Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Zelfdoding en depressie zijn veel voorkomende fenomenen bij ouderen, suïcide vooral bij mannen ouder dan 75 jaar. De praktijkadviezen die werden ontworpen door het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) zijn gericht aan alle zorg- en hulpverleners die bij ouderen over de vloer komen, ik denk aan gezinshulp, thuisverpleging en huisartsen. De richtlijn wijst op een aantal signalen die erop wijzen dat de oudere zelfdoding overweegt.
Er werden naast de richtlijn ook e-modules ontwikkeld voor zorg- en hulpverleners. Op welke wijze zullen hulp- en zorgverleners worden gemotiveerd om hiermee aan de slag te gaan?
Bij zelfdoding van alle leeftijdscategorieën is het belangrijk om de signalen te herkennen. Worden er ook richtlijnen ontworpen voor andere doelgroepen? Ik denk bijvoorbeeld aan leraren als het gaat over jongeren die met zelfmoordgedachten kampen; ik denk aan mensen op de werkvloer.
Er zijn heel wat organisaties die aan de sensibilisering rond suïcide werken Wordt met hen samengewerkt rond concrete acties om bijvoorbeeld grote groepen van mensen te informeren over de signalen die mensen met zelfmoordgedachten uitsturen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Bij de ontwikkeling van de richtlijn werden de verschillende doelgroepen betrokken, zowel met het oog op het afstemmen van de inhoud op de concrete praktijk als met het oog op de implementatie. Daarnaast werd de e-tool door een panel uit het werkveld getest, ook hier om er zeker van te zijn dat de tool voldoende aansluit op de concrete praktijk.
Bij de lancering van de richtlijn vorige week donderdag werd er hierover ook gecommuniceerd via artikels in verschillende media gericht op de beoogde doelgroepen.
Daarnaast koppelen we de richtlijn terug naar de sector via het overleg dat we hebben met de residentiële ouderenzorg, de diensten maatschappelijk werk en de diensten gezinszorg. We zullen de richtlijn ook bespreken met de Vlaamse Ouderenraad.
Deelname aan de e-tool wordt gestimuleerd door het voorzien van een accreditering of certificering voor de deelnemers.
De e-tool en de richtlijn worden ook geïntegreerd in de vormingen van de suïcidepreventiewerkers van de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s), die overal in Vlaanderen vorming aanbieden aan professionelen in de zorg, waaronder ook de ouderenzorg.
Het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) zal het gebruik van de tool verder opvolgen. Indien blijkt dat er onvoldoende gebruik van gemaakt wordt, zullen bijkomende initiatieven genomen worden om het meer bekend te maken.
De multidisciplinaire richtlijn voor detectie en behandeling van suïcidaliteit, die in maart 2017 werd gelanceerd, omvat adviezen voor volwassenen en jongeren. De nieuwe tool die nu gelanceerd werd, is een aanvulling op de bestaande richtlijn, omdat in de praktijk bleek dat voor ouderen een bijkomende richtlijn wenselijk was. De richtlijn voor ouderen richt zich specifiek op professionelen in de zorg.
In het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie zijn ook strategieën en acties voorzien die zich richten op andere intermediairs zoals scholen, jeugdwerkers, mensen op de werkvloer … Die vragen een andere benadering dan professionelen in de zorg. Er werden algemene richtlijnen ontwikkeld voor het omgaan met signalen van suïcidaliteit en hoe men hierop moet reageren. Daarnaast is er ook een ruim vormingsaanbod voor deze doelgroepen dat verzorgd wordt door de suïcidepreventiewerkers van de cgg’s en het Centrum ter Preventie van Zelfdoding (CPZ). Jaarlijks worden duizenden intermediairs gevormd en ondersteund.
