Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik heb getwijfeld over het woord ‘aanvechten’ in de titel van mijn vraag. Het is in beroep gaan tegen, maar in veel gevallen komt het echt wel neer op een vorm van vechten met juridische termen tegen elkaar, het uitpluizen van school- en andere reglementen. Daarom heb ik er toch bewust voor gekozen om het woord te gebruiken, omdat er dan meestal ook iets knapt in de vertrouwensrelatie tussen de school en de student/leerling en de ouders, wat eigenlijk minstens even lastig is als het feit van het attest alleen.
Collega’s, uit een analyse van een onderzoeker van de University Colleges Leuven-Limburg (UCLL) blijkt dat vorig schooljaar 24 leerlingen hun studieresultaat hebben aangevochten bij de Raad van State. Leerlingen kunnen deze stap nemen nadat de interne overleg- en beroepsmogelijkheden op school geen gewenst resultaat hebben opgeleverd.
De voorbije tien jaar waren er gemiddeld 18 leerlingen per jaar die hun resultaat betwistten. 48 leerlingen hebben gelijk gekregen, in die zin dat de Raad van State heeft geoordeeld dat het uiteindelijke oordeel niet juist was, en dat het opnieuw moest worden gemotiveerd en bekeken.
Ik voeg daaraan toe dat de attesten van de beroepsprocedures in heel veel scholen aanleiding geven tot gepercipieerde planlast. Er is een leerling die iets aanvecht en in beroep gaat, en vervolgens verschijnt op het prikbord de mededeling dat vanaf nu elke toets moet worden geverifieerd met per vraag het beoogde leerplandoel en de eindterm. Er moet ook een verbetersleutel zijn, en elke toets moet in drievoud in een envelop worden gestoken. De toets moet verantwoord worden, en bij elke vraag moet men uitschrijven welk leerdoel er al dan niet zou worden bereikt, enzovoort. Ik breng het bewust op deze manier, want dit is ook hoe het er dan in het hoofd van de leerkracht aan toe gaat.
Anderzijds hebben een leerling en zijn ouders inderdaad het recht om in beroep te gaan als er volgens hen onterecht een B- of C-attest werd uitgereikt. Daar moeten we ook niet blind voor zijn. De interne beroepsprocedure die we hebben bijgestuurd, lijkt mij een goede zaak, ook wat de samenstelling betreft. Het zorgt ervoor dat er ook met andere ogen naar de kwestie wordt gekeken.
En dan komen we tot de conclusie: kunnen we ons hierin vinden of niet? Is er bijsturing nodig? Minister, ik heb daarbij een belangrijke vraag. Want het kan niet de bedoeling zijn dat leerlingen die de doelstellingen niet hebben bereikt, alsnog geproclameerd worden via een procedure. Ondanks het feit dat je de doelstellingen niet hebt bereikt, gaan we zeggen dat je ze toch hebt bereikt, want je hebt een beroepsprocedure gevolgd. Dan gebeurt er iets vreemds in het onderwijs: het gaat dan niet meer over inhoud en kwaliteit, maar over een poging om een getuigschrift of attest binnen te halen.
Minister, hoe wilt u vermijden dat leerlingen, ondanks de overwogen beslissing en alle elementen die een klassenraad ter beschikking heeft, toch juridisch slagen, terwijl ze in de feiten de inhoud onvoldoende beheersen? Ze hypothekeren immers hun eigen toekomst.
Hoe kunnen we erover waken dat leerkrachten en scholen er niet toe worden aangezet om nog meer administratieve documenten gestructureerd op te maken en bij te houden, uit schrik voor mogelijke beroepsprocedures of arresten van de Raad van State?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik wil de zaken toch in perspectief zetten. Dat zal helpen bij het beantwoorden van uw vragen. U had wel verwacht dat ik dat zou zeggen, maar ik moet dat ook doen. U kunt dat ook meenemen naar de scholen die u de komende periode zult bezoeken.
