Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, minister, we hebben in deze commissievergaderingen al een aantal keer gedebatteerd over slachtoffers van tienerpooierschap: pooiers die handelen met minderjarige meisjes. Minister, u hebt daarvoor een actieplan opgesteld en we hebben er ook al over gedebatteerd dat daaraan nog wel wat bijsturing of verfijning kan gebeuren, op basis van de analyses die Child Focus daarover heeft gemaakt.
Maar dat is een ander debat dan het debat dat ik vandaag graag wil aansnijden. Een aantal weken geleden stond er een artikel in Humo. Daarin werd de situatie naar voren gebracht van jonge, minderjarige meisjes die vrijwillig in de prostitutie stappen. Daarbij is het onderscheid met tienerpooiers van belang, omdat die tienerpooiers uiteraard strafbare feiten plegen. Een minderjarig meisje dat zich prostitueert, is in principe niet strafbaar. Als dat gebeurt zonder inmenging van een pooier of een volwassene, is dat geen misdrijf en gebeurt er dus ook geen strafonderzoek naar.
Volgens jeugdadvocate Chantal Van den Bosch zit de helft van de meisjes die in een jeugdinstelling verblijven, in de prostitutie, al dan niet gedwongen. Ik laat de inschatting van dat cijfer voor de advocate. Volgens de procureur van het Antwerpse parket is het voor tieners nooit zo gemakkelijk geweest om zich te prostitueren, omdat ze klanten vaak gewoon via Facebook of Instagram vinden of via bepaalde omwegen op websites zoals redlights.be of afspraakjes.com.
Minister, het betreft een schrijnende situatie, waarbij minderjarige meisjes zich prostitueren voor geld of andere materiële zaken, zoals bijvoorbeeld een eenvoudig paar schoenen. Volgens een medewerkster van Van Celst, een jeugdinstelling in Antwerpen, zijn deze meisjes op zoek naar aandacht, een identiteit, drugs of materiële spullen. Volgens jeugdrechter Nachtegaele is de beste interventie om deze meisjes meteen in een gesloten instelling te plaatsen en hen zo af te snijden van het milieu waarin ze beland zijn. Dat is volgens de wet onmogelijk: eerst moeten ze thuis worden begeleid, daarna moet de mogelijkheid van een pleeggezin worden bekeken en pas dan kan een instelling worden overwogen, zo stelt de jeugdrechter het in dat artikel.
Minister, kunnen we iets specifieks doen voor minderjarige meisjes die zelf in de prostitutie stappen? Hebt u al overleg gehad met Child Focus of andere partners, zoals de parketten en de jeugdrechters, over hoe we deze bijzondere problematiek kunnen aanpakken?
Is het mogelijk en wenselijk – twee vragen – om in een snelle opname van deze meisjes te voorzien in een gesloten setting, zodat ze inderdaad kunnen worden afgesneden van het prostitutiemilieu waarin ze zijn terechtgekomen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, voor alle duidelijkheid wil ik toch even stellen dat het kopen of verkopen van seksuele handelingen strafbaar is, als degene die seksuele handelingen koopt of verkoopt minderjarig is. Dit is een vorm van seksuele uitbuiting van minderjarigen en kan dus strafrechtelijk worden aangepakt. Ook het opwekken, begunstigen of vergemakkelijken van prostitutie is strafbaar, dus ook voor de website die seksuele uitbuiting van minderjarigen faciliteert of iemand een kamer of hotelkamer ter beschikking stelt.
Nieuwe communicatiemiddelen, zoals internet en sociale media, faciliteren dergelijke handelingen, maar zorgen er ook voor dat de minderjarigen gemakkelijker hun grenzen overschrijden. We zien dus parallellen met de aanpak van slachtoffers van tienerpooiers, zowel op het vlak van de sensibilisering, de opvang van de minderjarigen als de vervolging van de daders, de gebruikers en de facilitators, met uitzondering dat hier geen sprake is van de kwalificatie mensenhandel en dat dat uiteraard ook betekent, specifiek naar de opvang, dat daaraan toch een bijzondere dimensie is.
