Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
De heer Keulen heeft het woord.
Op dinsdag 19 maart heeft de Vlaamse ombudsman het jaarlijkse rapport van de Vlaamse Ombudsdienst voorgesteld met het bijbehorende Bemiddelingsboek. Dat ging over het jaar 2018. Minister, mobiliteit is opnieuw de koploper wat het aantal klachten betreft in het globale aandeel, maar dat is een klassiek en jaarlijks weerkerend fenomeen. Binnen mobiliteit is De Lijn de koploper, en ook dat is geen nieuws onder de zon.
Minister, ik wil het specifiek hebben over één aanbeveling van de Vlaamse ombudsman uit zijn jaarverslag. Hij vraagt eigenlijk om rekening te houden met stiptheid bij tijdstickets van De Lijn.
Vandaag kunnen reizigers bijvoorbeeld met een m-ticket 60 minuten met het openbaar vervoer reizen. Dit soort ticket is een relatief succes en zeker in een stedelijke context perfect bruikbaar. Binnen het streekvervoer zorgt dit voor heel wat processen-verbaal voor zwartrijden omdat een rit door omstandigheden – bijvoorbeeld een gebrek aan vlotte doorstroming – langer kan duren dan officieel voorzien. Op die manier overschrijdt de reiziger de tijdslimiet van 60 minuten.
De ombudsman stelt voor om specifieke vervoersbewijzen te ontwikkelen voor bepaalde ritten, maar daar ben ik persoonlijk minder een fan van. Er bestaan trouwens al verschillende vervoerbewijzen en het lijkt me geen goed idee om hier nog meerdere variaties in aan te brengen voor de reiziger. Wel is het belangrijk dat De Lijn zelf rekening houdt met de stiptheid, zodat een tijdsticket ook kan worden gebruikt waarvoor het dient: om binnen een beperkte tijdspanne te genieten van openbaar vervoer.
Minister, is het, gelet op de problemen met de doorstroming en met de stiptheid, nog zinvol met tijdstickets voor de reizigers te blijven werken? De Lijn is vaak het lijdend voorwerp en niet de oorzaak of de bron, maar is dit in de context van deze problemen nog zinvol? Ziet u een meerwaarde in het voorstel van de Vlaamse ombudsman om te werken met specifieke vervoersbewijzen voor bepaalde ritten? Uit de algemene reisvoorwaarden van De Lijn, raadpleegbaar op de website, blijkt dat dat de reis met een gewoon biljet mag worden voltooid indien de termijn van zestig minuten wordt overschreden. Met een sms-ticket en een m-ticket is dat absoluut verboden. Waar komt deze tegenstelling tussen de verschillende vervoersbewijzen vandaan?
Minister Weyts heeft het woord.
Voorzitter, misschien moet ik eerst vermelden dat een biljet is bedoeld voor het vervoer met een enkele rit tussen punt A en punt B, niet om een heen- en terugreis. Dat maakt een verschil, want het gros van de ritten is natuurlijk binnen zestig minuten afgerond. Zelfs als een rit vertraging heeft, is binnen zestig minuten minstens de laatste overstap gemaakt.
Indien we zouden overgaan tot een verlenging van zestig minuten tot negentig minuten, zou het principe van het biljet voor een enkele rit tussen punt A en punt B onder druk komen te staan. Dit zou betekenen dat iemand met een enkel biljet ook een heen- en terugreis kan maken of dat een enkel ticket onbeperkt in de tijd zou kunnen worden gebruikt. Om die reden lijkt het me zinvol het huidig principe te behouden. Dit neemt niet weg dat De Lijn ondertussen constant nadenkt over alternatieven.
De invoering van ritgebonden vervoersbewijzen op ritten van reguliere lijnen is zeer complex. Het is technisch moeilijk haalbaar tot onmogelijk. Ik onderschrijf dan dat hiermee een gevaar voor de complexiteit van de tarievenstructuur zou worden gecreëerd. In 2015 hebben we er bewust voor gekozen naar een eenvoudiger tariefstructuur te gaan. We hebben, zoals de voorgaande jaren, enkel voor een indexering gezorgd. Dit laat toe analyses over meerdere jaren te maken. De Lijn is hier volop mee bezig, in functie van een eventuele verdere vereenvoudiging of optimalisatie met het oog op 2020.
Wat de discrepantie tussen een gewoon biljet en een digitaal vervoersbewijs betreft, is het belangrijk te weten dat het verschil een technische reden heeft. In het geval van een biljet of een Lijnkaart wordt het moment van opstappen ontegensprekelijk op het vervoersbewijs geregistreerd. Hierdoor kunnen we met zekerheid bepalen of iemand al dan niet recht heeft op een overstap. In het geval van een digitaal vervoersbewijs kunnen we dat momenteel niet, waardoor tijdens een controle niet kan worden bepaald of iemand nog recht op een gratis overstap heeft.