In het schooljaar 2017-2018 hadden we in het voltijds gewoon onderwijs 421.975 leerlingen. Dat zijn 421.975 eindbeslissingen die de klassenraad op het einde van het jaar neemt over leerlingen. Het gaat dan over een A-, B- of C-attest, en over wel of geen getuigschrift. Daarvan zijn er 24 gevallen die aan de Raad van State worden voorgelegd. Dat is 0,005687 procent. Ik wil dat toch even meegeven.
Ik zeg dat ook heel vaak als ik zelf in de scholen kom. Want als je toevallig de school bent waar het gebeurt, dan slaat de angst toe – niet alleen bij de school zelf, maar ook bij de omliggende scholen. Collega Daniëls heeft daar zeker een punt, en collega Krekels heeft met mij zo’n situatie meegemaakt.
Het effect van één beslissing is veel groter dan het effect van die 24 leerlingen, maar het gaat over 24 gevallen op honderdduizenden leerlingen. Het is van belang dat scholen dat weten. Bovendien krijgen niet alle 24 leerlingen gelijk. Als men wel gelijk krijgt, dan is het heel vaak een kwestie van motivering. Zelfs als ik het cijfer afzet tegenover het aantal leerlingen die een B- of C-attest krijgen – zo’n 45.000 per jaar – dan gaat het om 0,053 procent van de gevallen.
Het gaat dus om weinig gevallen, gelukkig maar voor ons onderwijs. Bovendien betekent het niet dat, wanneer een leerling een zaak voor de Raad van State wint, hij of zij plots een A-attest krijgt. Vaak gaat het om een gebrekkige motivering van de beslissing, en blijven scholen toch bij het uitgereikte attest. En dat is maar goed ook. Het is goed dat een school overtuigd is van de kwaliteit van het werk dat ze leveren. Als ze de zaak moeten herbekijken, en ze kunnen hun keuze beter motiveren, dan is dat ook goed. Ik vind dat geen onbelangrijk verschil.
Collega’s, ik hoop dat dit jullie overtuigt. De cijfers tonen aan dat de beslissingen van onze klassenraden in de meeste gevallen zeer gedegen worden genomen, en dat ze zelden een verrassing zijn. En dat hoort ook zo te zijn. Er is geen nood aan een hoger beroep als de beslissing dat een leerling een B- of C-attest, krijgt geen verrassing is, als scholen gedurende het schooljaar goed communiceren, en als de interne procedures goed functioneren.
Met het decreet Rechtspositie van 2014 zijn er een aantal maatregelen getroffen waarmee scholen in hun evaluatiebeleid rekening houden. Er is bijvoorbeeld de verplichting voor scholen om gedurende het schooljaar op regelmatige basis en tijdig te communiceren over aspecten van evaluatie. Denk aan de studievorderingen van de leerling, de vorm van de evaluatieopdrachten en de te beheersen materies.
Ten tweede is er de motivatieplicht voor scholen bij B- en C-attesten en, desgevraagd, de overlegplicht hierover met ouders.
Ten derde is er de uitbreiding van het schoolintern beroep naar een beroepscommissie die volheid van beslissingsbevoegdheid heeft en die is samengesteld uit schoolinterne en schoolexterne leden, wat de onafhankelijkheid en neutraliteit van de genomen beslissing moet bevorderen.
Collega Daniëls, u stelt vaak de vraag of het wel doorwerkt tot in de school. Ik heb in mijn familie een aantal jongeren die in het secundair onderwijs zitten. Ja, ik zie dat in de scholen waar ik wat dichter bij betrokken ben, men er echt grondig werk van maakt, dat men ook, als leerlingen plots minder gaan functioneren, de ouders daarvan op de hoogte brengt, zodat, als je op het einde van het jaar een beslissing neemt, het niet plots zo’n beslissing is waarbij de ouders zeggen: ‘Mijn zoon of dochter is fantastisch bezig, en dan komt er plots een B- of C-attest.’ Dit zou eigenlijk niet mogen gebeuren. Je moet daar als ouder en als leerling ook in de loop van het jaar communicatie over gekregen hebben. Het staat in de regelgeving, maar ik zie het ook heel vaak terugkomen in de klaspraktijk.
