Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Vermeulen heeft het woord.
Minister, inrichtingen waar honden worden gehouden, inrichtingen voor het africhten van honden, hondenfokkerijen, hondenkennels enzovoort moeten over een meldingsakte of een milieuvergunning beschikken wanneer zij respectievelijk meer dan vijf of tien honden hebben.
Voor de wijziging van het Besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009 werden honden als honden beschouwd vanaf het moment dat ze gespeend waren. Doorgaans gebeurt dit bij honden rond de leeftijd van zes à acht weken. Op 23 februari 2010 kwam er een herziening van VLAREM II. Wanneer VLAREM over volwassen honden spreekt, gaat het vanaf nu enkel over dieren ouder dan zes maanden en geldt het gespeend zijn niet langer als een aanknopingspunt voor de toepassing van de milieureglementering.
Het is bekend dat er inrichtingen zijn die niet meer dan tien volwassen honden houden, maar wel tientallen pups, jonger dan zes maanden, niet alleen verkregen door eigen kweek maar ook door aankoop of import.
In de commissie Dierenwelzijn van 6 februari 2018 antwoordde minister Joke Schauvliege, naar aanleiding van een vraag de heer Sanctorum over de regelgeving voor inrichtingen waar honden worden gekweekt en verhandeld, dat het mogelijke probleem in kaart moet worden gebracht. Uit een antwoord op mijn schriftelijke vraag nummer 40 van 26 oktober 2018 blijkt dat er een bevraging over werd gedaan bij alle Vlaamse gemeenten. Het resultaat daarvan is me doorgestuurd.
Uit de resultaten van deze bevraging blijkt dat er wel degelijk een probleem is van overlast, onder meer lawaai door honden, dat gemeenten eigenlijk weinig of geen controles doen terwijl ze wel aangeven dat er veel problemen zijn, en dat men bij milieu- en omgevingsvergunning geen rekening kan of mag houden met dierenwelzijn.
Ik heb hierover de volgende vragen.
Momenteel wordt de omgevingsvergunning enkel getoetst aan decretale beoordelingscriteria rond ruimtelijke ordening en leefmilieu, maar niet aan dierenwelzijn. Dierenwelzijn opnemen als beoordelingscriterium in aanvragen voor omgevingsvergunningen zou een oplossing voor de overlast kunnen bieden. Hoe staat u hier tegenover, minister?
Waar vroeger gespeende honden beschouwd werden als hond en dus meetelden voor de klasse-indeling, worden honden nu pas gedefinieerd als hond vanaf een leeftijd van zes maanden. Een wijziging naar de oude definitie levert een oplossing voor de milieuhinder en sluit meteen ook de deur voor grootschalige import vanuit het Oostblok. Hoe staat u tegenover deze wijziging, die ook door de minister van dierenwelzijn in een brief aan uw voorganger werd gevraagd? Bent u van plan deze definitie opnieuw te wijzigen?
Meerdere gemeenten geven aan dat voornamelijk hobbykwekers zich niet bewust zijn van het feit dat ze vanaf vijf honden een melding klasse 3 moeten doen. Hoe kan men deze hobbykwekers sensibiliseren? Bent u op korte termijn van plan om hiervoor een oplossing te bieden?
Minister Van den Heuvel heeft het woord.
Ik zal proberen op een efficiënte manier uw vragen te beantwoorden.
De decretale beoordelingscriteria zijn vastgelegd in de Vlaamse Codex en ook in de algemene bepalingen van het milieubeleid. De dierenwelzijnsvoorwaarden maken hier geen deel van uit. Dat betekent evenwel niet dat de geldende voorwaarden niet moeten worden nageleefd. Het is aan de decreetgever – jullie dus – om te bepalen of het wenselijk is om een bijkomende decretale toets in te voeren bij het verlenen van een vergunning. Mijns inziens zijn hiervoor vandaag voldoende waarborgen voorzien.
Er zijn momenteel geen initiatieven gepland om de definitie van ‘hond’ te wijzigen. De huidige definitie laat toe om op een eenduidige manier en ongeacht het ras van de hond te bepalen of een hond als een volwassen hond beschouwd moet worden. Een wijziging van de definitie biedt ook geen oplossing voor de import van puppy’s uit de Oostbloklanden, zoals mijn voorganger vroeger reeds antwoordde.
