Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Enige tijd geleden zijn we allemaal opgeschrikt door een enquête van Securex. Het was een serieuze wake-upcall wat mij betreft. Er werden 1500 loontrekkenden die langdurig ziek zijn, bevraagd en 1 op de 5, dat is 22 procent, zei dat hij of zij tijdens de langste afwezigheid van de voorbije 12 maanden toch in staat was om te gaan werken. 1 op de 5 langdurig zieken geeft dat aan. Als je dat gaat doortrekken naar het totaal aantal langdurig zieken, 400.000, dan gaat het over ruim 80.000 mensen. Dat is gigantisch veel. Al die mensen geven dus aan dat ze eigenlijk meer hadden kunnen werken en ze geven ook een aantal redenen waarom ze dat toch niet gedaan hebben. Een van de frappantste redenen is de angst om de uitkering te verliezen. Bij de werkhervatting is het namelijk alles of niets. We weten dat dat federale materie is, maar het heeft niettemin gigantische gevolgen voor de West-Vlaamse arbeidsmarkt. Ondernemers vinden in eerste instantie te weinig werkkrachten en er zijn ook repercussies voor onze begroting. Dat is dus bijzonder nefast.
Welke drempels detecteert u zelf inzake die moeizame werkhervatting? Op welke manier kunnen we via onze eigen Vlaamse bevoegdheden mensen die langdurig ziek zijn, stimuleren om het werk te hervatten?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Ronse, bedankt voor de zeer interessante vraag.
Als iemand zwaar ziek wordt en daardoor een tijdje niet kan werken, zijn alle acties in de begeleiding op de eerste plaats heel terecht gericht op het genezingsproces. Niemand zal daar problemen mee hebben, denk ik. De laatste tijd groeit – en ik ben daar bijzonder gelukkig mee – ook het bewustzijn rond het belang van werken in dat hele proces, want heel vaak is toch een van de belangrijkste bezorgdheden bij mensen die ernstig ziek worden, hoe het met hun werk verder moet. Zoals we bovendien al gezien hebben, verkleint de kans tot het succesvol hervatten van het werk als men langer afwezig blijft. Onze ondernemingen komen steeds meer in aanraking met deze problematiek. Voor mij is het dan ook cruciaal dat we verdere stappen zetten om gedeeltelijke en zelfs volledige werkhervatting zo optimaal mogelijk te kunnen faciliteren.
Je kunt daar op twee manieren naar kijken. Je kunt kijken naar de drempels om het werk te hervatten, maar ik zou liever kijken naar hefbomen. Hoe kunnen we hefbomen creëren om mensen weer aan de slag te krijgen? Dat is een andere manier, een positieve manier, om naar dezelfde problematiek te kijken.
Artsen hebben, ten eerste, een sleutelrol in het werkhervattingstraject. Artsen stellen de diagnose en oordelen of iemand al dan niet in de mogelijkheid is om zijn job uit te voeren. Ze volgen dit ook op. De behandelende arts kan door een goede inschatting of en onder welke voorwaarden iemand zijn job kan hervatten, mee helpen voorkomen dat mensen in een langdurige inactiviteit terechtkomen. De werkgever speelt daarin ook een belangrijke rol. Deze kan aanpassingen aan een job aanbrengen of ervoor zorgen dat mensen, eventueel deeltijds, aan het werk kunnen, of aanpassingen aan hun arbeidspost krijgen. Daarnaast kunnen werkgevers ook nagaan wat preventief kan gebeuren tegen toekomstig ziekteverzuim. Denk maar aan het beter herkennen van signalen, een goede verhouding hebben met de medewerkers, een sterk hr-beleid enzovoort. Iedereen kent in zijn omgeving wellicht mensen die zwaar ziek zijn, zelfs in een behandeling zitten, en toch deels of volledig hun job blijven uitoefenen. Dat heeft vaak te maken met de arbeidscultuur, met de openheid binnen het bedrijf en met de arts die de begeleiding doet.
VDAB werkt heel nauw samen het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) en de ziekenfondsen om langdurig zieken op te leiden en te begeleiden. Een goede doorverwijzing naar VDAB is van belang zodat de nodige stappen kunnen worden ondernomen tot re-integratie.