Collega’s, dus de Raad van State wegnemen – maar ik heb u zo eigenlijk niet gehoord, mijnheer Daniëls – vind ik een beetje moeilijk. Maar dat is ook niet uw vraag, dus dat zou ik niet doen. Het gaat over weinig gevallen. Ik vind het spijtig dat sommigen de stap naar de Raad van State zetten, of moeten zetten – want dat laat ik natuurlijk in het midden –: zoveel scholen, zoveel evaluaties. Als je naar de Raad van State moet stappen, is het omdat er blijkbaar geen betere oplossing voor de leerling gevonden is dan de zaak voor te leggen aan een rechtscollege.
Uw tweede vraag is mijn grote zorg. Ik heb dus de cijfers wat gerelativeerd. Maar het thema ‘rechten en plichten’ in het algemeen en het motiveren van attesten van leerlingen werd in het onderzoek en de focusgroepen van Operatie Tarra als bron van planlast uitvoerig geïllustreerd. U raakt daar dus een heel gevoelig punt aan met uw vraag.
Wij hebben in uitvoering van het actieplan al een actie geformuleerd en opgenomen, namelijk dat wijzelf, maar ook de koepels en het GO!, scholen informeren over de heersende rechtspraak in tuchtzaken en klassenraden en die vertalen naar concrete principes van motiveringen en beginselen van behoorlijk bestuur.
Het komt erop aan dat scholen en leerkrachten ondersteund worden om zo correct en inhoudelijk en juridisch sluitend mogelijk attesten te motiveren, om aan risicobeheersing te doen en daardoor de administratie en documentering van beslissingen doordacht en scherp te doen en net niet de nodeloze details op te nemen.
Maar daar is nog werk aan de winkel. Ik heb dat met jullie ook al besproken naar aanleiding van een andere vraag. Want als je een procedure verliest, slaat vaak de angst toe, en dit slaat dan om in een cumul aan rapporteringen, wat een enorme last betekent voor scholen. Dit wordt dus ook opgenomen in de werkgroep Tarra. Ook de cijfers die ik net gegeven heb, zouden een argument moeten zijn voor scholen om te zien dat ze in de meeste gevallen eigenlijk best wel goed bezig zijn. Het is van belang om, als dan zulke procedures komen of als er negatieve uitspraken zijn, daarmee aan de slag te gaan en een advies te geven hoe je juridisch sluitend of beter kunt gaan motiveren, of hoe je er in de loop van het jaar voor kunt zorgen dat er niet zo’n shock is als die die in bepaalde situaties ervaren wordt.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, als we inderdaad enkel kijken naar de cijfers van de Raad van State, moeten we het in perspectief plaatsen. Daar ben ik het absoluut mee eens. Maar dat zijn natuurlijk wel de zaken die in de kranten komen, die in nieuwsbrieven komen, en waarvoor dan vervolgens adviezen worden gegeven in de zin van ‘let op met …’. Dan krijg je de befaamde ‘leraarskamer-prikbordplaatjes’ – nu wordt dat in de scholen online bij leerkrachten gedropt. Het is dan: ‘Opgelet! Aandacht, aandacht, aandacht bij motivering. Let erop dat …’. En dan moet je natuurlijk verzamelen. Dan begint het verhaal en wil iedereen zich langs de veilige kant vergissen en komt het erop neer dat meer beter is, dat nog meer nog beter is, dat heel veel meer heel veel beter is, en dat gigantisch veel bijna perfect is. Dus dan komen we in dat soort verhaal. We moeten het inderdaad in het juiste perspectief plaatsen, zoals ik daarnet gedaan heb, en u ook.
Maar, minister, dat zijn natuurlijk de cijfers van de Raad van State. We hebben daarnaast ook nog de cijfers van de interne beroepsprocedures. Ik weet niet of u daar zicht op hebt. Daar komt immers ook een dergelijk advies uit. Daar wordt ook gekeken naar hoe het nu komt dat iets gebeurt. Dat leeft intern in de school, want dat zijn natuurlijk ook statistieken die verschijnen. Er zijn dit jaar zoveel interne beroepsprocedures.