Er is een verzoek gericht aan de dienst Dierenwelzijn om bij de mededeling tot erkenning als hobby- of professionele kweker hen er attent op te maken dat ze naast de wetgeving inzake dierenwelzijn als kweker ook gebonden zijn aan de VLAREM-wetgeving.
Mevrouw Vermeulen heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw kort en bondig antwoord. Ik ben daar niet helemaal mee akkoord. Er zijn, zeker op dit moment, wel een aantal bedrijven die zich op zo’n manier organiseren dat ze heel veel puppy’s houden en heel weinig volwassen dieren, om toch maar zo weinig mogelijk of zelfs helemaal niet onderworpen te moeten zijn aan de milieuwetgeving: geen verplichtingen op het vlak van milieuhinder, geen verplichtingen op het vlak van geluidshinder, geen verplichtingen op het vlak van geurhinder. Dode hondjes kunnen zelfs gewoon bij het restafval, terwijl milieuverplichte inrichtingen hun kadavers moeten laten ophalen door gespecialiseerde ondernemingen als Rendac.
Ondertussen verkopen grootschalige importeurs uit Oost-Europese landen honderden tot duizenden puppy’s per jaar. Als kers op de taart kunnen dergelijke ondernemingen zich ook nog eens pal in woongebieden vestigen, omdat de wetgeving oordeelt dat ze per definitie geen milieuhinder veroorzaken. Wat mij betreft blijft de huidige omschrijving van ‘hond’ vanuit milieuoverwegingen volledig onlogisch. De wetgever negeert op dit moment dat pups van enkele weken oud een belangrijke milieu-impact hebben. Nochtans wordt door de enquête bevestigd dat een groot aantal pups een belangrijke milieu-impact hebben. Zes labradorpups van vier maanden zullen niet minder hondengedrag vertonen dan zes labradorpups van zes maanden.
Op pagina 5 van de enquête staat zelfs geschreven dat de bepaling van een volwassen hond geen maat is voor de milieuhinder en dat men een betere definitie van ‘hond’ vraagt. Volgens mij is pagina 5 van die enquête een staving dat een aanpassing zich echt opdringt. Ik heb hier in het verleden al een meerderheidsoverleg gehad met de andere partijen om deze wijziging op tafel te leggen, maar daar was toch enige weerstand tegen. Ik blijf hierop aandringen. Het wordt echt tijd dat men hier eens ernstig over nadenkt, want men heeft in het verleden deze definitie gewijzigd zonder bij de gevolgen ervan stil te staan. Het is me nog altijd een raadsel hoe en waarom deze wijziging destijds is doorgevoerd. Ik heb wel een klein vermoeden, maar geen bevestiging van dat vermoeden. Ik vraag me dus af, minister, of u er enig idee van hebt waarom en hoe deze wijziging destijds werd doorgevoerd.
De heer Sanctorum heeft het woord.
Ik zal beginnen met een positieve noot. Ik wil uw voorganger bedanken voor het feit dat de studie uitgevoerd werd. Ik heb daarnaar gevraagd in het parlement en zij heeft dat ook gedaan. Ik ben daar dus tevreden over.
Maar het is heel duidelijk dat we het niet eens zijn over de interpretatie van de resultaten. Zoals collega Vermeulen ook stelt, is het probleem vandaag dat de regelgeving op het vlak van omgeving dierenwelzijn niet vooruithelpt, integendeel. U verwees daarnet zelf naar de import. Het is eigenlijk een regel die expliciet een voordeel levert aan die kwekers-handelaars – namelijk diegenen die importeren – waarvan we weten dat er zich problemen stellen. Het is dus een voordeel, een gunst die werd verleend aan de importeurs vanuit Oost-Europa. Dat wat dierenwelzijn betreft.
Dan wat Milieu betreft. U kunt natuurlijk schermen met het argument dat een bezorgdheid rond dierenwelzijn misschien niet moet overeenkomen met een bezorgdheid rond milieu en omgeving. Collega Vermeulen verwees er al naar: ook een blaffende hond van 5 maanden is hinderlijk. Het is niet logisch dat een hond van 5 maanden volgens VLAREM geen hond is. Dat is niet logisch, ook niet vanuit milieuoogpunt.