Het klopt dat heel wat organisaties zich inzetten om te sensibiliseren rond zelfmoord. Of we concreet samenwerken, zouden we van organisatie tot organisatie moeten bekijken. Dit neemt niet weg dat het VLESP vorig jaar een sensibiliseringssessie rond zelfmoord voor het grote publiek heeft ontwikkeld, in samenwerking met de organisaties met terreinwerking zoals het CPZ en de suïcidepreventiewerking van de cgg’s. Bij de ontwikkeling en evaluatie werd ook het effect van die sessies op de deelnemers onderzocht, zowel op het vlak van de positieve effecten – zoals het verbeteren van hun kennis en handelingsbekwaamheid –, maar zeker ook op het vlak van mogelijke negatieve effecten, en dan met name het verhogen van de hopeloosheid van de deelnemers, wat het risico op suïcidaal gedrag kan verhogen. Door de positieve resultaten wordt deze sessie nu door het CPZ en de suïcidepreventiewerkers van de cgg’s geïmplementeerd en gegeven.
Dit aanbod is gericht op het algemene publiek, weliswaar met de focus op volwassenen, en kan aangevraagd worden door lokale besturen, socioculturele organisaties, dienstencentra … Het is cruciaal dat er voor alle doelgroepen gekozen wordt voor evidencebased methodieken, om te vermijden dat de interventies negatieve effecten hebben. Dat risico is wel degelijk aanwezig bij bijvoorbeeld sensibiliserende acties ten aanzien van het algemene publiek. Het VLESP werd in dezen ook aangesteld als het expertisecentrum om eventueel andere actoren te adviseren en te ondersteunen bij dergelijke initiatieven.
Daarbij wil ik graag nog een ander project vermelden dat we gelanceerd hebben om tegemoet te komen aan de vraag naar ‘mental health literacy’ voor het algemene publiek. Binnen het ‘eerste hulp bij psychische problemen’-project werken verschillende organisaties, zoals patiënten- en familieverenigingen, het VLESP, het Vlaams Instituut Gezond Leven (VIG), Eetexpert, het Steunpunt Geestelijke Gezondheid en de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) samen aan een train-the-traineraanbod in de vorm van een EHBO-cursus. De cursussen zijn gericht op kennis en vaardigheden rond goede zelfzorg om een goede mentale gezondheid te behouden, op het herkennen van psychische problemen en de gepaste eerste reactie, op het doen dalen van het stigma rond psychische problemen en op kennis van de beschikbare professionele zorg. Zelfmoord is hierin als thema natuurlijk meegenomen. Het project, waarvoor we 200.000 euro hebben voorzien, wordt getrokken door Zorgnet-Icuro en loopt nog tot het einde van dit jaar.
De doelstelling van het project is een op Vlaamse schaal exploiteerbaar, duurzaam en kwaliteitsvol cursusaanbod ‘eerste hulp bij psychische problemen’ uit te werken dat de mentalegezondheidswijsheid of ‘mental health literacy’ van de deelnemers aantoonbaar verhoogt.
Na de projectontwikkeling en de positie-evaluatie moet de uitrol van dit cursusaanbod op Vlaamse schaal toelaten de kennis van psychische problemen en de bijbehorende vaardigheden om gepast te reageren bij een aanzienlijk gedeelte van de Vlaamse bevolking te verhogen.
Tot slot wil ik nog even melden dat beide acties naadloos aansluiten bij de ambities in het ontwerp van decreet betreffende de organisatie en ondersteuning van het geestelijke gezondheidsaanbod dat het Vlaams Parlement morgen hopelijk zal goedkeuren. In het ontwerp van decreet staat immers onder meer deze functie centraal: “de bevordering van de geestelijke gezondheidscompetenties met het oog op het verbeteren van de kennis over geestelijke gezondheid, psychische aandoeningen en behandelingen die voor die aandoeningen bestaan, evenals het versterken van vaardigheden met betrekking tot zelfzorg, weerbaarheid en het zoeken van niet-professionele en professionele hulp”. Dat gaat dus ook over zelfmoord. Daarenboven kan deze actie zowel op het niveau van het individu als op het niveau van de populatie gericht worden ingezet.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) levert heel goed werk en zorgt voor wetenschappelijk onderbouwde richtlijnen, maar dit moet natuurlijk wel doordringen op het terrein. Ik merk dat er nog altijd onvoldoende kennis is. Recent zijn in de media heel wat organisaties verschenen, zoals Tout Bien – Okidoki, die heel wat praktische tips geven en acties ondernemen. Ik zou het VLESP graag met die kleine organisaties zien samenwerken om effectief tot bij de mensen te geraken en om de richtlijn door middel van concrete acties in de praktijk om te zetten.
