Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Sinds de afspraken van de collectieve arbeidsovereenkomst IX over de clustering van opdrachten komt het voor deeltijds werkenden in het onderwijs vaker voor dat hun weekopdracht lesvrije halve of hele dagen omvat. Bij korte vervangingen kan dat, mijn inziens, echter aanleiding geven tot een oneerlijke verloning van de vervanger. Het is immers zo dat de verloning in het onderwijs gebeurt naar rato van de opdrachtbreuk per week, en dat dan gedurende de te vervangen periode. Als de opdracht over een heel trimester loopt, maakt het uiteraard niets uit of een opdracht van 8/20 gespreid is over vier keer 2/20 dan wel of er op twee werkdagen 4/20 gepresteerd wordt. Bij een opdracht die korter is dan een week maakt dat wel een verschil.
Het probleem is tijdens de vorige legislatuur aan bod gekomen in de commissievergadering van 13 maart 2014, en ik heb er in het begin van deze legislatuur een schriftelijke vraag over gesteld op 21 augustus 2014. Minister, u erkende de mogelijke discrepantie tussen verloning en prestatie, en hoopte dat schoolbesturen deze met eigen middelen, uit hun werkingsbudget, zouden remediëren. Gesprekken met mensen op de werkvloer wijzen er echter op dat schoolbesturen hun werkingsmiddelen zelden of nooit daarvoor aanwenden, en dat het probleem nog steeds bestaat.
Om de techniciteit een beetje te ontmijnen, heb ik in mijn schriftelijke voorbereiding ook een voorbeeld gegeven. Ik ga dat niet volledig lezen. Samengevat komt het hierop neer: sommige mensen die in die situatie zijn, ontvangen voor een lesuur, dat ze daarnaast uiteraard ook nog moeten voorbereiden, soms slechts 7 of 8 euro per uur.
Zeker in een periode van schaarste aan vervangers is het in die context niet gemakkelijk om vervangers voor die korte opdrachten te vinden. Het kan anderzijds ook niet de bedoeling zijn om zulke vervangingen dan maar open te laten en te laten benutten als vervangingseenheden.
“Er bestaat nu eenmaal geen centraal vastgelegde en algemeen geldende omzettingsregel van een weekopdracht naar een dagopdracht,” lees ik in uw antwoord op mijn vraag van 21 augustus 2014, maar het meest logische lijkt uiteraard te zijn dat een personeelslid in dit type vervangingsopdrachten bezoldigd wordt naar rato van de werkelijk gepresteerde uren op de reële werkdagen, wat in de huidige bezoldigingsregeling op basis van weekopdrachten juridisch nog niet mogelijk is.
De bestaande onderbezoldiging in stand houden is echter niet verdedigbaar.
Minister, is het uw bedoeling om via een aanpassing van de regelgeving in samenspraak met de sociale partners binnen de voorwaarden van het decreet Rechtspositie de mogelijkheid te scheppen om korte vervangingen in deeltijdse opdrachten correct te vergoeden, dit wil zeggen naar rato van de werkelijke prestatie?
Als het antwoord ‘ja’ is, welke procedure en timing ziet u dan om hierover in overleg te gaan met de sociale partners?
Na vele gesprekken is mijn suggestie dat het vastleggen van een forfaitair uurloon per uur en per graad, met jaarlijkse indexatie, vermoedelijk de gemakkelijkste oplossing is.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, u weet dat ik enkel via een aanpassing van de regelgeving in samenspraak met de sociale partners dergelijke wijzigingen kan doorvoeren maar zoals in onderwijs wel vaker het geval is, zijn er niet zoveel eenvoudige oplossingen voor uw probleem. Het raakt immers aan het wezen van de prestatieregeling en de opdracht in het onderwijs die op weekbasis vastgelegd zijn.
De oplossing voor het bezoldigingsprobleem waar u het over hebt, ligt wat mij betreft in het verlengde van de discussies over de taken en de opdracht van de leraar. Het doortrekken van een bezoldiging per uur leidt in de huidige situatie tot conflicten met de bestaande loonberekening op weekbasis. Als we hiervoor een oplossing kunnen uitwerken, vraagt dit bovendien ook zeer dure aanpassingen aan ons loonverwerkingssysteem. We moeten dat mee in rekening brengen.