Dan ga ik even in op de studie zelf. Zij bevestigt inderdaad de bezorgdheid. De lokale besturen geven ons eigenlijk gelijk. Een duidelijk pijnpunt is het probleem van de handhaving. Er wordt zelfs gemeld dat er hardleerse kwekers zijn die geen meldingen en vergunning bezitten. Men weet dat dan. Soms gaat het inderdaad over hobbykwekers die de moeite niet gedaan hebben of misschien wat minder goed op de hoogte zijn, maar er zijn ook een aantal hardleerse kwekers die daar gewoon blijven. Als er dan op den duur toch wordt opgetreden, verhuizen ze gewoon naar een naburige gemeente.
Wat lees ik nog in de studie? Lokale besturen vinden ook dat de sectorale voorwaarden niet voldoende of niet voldoende uitgedrukt zijn. In het verleden werd er ook naar verwezen dat een lokaal bestuur bijzondere voorwaarden kan opleggen. Als je dan ziet welke bijzondere voorwaarden worden opgelegd: vaak is dat eigenlijk het overnemen van een aantal sectorale voorwaarden. Het is dus niet zo dat een lokaal bestuur eigenlijk een beslissingsmacht krijgt, of althans toepast, via die bijzondere voorwaarde, om het op het vlak van dierenwelzijn een stuk strikter te maken.
En dan is er natuurlijk de fameuze link tussen milieu en dierenwelzijn die blijkbaar niet mogelijk is. Ik heb een tijdje terug een schriftelijke vraag gesteld over enerzijds de kwekers die een erkenning hebben gekregen van de dienst Dierenwelzijn en anderzijds de kwekers op basis van een melding of een milieuvergunning. Blijkbaar zijn dat twee totaal verschillende werelden. Je kunt blijkbaar niets zinnigs zeggen over een erkenning en een vergunning als één systeem voor een kwekerij. Die twee bestaan dus blijkbaar totaal naast elkaar. Het lijkt me toch zinvol, minister, ook vanuit het oogpunt van een goed bestuur, dat om te beginnen die milieuvergunningendatabank, historisch, er eindelijk eens zal zijn. Daar wordt al lang over gesproken. Zo kunnen we ten minste ook een beetje aan datamining doen in die materie, want anders zal er nooit een grondig inzicht kunnen zijn in wat daar nu eigenlijk aan de hand is, wie welke erkenning of vergunning heeft ontvangen. Op dit moment weten we daar eigenlijk bijzonder weinig over, alleen dat de lokale besturen het probleem onderschrijven.
Ik wil zelf nog even het woord nemen. We hebben dit debat hier in het verleden al gevoerd. Ik heb een beetje moeite om een aantal uitspraken die hier in het debat worden gegooid omdat die volgens mij eigenlijk niet helemaal correct zijn. Wat de idee betreft dat een pup bij het restafval kan worden geplaatst, maakt het niet uit of iemand één dier of tien dieren heeft. Dat mag nooit. Ik vind dat dit een beetje uit de context wordt getrokken om daarmee het debat een bepaald gevoel of een zekere wending te geven.
Hetzelfde geldt voor blaffende honden. Eén blaffende hond kan inderdaad hinderlijk zijn, maar ik stel me vragen bij de idee dat dit in het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning (VLAREM) zou moeten worden opgenomen. Dat zou immers betekenen dat elk huishoudelijk gezin dat één hond heeft onder VLAREM zou vallen. Ik denk niet dat dat de bedoeling is. (Opmerkingen van Hermes Sanctorum-Vandevoorde)
Mijnheer Sanctorum, u hebt dat letterlijk gezegd. Het klopt dat tien honden of tien pups effectief lawaai kunnen maken, maar een lokale overheid heeft altijd nog wel instrumenten om, los van de VLAREM-regelgeving, op te treden tegen geluidsoverlast. (Opmerkingen van Hermes Sanctorum-Vandevoorde)
Dat is wel zo, de lokale overheid kan wel optreden. Indien een gezin met één of twee honden overlast veroorzaakt in een woonwijk, heeft het lokaal bestuur de mogelijkheid daartegen op te treden. In die zin zou ik graag wat zicht krijgen op de knelpunten die worden aangehaald en de instrumenten die effectief voorhanden zijn en waarmee de lokale besturen aan de slag kunnen gaan. Ik denk dat er meer instrumenten zijn die de lokale besturen effectief kunnen benutten om tegen eventuele overlast op te treden.