Tot slot wordt binnen het project Mobilidata de vinger aan de pols gehouden omtrent de volgende generatie verkeerslichtenbeïnvloeding en de nieuwste technologieën.
Ik heb de vaste ambitie om de grond van het probleem aan te pakken, eerder dan de symptomen ervan.
De heer Keulen heeft het woord.
Zoals u het vertelt, lijkt het me heel plausibel en heel logisch. Ik vraag me dan wel af waarom de ombudsman dit probleem vermeldt. Ik zou uit praktische overwegingen zeggen dat als zo iemand op de bus zit, die de rit mag afmaken, want uiteindelijk heeft die toch betaald. Het heeft soms ook te maken met activering. Wanneer activeer je dergelijke digitale tickets? Doe je dat iets te vroeg of doe je dat iets te laat?
Minister, een overheid is dienstverlener of is niet. Dat is onze kerntaak. Dergelijke modules moeten het mogelijk maken dat mensen gemakkelijk van het openbaar vervoer gebruikmaken. Ik ben zoals iedereen in deze commissie tegen profiteurs en dus ook tegen zwartrijden. Toen ik dit las in het verslag van de ombudsman, kreeg ik de indruk dat deze mensen eigenlijk tegen hun wil de dupe worden. Doordat dit het verslag van de ombudsman haalde, ging ik uit van een zekere schaal: het gaat dus over meer dan toevallig iemand die pech heeft door een of ander oponthoud of door het te vroeg activeren van een digitaal ticket.
Gaat het echt om zo weinig problemen, los van de structurele maatregelen om de doorstroming vlotter te laten verlopen en de reistijden beter te respecteren? Is het idee om zo iemand gewoon de rit te laten afmaken, aangezien die in digitaal ticket heeft en daarmee blijk geeft van goede wil, een te gek idee? Of is dit naast de kwestie?
De heer de Kort heeft het woord.
Ik ben blij dat de heer Keulen de problematiek van de stiptheid van De Lijn nog eens ter sprake brengt in deze commissie en dat hij verwijst naar het rapport van de ombudsman. Daarin staan goeie aanbevelingen. Dat zijn voor ons indicaties voor welke suggesties we kunnen overmaken aan de Vlaamse Regering.
Minister, ik heb, mede na schriftelijke vragen die ik in het verleden aan u heb gesteld, vastgesteld dat de stiptheid van De Lijn niet alleen te maken heeft met doorstroming, maar ook met een probleem van een tekort aan chauffeurs. Daardoor werden heel wat ritten van bussen en trams afgeschaft. Als we mensen willen verleiden – wat u tijdens deze beleidsperiode toch hebt willen doen – om hun wagen te laten staan en te kiezen voor het alternatief van het openbaar vervoer, dan is het dodelijk dat het openbaar vervoer gewoon niet rijdt. Daarom is het van belang om in de toekomst meer met die stiptheid rekening te houden.
Om die reden leidt mijn fractie een conceptnota in betreffende de stiptheid van De Lijn. Ik hoop dat er in de nieuwe beheersovereenkomst daaromtrent meer bepalingen worden uitgewerkt. Dat is met de beste bedoelingen om ervoor te zorgen dat we een goed en betrouwbaar openbaar vervoer hebben met meer en betere service ten aanzien van de burgers.
Minister Weyts heeft het woord.
Dat er een tekort is aan chauffeurs, leidt tot niet-gereden ritten eerder dan tot een stiptheidsprobleem.
Een bus die niet rijdt, kan natuurlijk niet stipt zijn, want hij rijdt niet uit.
Op uw vraag naar het aantal gevallen moet ik het antwoord schuldig blijven. We kunnen trouwens enkel rapporteren over het aantal discussies ter zake, namelijk van diegenen die beweren dat ze door een gebrek aan stiptheid over die periode van 60 minuten zijn gegaan. Zoals ik in het antwoord al heb gezegd, is de bewijslast soms onmogelijk voorhanden, niet in hoofde van de klager en niet in hoofde van de inspecteurs. De ombudsman bekijkt die problematiek vooral vanuit het perspectief van de gebruiker en de klager, en dat siert hem ook, eerder dan vanuit de grote ratio die eraan ten grondslag ligt in hoofde van De Lijn. In sommige gevallen kan men gewoon geen individuele casus oplossen met een individuele oplossing omdat daaruit voortvloeit dat men dan een collectieve oplossing moet hanteren omdat men niet kan discrimineren. Het bemoeilijkt natuurlijk de zaak. Ik begrijp dan ook wel dat De Lijn zegt dat men door gebrek aan bewijslast niet kan bewijzen dat men door overmacht die termijn van 60 minuten heeft overschreden. Als men daar één keer een uitzondering op maakt zonder bewijs, dan moet men dat altijd doen. Dat is de moeilijkheid.
De vraag om uitleg is afgehandeld.