Zoals we in de Kadernota Integrale Veiligheid expliciet verwezen naar de aanpak van tienerpooiers, vormt de Kadernota Integrale Veiligheid ook het beleidskader voor een afgestemde aanpak tussen de verschillende actoren van seksueel misbruik ten aanzien van minderjarigen. Internet en sociale media als facilitator speelt hierin een prominente rol. Zo wordt onder meer op dit ogenblik door Child Focus het gesprek aangegaan met de aanbieders van websites om hun handvatten te geven zodat zij minderjarigen kunnen uitsluiten. We verwijzen ook naar sensibiliseringsacties, zoals de campagne en chatbox van nupraatikerover.be en het actieplan ter bevordering en bescherming van de integriteit van minderjarigen in de jeugdhulp, de kinderopvang, het onderwijs, de jeugd- en de sportsector. Elke voorziening heeft binnen haar algemeen handelingskader een beleid rond seksualiteitsbeleving, grensoverschrijdend gedrag en relatievorming en zal met de minderjarige, indien de voorziening hierrond signalen opvangt, het gesprek en de begeleiding aangaan.
Wat betreft het aanbod wil ik verder ingaan op de recente evoluties inzake de installatie van een beveiligende opvang in het private aanbod van Jongerenwelzijn. Eind 2017 besliste de Vlaamse Regering tot toekenning van projectmiddelen om dertien plaatsen beveiligende opvang voor meisjes te creëren. Dit beleid vindt zijn oorsprong in de rondzendbrief van 4 juli 2016 waarin het uitbreidingsbeleid van Jongerenwelzijn voor 2017 werd aangekondigd en waarin geïnteresseerde initiatiefnemers werden uitgenodigd om zich onder meer kandidaat te stellen voor de ombouw van bestaande residentiële capaciteit naar beveiligende opvang.
Op basis van de in de rondzendbrief opgenomen beoordelingscriteria werden twee dossiers geselecteerd: Wingerdbloei voor zes plaatsen en Emmaüs voor zeven plaatsen. Samen met de initiatiefnemers heeft Jongerenwelzijn het kader voor dit aanbod verder uitgewerkt. De doelgroep wordt gedefinieerd als meisjes die zich aan de hulpverlening onttrekken en onder invloed van een negatieve context grensoverschrijdend gedrag stellen, waardoor ze nood hebben aan een beveiligende opvang, met structureel bijkomende ondersteuning en een sterk geïndividualiseerde aanpak.
De populatie kenmerkt zich door een combinatie van verschillende elementen. Het gedrag is niet van dien aard dat maatschappijbeveiliging noodzakelijk is, maar wel beveiliging van de minderjarige die zich onttrekt aan de hulpverlening en persistent fuguegedrag vertoont. Er is een ernstige problematische opvoedingssituatie met complexe meervoudige problematieken, met een intensiteit van gedrag waardoor ze niet begeleidbaar zijn in een niet-gespecialiseerde setting, en dit op het snijpunt van kinder- en jeugdpsychiatrie en bijzondere jeugdzorg. De minderjarige heeft een lange en moeilijke hulpverleningsgeschiedenis, waardoor ze zich onvoldoende of niet affectief-relationeel kan hechten, een gebrek aan een actieve, positieve context en een problematische schoolloopbaan.
Het is duidelijk dat een dergelijk aanbod zich richt op slachtoffers van tienerpooiers, die slachtoffers van mensenhandel zijn, maar ook op meisjes die zich op andere manieren prostitueren en nood hebben aan een beveiligde opvang. Het georganiseerde beveiligend aanbod heeft een aantal kernkenmerken op het gebied van instroom, verblijf en begeleiding.
Voor wat betreft de instroom maakt de aanmelder gebruik van afgesproken risicotaxatie-instrumenten, gebeurt de instroom via een structureel instroomoverleg, waarop de verwijzende instanties, intersectorale toegangspoort en de betrokken organisaties aanwezig zijn en start elke opname met een risicotaxatie in de organisatie die de nodige toezichts- en beveiligingsmaatregelen op maat van elke individuele situatie bepaalt.