Het aspect van dierenwelzijn en het vergunningenbeleid hebben we hier in het verleden al een aantal keren aangekaart. Indien er effectief een dierenwelzijnsprobleem zou zijn, denk ik dat het terecht zou zijn de dierenwelzijnsregelgeving op dat vlak aan te passen. Dat is geen zaak van het vergunningenbeleid of van VLAREM. Ik denk dat het belangrijk is dat we, met het oog op inzicht in onze eigen regelgeving, dat debat heel transparant kunnen voeren.
Minister, de lokale besturen halen knelpunten en bezorgdheden aan. Zou het mogelijk zijn weer te geven welke handhavingsinstrumenten, naast het vergunningenbeleid en VLAREM, de lokale besturen effectief hebben? Misschien moet u hieromtrent wat sensibiliseren om die meer kenbaar te maken. Ik denk dat heel wat bestuurlijke maatregelen mogelijk zijn indien er effectief overlast of problemen zijn.
Minister Van den Heuvel heeft het woord.
Mevrouw Vermeulen, ik hoop dat u kunt begrijpen dat ik u het antwoord op uw concrete vraag over de wijziging van de definitie van een hond schuldig moet blijven. Fundamenteel denk ik dat het goed zou zijn de resultaten van deze enquête ter harte te nemen. Ik ben van plan die resultaten aan minister Weyts over te maken. We zullen samen bekijken hoe we een aantal problemen of vragen kunnen aanpakken.
Voor de lokale besturen is de handhaving natuurlijk een mooie, maar af en toe ook delicate opdracht. Ik ben zelf ook meer dan twintig jaar burgemeester geweest en we moeten dit niet onder stoelen of banken steken.
Mevrouw Rombouts, ik denk dat u een goede suggestie hebt gedaan. We hebben de resultaten van de bevraging en er zijn een aantal problemen gedetecteerd. We moeten eens kijken hoe we de lokale besturen vanuit de Vlaamse overheid een paar handvatten kunnen geven om hen in verband met die problemen beter te begeleiden en om hun de moed en de kracht te geven om binnen de bestaande mogelijkheden effectief op te treden. We moeten nakijken in welke mate we het instrumentarium kunnen aanpassen of verbeteren om de lokale besturen beter in staat te stellen om de juiste maatregelen te nemen.
Mevrouw Vermeulen heeft het woord.
Minister, ik dank u nogmaals voor uw antwoord. Het kabinet van minister Weyts zal zeer blij zijn na drie jaar antwoord te krijgen op de brief die hierover is verstuurd. Blijkbaar is die brief nooit toegekomen, maar ik vind het positief dat er alsnog een antwoord zal komen.
Mevrouw Rombouts, ik vind het minder positief dat u het blijkbaar nog steeds niet hebt begrepen. Eén blaffende hond valt niet onder het VLAREM. Die is niet meldingsplichtig of vergunningsplichtig. (Opmerkingen van Tinne Rombouts)
Voorzitter, dat is niet waar. Ik wil duidelijk maken dat ik niet heb gezegd dat één hond onder het VLAREM valt. Het gaat om de definitie van honden in het VLAREM.
Mijnheer Sanctorum, we zullen het commissieverslag erop nalezen. Ik zal de discussie niet verderzetten. Ik denk ook dat ik als voorzitter de discussie niet verder moet laten plaatsvinden. Ik heb net verwezen naar wat u hebt gezegd. Laten we het verslag erop nakijken.
Mevrouw Rombouts, u gaat er nog steeds van uit dat één blaffende hond onder VLAREM valt, maar dat is totaal niet waar. U moet eens goed nalezen wat in VLAREM staat.
De handhaving is een problematiek die in de gemeenten leeft. De gemeenten weten misschien niet goed hoe ze het moeten aanpakken, want het is een zeer moeilijke problematiek. We zitten hier en daar met moeilijke en malafide praktijken. Handhaving lost de wijziging van de definitie echter niet op. Ik dring er nogmaals op aan die definitie opnieuw te bekijken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.