En daar knelt, zeker vandaag, het schoentje: we moeten nog een grotere hefboom vinden bij het zoeken naar oplossingen. Een betere communicatie tussen de behandelende artsen, arbeids- of bedrijfsartsen en adviserend artsen langs de ene kant en de bedrijfsgeneeskundige diensten en werkgevers langs de andere kant kan een oplossing zijn. Maar ik zie ook verder potentieel in een versterkte samenwerking tussen VDAB en het RIZIV en de ziekenfondsen. In de praktijk blijkt het instrumentarium dat beschikbaar is voor langdurig zieken en werkgevers nog altijd onvoldoende gekend. We moeten daarover nog communiceren en sensibiliseren. Dat zal heel belangrijk zijn.
Hoe kunnen we vanuit onze eigen Vlaamse bevoegdheden werken? De resultaten van het onderzoek door Securex tonen aan dat er heel wat mensen gemotiveerd zijn om te blijven werken en dat in de meest optimale omstandigheden willen blijven doen. Maar dit is natuurlijk niet voor iedereen haalbaar. Dat is ook een van de moeilijkheden die er zijn. Een bepaalde ziekte zal, zelfs als die zich vrij gelijk manifesteert, bij de ene persoon tóch toelaten om te blijven werken en bij de ander niet. Veel hangt af van je persoonlijkheid en de manier waarop je er mee omgaat. Je kunt daarvoor dus geen ‘one fits all’-oplossing maken. Je moet individueel nagaan hoe het gesteld is met de persoon in kwestie. Voor sommigen is het totaal onmogelijk om aan het werk te blijven, voor anderen gaat het relatief goed en voor nog anderen zou het kunnen lukken met extra ondersteuning. Er is dus een grijze zone, die het niet zo evident maakt. Ik wil in elk geval voorkomen dat mensen die, ook psychologisch, er deugd van zouden kunnen hebben om te werken, dat niet kunnen doen. Zoals wel vaker, maak ik ook hier graag de vergelijking met sport. U weet dat in een aantal steden – waarvan ik Kortrijk toevallig het beste ken – mensen die kanker hebben, in het ziekenhuis gestimuleerd worden om te blijven sporten. Ik heb een aantal keren in Kortrijk loopwedstrijden meegedaan samen met kankerpatiënten. Het is ongelooflijk wat dat doet met de psyche van de zieke persoon. Als dat kan voor sport, moet dat ook kunnen voor werk en de vertrouwde omgeving. Maar er is dus nog veel werk aan de winkel.
Een informatie-uitwisseling en betrokkenheid van een arbeidsbemiddelingsdienst kan cruciaal zijn. De dienstverlening is ook mogelijk. Vandaag, collega’s, is de situatie eigenlijk wel goed geregeld. Vanuit de samenwerking van VDAB met het RIZIV en de ziekenfondsen worden er vijfduizend trajecten opgezet. Er zijn zeker vanuit Vlaanderen mogelijkheden om projecten op te zetten om mensen aan het werk te houden.
VDAB speelt momenteel hoofdzakelijk een rol wanneer de arbeidsongeschikte geen arbeidscontract heeft, maar wel opnieuw aan de slag wil. VDAB kan persoonlijke dienstverlening inzetten: inschatten wat de persoon kan, oriënteren, bemiddelen. VDAB kan ook de competenties versterken door in opleiding te voorzien of door stages aan te bieden. Door het snel betrekken van een expert op het vlak van werk, kan parallel aan de gezondheidsproblemen ook worden gewerkt aan de effecten van die problemen op de job. Er zijn vandaag dus heel wat acties mogelijk, ook voor de werkgever, zoals het tegemoetkomen in de kosten van een arbeidspostaanpassing. Het is alleen nog niet altijd even goed gekend. Daarnaast is er ook de Vlaamse ondersteuningspremie (VOP). Dit is een financiële tussenkomst om het rendementsverlies te compenseren.
Onze maatregelen, zoals opleidingen, stages en werkplekleren, kunnen ook aangewend worden door mensen die hun arbeidsmarkttraject maar gedeeltelijk kunnen opstarten. In de beleidsnota is opgenomen dat we het aantal re-integratietrajecten willen verhogen. Maar ook daarvoor zijn acties nodig op een aantal vlakken. We moeten samenwerken met de sociale partners en de ziekenfondsen en werk maken van een betere monitoring en opvolging. Vaak is er bij werkgevers en werknemers immers te weinig informatie aanwezig.