Meten is weten. Ik denk dat een goede opvolging noodzakelijk is. U hebt zelf verklaard dat zal worden geëvalueerd of hier voldoende gebruik van wordt gemaakt. Ik denk dat dit de juiste werkwijze is. Indien we een richtlijn ontwikkelen waar slechts een handvol hulpverleners gebruik van maken, schiet die richtlijn natuurlijk haar doel voorbij.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, ik zou uw antwoord uiteraard nog eens in detail moeten nalezen, maar we moeten ons er rekenschap van geven dat we zelf een verschuiving in de ouderenzorg van meer residentiële voorzieningen naar meer thuiszorg hebben gewild. Dat betekent dat we de problematiek van de mentale gezondheid en de problemen die hiermee gepaard gaan, op scherp hebben gezet.
In de context van een residentiële voorziening staan de deuren bij wijze van spreken open. Daar loopt personeel binnen en de signalen in verband met mentale problemen zullen wellicht sneller worden opgemerkt. De structuren zullen, al is het maar omdat de huisarts over de vloer komt, sneller in werking kunnen worden gezet. De inzichten die uit dit project volgen, zullen daar sneller worden toegepast.
Achter de gesloten deuren en de gesloten gordijnen in Vlaanderen zitten soms mensen in diepe problemen. Dat is een algemeen maatschappelijk gegeven dat in de groep waarover we hier praten zeker nog scherper wordt gesteld. We moeten er absoluut aandacht voor hebben bij mensen in een ambulante setting rekening te houden met dit gegeven. In de toekomst zal daar immers het zwaartepunt van de zorg komen te liggen.
Mevrouw Saeys, u had het in uw vraagstelling heel specifiek over actieve zelfdoding of zelfmoord.
Wat mij opvalt in de problematiek van mentale problemen bij ouderen, is dat heel wat mensen op een gegeven moment wegkwijnen en stoppen met bijvoorbeeld te eten en te drinken, en op die manier een heel passieve manier van zelfdoding gaan toepassen, die pas heel laat wordt vastgesteld. Dan spreekt men over een extreem geval van verwaarlozing enzovoort, terwijl de onderliggende problematiek heel vaak een heel diepe depressie en mentale problemen zijn. En dus heb je te maken met een verkapte, niet-gedetecteerde vorm van zelfdoding. Het lijkt mij nuttig om daar bij projecten en dergelijke ook waakzaam voor te zijn.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De hele vermaatschappelijking van de geestelijke gezondheidszorg is er natuurlijk op gericht om veel meer in te zetten op de nulde, eerste en ambulante vormen van geestelijke gezondheidszorg. Als er organisaties zijn die zich op het terrein van de suïcidepreventie willen engageren, is dat natuurlijk altijd een opportuniteit, maar men moet dan natuurlijk ook bereid zijn om in een groter geheel mee te functioneren. Dat is vaak het debat. Het suïcidepreventiebeleid in Vlaanderen heeft niet de reputatie dat het internationaal niet tot de ‘state of the art’ zou behoren. We moeten dus proberen om iedereen die daar energie in wil stoppen en die daarrond wil mobiliseren, als een kans te zien om onze acties te versterken.
Mijnheer Van Malderen, door de eerstelijnszones veel meer te expliciteren, en door de manier waarop in de eerste lijn op een geïntegreerde manier kan worden gewerkt, hoop ik dat signalen die te maken hebben met eenzaamheid, verwaarlozing en de link naar de nodige ondersteuning en zorg, in een buurt en in een eerstelijnszone sterker kunnen worden opgenomen.
Alleszins, de verbinding leggen tussen welzijnsaspecten en zorgaspecten en tussen individuele ondersteuning en de strijd tegen eenzaamheid en het versterken van de sociale cohesie, dat is natuurlijk de onderliggende gedachte waarom die ontwikkeling ook wordt ingezet. Ik hoop dat u dat volgende week in het plenaire debat misschien toch kunt goedkeuren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.