaalde vlakken eindtermen moeten worden teruggeschroefd of aangepast in het aso, tso, kso en bso, dan is het voor ons belangrijk dat u dat doet. Het is ambitieus en haalbaar. Die twee moeten in verhouding staan waarbij al die aspecten voor de leerlingen belangrijk zijn.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.