Tegen eind volgende maand verwacht ik de oplevering van een onderzoek, het zogenaamde VIONA-rapport (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering), waarin een aantal voorbeelden uit andere landen opgenomen zullen zijn. In mijn vorige bevoegdheid, Onderwijs, hebben we het mogelijk gemaakt om langdurig zieken geleidelijk opnieuw aan de slag te laten gaan. En dat werkt. Als je het ziekterapport van onderwijs ziet, gaat dat een beetje in stijgende lijn, maar daar zit ook een poot in rond het herintreden van mensen die langdurig ziek zijn of geweest zijn. Die cijfers gaan in stijgende lijn, maar eigenlijk is dat een goede zaak, want dat betekent dat mensen die anders uit de statistieken zouden vallen, er nu in blijven en terug aan het werk zijn en dat dus eigenlijk op een positieve manier kunnen doen.
Ik ga dus een overleg organiseren om de uitdaging voor te bereiden om tot meer re-integratietrajecten te komen. We willen daar ook een aantal acties definiëren die nodig zijn om drempels te overstijgen. En we moeten het niet altijd zo ver zoeken. Het start met informatieverstrekking, waar nog te weinig over geweten is. We willen ook werken aan een aantal heel concrete projecten die bijdragen aan de verruimde activering van zieke mensen naar de arbeidsmarkt. We zullen daar uiteraard ook de federale diensten bij betrekken, naast VDAB.
De heer Ronse heeft het woord.
Bedankt, minister. Als je het regeerakkoord en uw beleidsbrief leest, is het activeren van de groep inactieven dé sleutel om onze werkzaamheidsgraad richting 80 procent te krijgen. Dat is ook de hefboom om opnieuw een stevige herverdeling te doen.
De maatregelen die u opsomt, zijn goed. U verwijst naar het voorbeeld van het RIZIV. Dat is een vrijblijvende samenwerking tussen het RIZIV en VDAB, die zeer succesvol is. Op 22.000 langdurig zieken die al bereikt zijn, is men erin geslaagd om maar liefst 14.000 mensen aan het werk te helpen. Dat is een slaagcijfer van 65 procent. Ik ben dus zeer tevreden dat u daar verder op wilt inzetten.
De olifant in de kamer is natuurlijk dat alle maatregelen die we hier op Vlaams niveau nemen ten aanzien van de langdurig zieken, zeer vrijblijvend zijn. De echte hefbomen zitten op een ander niveau, namelijk het federale niveau. Ik denk aan twee zaken die toch vrij urgent zijn.
Ten eerste zou het vandaag bijzonder noodzakelijk zijn om iemand die langdurig ziek is, in een verplicht re-integratietraject te integreren, waarbij alle partijen die u zelf hebt opgesomd – arts, werkgever, de langdurig zieke en de ziekenfondsen – betrokken zijn en waarbij men niet uitsluitend kijkt naar de eigen werkgever, maar ook naar de mogelijkheid om bij andere potentiële werkgevers een betrekking op te starten of opnieuw te gaan werken.
Een tweede maatregel die hypernoodzakelijk is, is het hele uitkeringssysteem dermate aanpassen dat iemand die langdurig ziek is, geen gigantisch risico meer neemt om het werk te hervatten, maar op zijn minst even een proefperiode kan aangaan, om te kijken of het lukt bij dezelfde of een andere werkgever. En als dat niet lukt, zeggen we als samenleving: ‘Alle begrip. Chapeau dat u het geprobeerd hebt. We gaan u verder ondersteunen via uw RIZIV-uitkering die voorzien is.’
Zolang die twee sleutelmaatregelen niet genomen zijn, zolang men daar nog geen consensus over heeft bereikt, zijn alle maatregelen die we op Vlaams niveau nemen en die u hebt opgesomd, weliswaar goede maatregelen – we moeten dat voor alle duidelijkheid blijven doen – maar gaan ze altijd gelimiteerd zijn in hun impact, omdat dat net de twee sleutelmaatregelen zijn.
De heer Ongena heeft het woord.
Het klopt dat de herintegratie van langdurig zieken jammer genoeg zelf een langdurige ziekte blijkt te zijn. Het is een oud zeer dat we die mensen onvoldoende aan de slag krijgen, terwijl we ze echt wel nodig zullen hebben. Er is hier al vaak verwezen naar de krapte op onze arbeidsmarkt. Het is niet voor niets dat ook in het Vlaams regeerakkoord, om die 80 procent te halen, wordt gekeken naar de niet-actieven en de langdurig zieken om hen weer aan de slag te krijgen. Zoals u zelf zei, minister, zou het voor de betrokkenen zelf ook een goede zaak zijn. Voor hun welzijn, hun eigenwaarde en zelfrespect zou het goed zijn dat we proberen om hen in de mate van het mogelijke, ook al is het deeltijds, te activeren om te vermijden dat ze definitief verloren geraken voor onze arbeidsmarkt.