En dan komt natuurlijk de volgende stap: vermijdingsgedrag. Wat is vermijdingsgedrag? Leerkrachten die zeggen: ‘Ik wil eigenlijk vermijden dat dit een interne beroepsprocedure wordt. We gaan toch een A-attest geven. Dan zijn we ervan af.’ Dat is niet de beroepseer van leerkrachten, maar op een bepaald moment komen er afwegingen. We kunnen hier nu zeggen dat dat niet waar is en dat dat niet gebeurt, maar helaas zijn dat wel afwegingen die op bepaalde momenten gebeuren. Of het gebeurt dat leerkrachten zelf een examen nog eens nakijken, en in plaats van 48 op 100 maakt men er 50 op 100 van, en dan vermijdt men dat. Of omgekeerd, men zegt: ‘Als er een tekort is, zorg dat het diep genoeg is.’ Dat zijn ook adviezen die gegeven worden. Daar maak ik mij meer zorgen over, want dan spreken we niet over de Raad van State, maar dan gaat het over het vermijden van procedures, het vermijden van interne beroepen door te zorgen dat er geen beroep is, omdat het attest toch gegeven wordt. Of men houdt zelfs geen examens meer, of men stopt met punten geven. Dan krijg je iets wat statistisch heet ‘regressie naar het gemiddelde’. Het wordt veel moeilijker om duidelijk te onderscheiden: ofwel zijn de doelstellingen in de totaliteit verworven, ofwel zijn ze in de totaliteit niet verworven. Je krijgt iets dat er ergens wat tussen hangt. Bijgevolg krijg je ook nog een effect, minister, niet alleen op wat u zegt rond motivering en planlast, maar ook een effect rond het vermijden van het te moeten motiveren.
Want de beste manier om ervoor te zorgen dat er geen beroepsprocedures zijn, is ervoor zorgen dat er geen of veel minder B- en C-attesten zijn. Dan zijn er de facto veel minder beroepsprocedures. Er gebeurt dan wel iets anders, en daarover maak ik me zorgen.
Minister, ik heb enkele heel concrete vragen. Hebt u zicht op het aantal beroepsprocedures, ook interne beroepsprocedures, in scholen? Hoe kunnen we erover waken dat we geen beroepsprocedurevermijdingsgedrag krijgen in scholen naar aanleiding van de elementen die u zelf aangereikt hebt?
De heer De Meyer heeft het woord.
Er worden vandaag mooie duootjes gevormd uit het Waasland.
Ik denk dat we de scholen een heel eenvoudige raad moeten geven: neem uw beslissing zorgvuldig en motiveer ze goed. Ik denk trouwens dat de meeste scholen dat vandaag al doen en dat we hen op dat vlak moeten bevestigen. Laat u zeker niet leiden door de angst voor eventuele procedures. U hebt goed geschetst wat het aandeel is van de procedures, minister. Terecht stelt onze collega ook de vraag hoeveel interne procedures er lopen.
Rechtsbescherming van leerlingen maar ook van schoolbesturen is belangrijk. Ik vind echter wel dat er een zekere deontologie nageleefd moet worden, alvorens een procedure gestart wordt.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik zal beginnen met een antwoord dat ik niet kan geven: de gegevens over interne beroepen, waarbij wel leden van de klasraden aanwezig zijn, worden niet centraal bijgehouden. Ik heb daar geen register van. Scholen moeten zich daar ook niet over verantwoorden.