Via het lerarenplatform is het momenteel wel al mogelijk voor personeelsleden om enerzijds werkzekerheid te hebben bij korte vervangingen en anderzijds zicht te hebben op een correcte verloning voor het gepresteerde werk. Daardoor verminderen we de kans dat iemand in dergelijke precaire situatie terechtkomt.
Bovendien hebben we vanaf dit schooljaar de mogelijkheid gecreëerd voor schoolbesturen om niet-ingevulde maar wel financierbare en subsidieerbare vervangingen op te sparen. Vroeger kon dat niet, dat viel dan ten voordele van de algemene begroting maar doordat men die middelen kan opsparen, kunnen ze later worden ingezet in hetzelfde schooljaar. Ze kunnen die vervangingseenheden clusteren tot een meer substantieel volume wat de betrekking aantrekkelijk maakt voor de vervangende leerkracht.
Het goed bestuur van de inrichtende macht en/of het schoolbestuur bestaat er ook in dat een personeelslid correct wordt geïnformeerd over de financiële gevolgen van dergelijke korte vervangingen.
Mijnheer De Meyer, we hebben dus twee zaken die wat soelaas kunnen brengen maar ik ben zeker bereid om daarover in gesprek te gaan met de sociale partners. U weet dat er volgende week een bijzonder evenement gepland is waardoor ik tot dan weinig of geen gesprekken kan voeren, maar ik zal dat zeker met hen opnemen wanneer zij opnieuw aan tafel kunnen gaan.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik wil u geruststellen, ik staak niet mee, want ik heb te veel werk. Maar alle begrip voor de mensen die dat om een of andere reden wel doen. Ik zie echter niet meteen een reden om tegen uw beleid te staken. Misschien zijn er andere redenen, maar daar ben ik niet volledig in thuis.
Het probleem dat ik aankaart, is natuurlijk niet mijn probleem. Ik ben slechts de boodschapper van de mensen die in die situatie zitten. Ik weet dat het lerarenplatform en het clusteren van uren voor vervanging een aantal situaties kunnen opvangen, maar hoe dan ook blijven een aantal mensen in deze probleemsituatie zitten. Ik ben me er ten volle van bewust dat dit veel complexer is dan op het eerste gezicht lijkt, want het loonverwerkingssysteem moet worden aangepast, en dat moet gebeuren via de weg van overleg met de sociale partners. Ik zou het bijzonder waarderen – ik wil u daartoe aanmoedigen – om deze legislatuur dat overleg daarover nog op te starten. Dat is nodig als wij op termijn enig resultaat wensen zodat niemand van mijn opvolgers deze vraag tijdens de volgende legislatuur moet herhalen.
Dank u, mijnheer De Meyer, ik wil daar nog even bij aansluiten.
Zeker nu veel leerkrachten uitvallen door ziekte – de griepepidemie slaat ook in scholen toe – weten mensen die vervangingen doen, soms niet goed of ze daar nu al of niet voor betaald zullen worden, of ze dit als overuren doen, hoeveel het zal zijn, of het plage-uren zijn. Er doet het verhaal de ronde dat overuren veel meer belast worden en dat ze daar niets meer aan overhouden. Er is dus bij leerkrachten zelf wel enige onduidelijkheid over.
Het zou niet onzinvol zijn om op de website van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) in eenvoudige informatie op een extra tabblad te voorzien en niet via een hele lange omzendbrief waarin men moet lezen hoe al deze formules in zijn werk gaan. Op die manier zou duidelijk gemaakt kunnen worden vanaf wanneer men wat kan krijgen en of het werkelijk waar is dat het geen nut heeft om dat aan te geven en ervoor betaald te worden omdat het ‘volledig wordt wegbelast’. Dit zou leerkrachten enige duidelijkheid kunnen geven.
Gelet op het popelende gezelschap op de eerste rij zal ik het houden bij de stelling dat ik dit zal opvolgen.
Minister, ik heb uit uw lichaamstaal begrepen dat u zich engageert om deze problematiek nog aan te kaarten tijdens deze legislatuur.
De vraag om uitleg is afgehandeld.