Er zijn heel veel problemen en heel veel knelpunten. De heer Ronse heeft er terecht enkele aangeduid die soms ook op een ander niveau spelen. Een van de problemen is ook dat VDAB soms te laat aan zet komt. Nochtans heeft VDAB een goede reputatie opgebouwd op het vlak van herintegratie van langdurig zieken. Begin 2017 is er nog een nieuw samenwerkingsakkoord afgesloten tussen RIZIV en VDAB waarbij het budget voor de re-integratie is verdrievoudigd, van 6 naar 18 miljoen euro. Blijkbaar zou er dit jaar zelfs in 20 miljoen euro voorzien zijn.
Minister, hebt u al zicht op hoe het aantal trajecten in de periode 2017-2019 jaarlijks is verlopen? Houdt de succesratio uit het verleden dezelfde lijn aan als de toename van het budget?
De vorige minister van Werk heeft begin 2019 aangekondigd dat onderzocht zou worden op welke manier uitzendwerk, toch voor een deel van die doelgroep, een opstap zou kunnen zijn naar werk. Een deel van die doelgroep kent namelijk periodes waarin men wel beter in staat is om te werken en andere periodes dan weer niet. Uitzendarbeid is zeer flexibel met weekcontracten en dergelijke. In welke mate is dat onderzoek van uw voorganger al uitgevoerd?
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Ik vind het belangrijk dat de arbeidsgeneesheer in overleg gaat met de werkgever. Het kan soms een oplossing zijn dat er tijdelijk een heroriëntering gebeurt op de werkvloer. Ik denk bijvoorbeeld aan de zorgsector, waar mensen als gevolg van zware fysieke belasting hun job als verzorgende, verpleegster en dergelijke niet meer kunnen uitvoeren. Ze zouden dan bijvoorbeeld wel kunnen inspringen in de bedeling van maaltijden. De werkgever staat daar meestal twijfelachtig tegenover. Het excuus dat wordt gebruikt, is waarom men iemand een voorkeursbehandeling zou geven. Daar ligt voor de overheid nog een kans om in overleg te gaan met zowel de arbeidsgeneesheer als de werkgever om te stimuleren dat ze tijdelijk intern andere jobs, waar er ook een tekort is, toekennen.
Hetzelfde geldt binnen de eigen overheid. Mensen die vastbenoemd zijn, ontvangen geen ziekte-uitkering maar blijven hun loon ontvangen. Misschien kunnen zij ook minder belastende taken uitvoeren. Daar ligt ook een kans voor u als minister om samen met de Vlaamse overheid te bekijken hoe mensen die tijdelijk werkongeschikt zijn, toch ingezet kunnen worden, halftijds of deeltijds, binnen de eigen organisatie maar dan in een andere functie. Er is altijd personeelstekort en de arbeidskrapte kan op die manier toch een beetje worden opgevangen. Het kan psychologisch voor wie tijdelijk ziek is een opkikker zijn dat hij of zij ergens anders wordt ingeschakeld waar zijn of haar werk wel wordt geapprecieerd.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik vind de cijfers inderdaad vrij dramatisch: 32 procent van de werknemers die langer dan een maand in ziekteverlof zijn, zegt te kunnen en te willen werken. We verliezen daar dus een enorm potentieel, en ik denk ook dat het getuigt van respect voor die medemensen en werknemers dat men hen maximaal door hun ziekteproces helpt door hen ook zinvol werk aan te bieden. De grootste drempel, zo blijkt uit die Securexenquête, is een negatief doktersadvies. Het is natuurlijk niet geheel zonder risico om dat te overrulen. Zelfs als mensen zouden willen, is het soms beter om op doktersadvies toch rust te houden. Daar moeten we dus voorzichtig mee omgaan.
Minister, wat natuurlijk wél problematisch is en waar wij meer de hand in hebben, en zeker u, is dat er geen mogelijkheid wordt geboden tot die geleidelijke re-integratie. Ik vind dat het onderzoek zeker aantoont dat het niet ligt aan onwil bij de meeste werknemers om opnieuw te gaan werken, maar aan de nood aan goede integratietrajecten, waarbij de werkgever voldoende flexibel is om die integratie mogelijk te maken.