De associatie is misschien niet evident, maar u weet dat we onlangs cijfers gepubliceerd hebben over zittenblijven. Die zijn lichtjes gestegen. Dat spreekt niet echt voor de thesis dat er vermijdingsgedrag zou zijn en dat er gezegd zou worden: ‘We zullen hen er maar allemaal door laten.’ Het is wel goed dat het gezegd wordt, collega’s, maar ik vind dat we toch vertrouwen moeten hebben in de manier waarop klasraden en schoolbesturen omgaan met het evalueren van leerlingen. Ik denk dat we blijvend de boodschap moeten geven dat een grondige, sterke evaluatie noodzakelijk is, maar dat men geen zaken moet bijhouden die niet nodig zijn. Maar het is ook weer niet aan mij – ik heb daarover een hele discussie gehad met de inspectie – om te zeggen wat men wel en niet moet bijhouden. Vanaf nu inspecteren wij de kwaliteit van de manier waarop de school haar kwaliteitsbeleid vormgeeft, zonder zelf ellenlange lijsten te maken. Meer informatie kan ik jullie daarover niet geven.
Ik ben evenwel zeker bereid om dat op te nemen – wat we trouwens al gedaan hebben – met de koepels en het GO!, om te bekijken hoe ze er daar op een papier- en verantwoordingsarme wijze mee omgaan. Het is natuurlijk wel waar: als er op de frontpagina van de krant een groot artikel staat waarin gezegd wordt wat er allemaal gedaan moet worden, wat tot almaar meer papier leidt, dan is het ook wel nuttig om eens de omgekeerde boodschap te geven. Er worden meer dan 400.000 attesten gegeven, die vaak zeer kwalitatief en goed zijn. We moeten dus misschien iets vaker aan het onderwijsveld zeggen dat we vertrouwen hebben in de manier waarop gewerkt wordt en dat altijd kaderen binnen dit geheel.
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, het is een juiste analyse dat het Waasland hier vandaag sterk aan bod komt. Ik had gehoopt op een tegensprekelijk debat volgende week op een school in Sint-Niklaas met collega De Meyer, maar zijn partij heeft jongerenvoorzitter Mahdi afgevaardigd. Het is nog altijd een tegensprekelijk debat, ik kan u geruststellen, collega’s. Ook de andere partijen zullen vertegenwoordigd zijn op die school.
Een belangrijk signaal is inderdaad het wegnemen van die angst. Minister, ik wil vermijden dat, omdat beroepsprocedures in scholen aanleiding geven tot angst en onzekerheid, men beroepsprocedures zou vermijden om die angst en onzekerheid te vermijden. Op dat vlak moeten het beleid en alle stakeholders in het onderwijs signalen geven dat het best oké is om nog te werken met punten. Ik zie momenteel namelijk een aantal scholen waar men begint te werken met permanente evaluatie en waarbij men alles moet uitschrijven om een evaluatie te maken. Dan kom je terecht in eindeloze discussies met ouders en met leerlingen. Want het is dan uitgeschreven en de duidelijkheid verdwijnt dan. Je krijgt dan codes met smileys: één smiley met de lipjes naar beneden, één smiley met platte lipjes en drie smileys met meer en meer lachende gezichtjes. Dan wordt het natuurlijk moeilijk. Dan heb je maar één smiley met een minder lachend gezichtje. Dan krijg je regressie naar het gemiddelde. Het evenwicht tussen de verschillende smileys en de motivering daarbij, geeft in een aantal scholen veel meer aanleiding tot discussie. Ik denk dat we leerkrachten moeten ondersteunen, als ze enige duidelijkheid vragen, en hun de instrumenten moeten geven die er zijn om duidelijkheid te verschaffen. We zullen dat uiteraard verder opvolgen.
Ik geef nog mee dat we nooit gesuggereerd hebben om de procedure voor de Raad van State af te schaffen. We hebben ook niet gevraagd om aan de scholen verantwoording te vragen voor hun interne beroepen. Maar ik denk wel dat het interessant is om eens te kijken naar die interne beroepen en welke gevolgen eraan gegeven worden. Ik zie dat niet als kwaliteitsindicator, op geen enkele manier, net zomin als we vroeger in inspectierapporten in het aantal B-attesten of herexamens een indicatie zagen van de kwaliteit van het onderwijs. Dat is absoluut niet het geval. Ik denk dat we dat ook niet op deze manier moeten bekijken. We moeten er wel voor zorgen dat beroepsprocedures niet vermeden worden, wat een impact heeft op de kwaliteit.
De vraag om uitleg is afgehandeld.