Wij van sp.a zijn geen voorstander van een verplichte re-integratie van de zieke, omdat dat gezien de context en de cijfers niet meteen de beste oplossing is, aangezien de meeste mensen wel degelijk opnieuw willen gaan werken. De oplossingen, en ze zijn ook al aangehaald, zullen meer liggen bij de mogelijkheden van aangepast werk bij een nieuwe of de vorige werkgever, en vooral de mogelijkheid tot graduele re-integratie. We hebben ook al eerder een vraag gesteld, en hebben er opnieuw eentje ingediend, over de optimalisering van de samenwerking tussen RIZIV en VDAB. Ik denk dat de minister ook aangeeft ter zake stappen te willen zetten. We kijken dan ook mee uit naar de resultaten van het VIONA-onderzoek en naar de rondetafels, of vierkante tafels, die de oplossing dichterbij kunnen brengen.
Ik wil me ook aansluiten bij de vraag. Collega’s, dit is een bijzonder belangrijk onderwerp. Vandaag wordt het rapport van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid voorgesteld, en ook daarin staat het begeleiden en activeren van inactieven, waaronder dus langdurig zieken, voorop als een prioriteit. Ik denk dat er hier heel wat goede suggesties zijn gedaan. Het hoeft niet altijd een verplichtend systeem te zijn om succesvol te zijn. Ik denk dat er kansen worden gemist door mensen in ziekteverlof te lang aan hun lot over te laten. Bijvoorbeeld het instrument van loopbaanbegeleiding inzetten en promoten bij mensen, die op die manier na bijvoorbeeld twee of drie maanden afwezigheid hun eigen loopbaan eens in vraag kunnen stellen, kunnen bekijken of ze nog wel op hun plaats en goed in hun vel zitten in die job, zou al een heel grote stap kunnen zijn om mensen opnieuw aan de slag te helpen, of hen opnieuw zin te doen krijgen om te gaan werken. Ook daarover gaat het immers voor een stuk. We moeten dit dus voor een stukje gaan demedicaliseren. Ziekenfondsen, RIVIV, artsen hebben een belangrijke rol te spelen, maar ook andere actoren kunnen heel nuttig werk verrichten.
Er is die samenwerking, waarnaar collega Ongena al verwees, tussen RIZIV en VDAB. Dit jaar wordt daarvoor een budget van 20 miljoen euro uitgetrokken. De uitstroomcijfers van mensen die toch door de betrokken geneesheren worden gecatalogeerd als klaar om opnieuw aan de slag te gaan, schommelen rond de 30 procent. Die uitstroomcijfers zijn de voorbije jaren veeleer gedaald dan gestegen. Dan heb ik mijn vragen bij de effectiviteit van de trajecten die VDAB en RIZIV daaromtrent opzetten. Minister, ik zou u dus ook willen vragen om daar in uw onderzoek eens aandacht aan te besteden. Op welke manier kunnen de trajecten die VDAB voor deze groep opzet, worden verbeterd en efficiënter georganiseerd, zodat de uitstroom ook daar naar omhoog kan?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik ben het eigenlijk eens met heel veel suggesties en opmerkingen die hier zijn gemaakt door u allen.
Collega Ronse, de rol van de dokter blijft natuurlijk cruciaal in alles. U had het over verplichte trajecten. De heer Bothuyne heeft er ook naar verwezen: loopbaanbegeleiding klinkt zachter, maar is ook interessant. We hebben eigenlijk een groot probleem door het feit dat men de ziekte bekijkt en niet de opportuniteiten van wat iemand nog kan, ook al is hij ziek, en wat de impact daarvan is, misschien zelfs op zijn herstelproces. Daar moet dus zeker aan worden gewerkt. Zoals ik al zei, we gaan zo’n rondetafel doen. Er zijn ook al gesprekken tussen VDAB en RIZIV om te bekijken wat nog de mogelijkheden zijn om extra hefbomen te hebben, maar dat neem ik zeker mee.
We zijn bij VDAB ook bezig met de nieuwe visievorming rond hoe je goede trajecten kunt opzetten. Zoals ik al zei, kan VDAB mee naar de loopbaan kijken. Zeker voor mensen die geen job hebben, kan ze naar aangepaste trajecten zoeken. Dat vraagt ook een andere manier om daarnaar te kijken.
Collega Ongena, u hebt het over de piste van uitzendwerk. Er zijn daarover interessante zaken te zeggen. Maar voor de ene is uitzendwerk een verkenning van opportuniteiten en voor de andere is dat iets extra lastig, omdat je mogelijk steeds in nieuwe omgevingen terechtkomt. We moeten dus eens nagaan of dat kan. Maar ik vind het wel interessant om de uitzendsector mee te betrekken in de gesprekken die we zullen voeren. Want dat is uiteraard ook een groeiende sector.
Collega Malfroot, u hebt gelijk, er is heel veel werk om werkgevers te sensibiliseren. Daarin kan en móét VDAB zijn rol spelen.
Voor de overheid hebben we een andere situatie. Ik verwijs nog eens naar wat er in onderwijs gebeurt. Daar kun je geleidelijk aan instromen. Ik heb u het voorbeeld van mijn moeder gegeven, die vervroegd op pensioen werd gesteld in haar tijd. Maar mocht ze nu in die situatie zitten, zou ze rustig opnieuw aan de slag kunnen gaan, misschien heel veel jaren een bijdrage kunnen leveren aan de samenleving en daar ook genoegdoening uit kunnen halen. We moeten in de toekomst dus echt op een andere manier durven kijken naar mensen die langdurig ziek zijn. En dat vraagt ook wat inspanningen. Maar het vraagt ook dat mensen die een uitkering krijgen, niet plots alles verliezen. Je moet ervoor zorgen dat de regelgevingen matchen.
Collega Gennez, u gaf nog eens de cijfers mee. U zegt dat het dramatisch is. Ik vind het eigenlijk fantastisch. Maar we bedoelen hetzelfde. Het drukt het beeld weg van de zieke als persoon die niets meer kan en die je moet isoleren. Herinner u wat we met Bednet doen voor langdurig zieke kinderen. Vroeger bleef een kindje dat ziek was, gewoon thuis, weg van school. In een latere fase ging de leerkracht dan naar het kindje thuis. En nu vinden we dat dat kind contact moeten blijven houden met de school. Dus gaan we ervoor zorgen dat dat contact ontstaat. Onze visie op ziek zijn verandert. We zoeken naar opportuniteiten die het kind helpen. Dat is wat ook in de werksfeer moet worden bekeken.
Collega Bothuyne, ik ben het absoluut met u eens over het preventieve luik. Dat is ook de reden waarom we die rondetafel zullen organiseren.
Ik ben wat geschrokken van uw cijfers. Ik vind ze niet zo goed. Het gaat ook over 30 procent, maar dan in de negatieve zin. Het is een traag proces. We kunnen er nu negatief over praten, maar eigenlijk moeten we het kansen geven op lange termijn. Het is goed dat het gebeurt. VDAB bouwt op naar meer trajecten. Die samenwerking loopt dus wel. Ik hoop ook heel veel uit dat VIONA-rapport te kunnen halen. U vraagt mij wanneer ik die rondetafel wil organiseren. Ik wil wachten op het VIONA-rapport, dat er eind februari zal zijn. Ik denk dat we die rondetafel kunnen plannen in maart, april. We moeten dat rapport hebben, zodat we een basis hebben om over te spreken.
Ik neem jullie suggesties zeker mee.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, twee zaken. Ten eerste, een praktische kwestie. Ik denk dat we het best, zodra die rondetafel geweest is, met de minister en met vertegenwoordigers van de rondetafel een gedachtewisseling kunnen houden over de conclusies van de rondetafel.
Ten tweede, voorzitter, heb ik een punctueel element. Minister Crevits verwees er ook al naar. We zullen toch eens moeten ophelderen wat de cijfers zijn rond de uitstroom van de VDAB-RIZIV-trajecten. Want uit de cijfers die ik kreeg naar aanleiding van schriftelijke vragen, bleek dat 22.104 langdurige zieken in zo'n traject zijn gestapt. En daarvan zijn 14.426 personen – of 65 procent –, opnieuw duurzaam aan de slag. U hebt het over 30 procent. Misschien moeten we die cijfers eens naast elkaar leggen. Misschien gaat die 30 procent over het aantal mensen dat na 6 maanden aan de slag gaan en die 65 procent na 1 of 2 jaar. Dat moeten we eens uitzuiveren. Want mijn interpretatie was dat die samenwerking eigenlijk wel vrij succesvol was. Dat kunnen we eens bekijken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.