Het verblijf wordt gekenmerkt door het beveiligende en fuguevermijdende karakter met een geïndividualiseerde werking op maat die kan evolueren van een strikte structuur met vrijheidsbeperkende en controlerende maatregelen naar meer vrijheden en verantwoordelijkheden.
Daarbij worden volgende accenten gelegd: duidelijk beleid inzake de veiligheid van het personeel en de jongere, aangepaste interne en externe time-outmogelijkheden, creatieve vormgeving van verblijf via bijvoorbeeld ontheming, permanente opvoedkundige aanwezigheid op maat van de jongere, wat zich vertaalt in zeer gestructureerd verblijf in kleine leefgroepen van maximaal zes jongeren en verregaande een-op-eenbegeleidingen, voor elke jongere structureel extra ondersteuning, alternatieve dagbesteding bij schooluitval, infrastructurele en personeelsmatige maatregelen die drempelverhogend zijn voor fugue en geconditioneerde bewegingsvrijheid binnen en buiten de voorziening.
Op het gebied van de begeleiding hanteert de organisatie methodieken en programma’s die tegemoetkomen aan de specificiteit van de doelgroep. Naast de componenten die deel uitmaken van het reguliere aanbod van een organisatie voor bijzondere jeugdzorg, omvat het begeleidingsaanbod minimaal de volgende aspecten: herstel van normale gezagshiërarchieën, investeren in beschermende factoren en wegnemen van risicofactoren, agressiebeheersing, afleren van destructief gedrag, beleving van relaties en seksualiteit, activeren, herstellen, creëren van een positieve en ondersteunende context, inzetten op het schools functioneren, sterke afstemming met medische actoren. Veiligheid in al zijn facetten is een rode draad doorheen de begeleiding en toewerken naar re-integratie in de samenleving en heraansluiting bij de reguliere hulpverlening.
Ten slotte moeten er samenwerkingsafspraken worden gemaakt met de gemeenschapsinstellingen, partners uit de geestelijke gezondheidszorg, de gezondheidszorg, de gehandicaptensector, jeugdrechters en consulenten, de intersectorale toegangspoort, onderwijs, partners in functie van culturele en vrijetijdsactiviteiten en tewerkstellingspartners. Daarnaast komt voor deze doelgroep ook ander aanbod van Jongerenwelzijn in beeld: proeftuinen, onthemingstrajecten enzovoort.
Ik moet erop wijzen dat het standpunt van de jeugdrechter dat mobiel aanbod, pleegzorg en gesloten of beveiligende opvang pas na uitputting van het voorgaande ingezet kunnen worden, niet met de realiteit strookt. Het algemene principe inzake subsidiariteit – bij een gelijk effect kiezen we de minst ingrijpende maatregel – en de keuze voor pleegzorg als eerste te overwegen maatregel bij uithuisplaatsing beletten vanzelfsprekend niet dat er, op basis van de specifieke situatie van een minderjarige, onmiddellijk meer ingrijpende, zelfs gesloten hulpverlening, wordt ingezet.
In de gesloten opvang van onze gemeenschapsinstellingen werd trouwens op mijn initiatief voor deze doelgroep een gefaseerd en gestructureerd hulpprogramma uitgewerkt, waarbij in eerste instantie hoofdzakelijk intramuraal wordt gewerkt en private voorzieningen zo nodig een beroep kunnen doen op een kortdurend startaanbod. De gemeenschapsinstelling in Beernem werkte daarvoor een specifiek hulpprogramma uit. Om een goede inbedding van dit hulpprogramma te garanderen, worden complementaire en parallelle trajecten opgezet met de partnervoorzieningen, waaronder Wingerdbloei en Emmaüs. Dat zorgt ervoor dat de overstap naar vervolghulp in een private voorziening en de verbinding met de samenleving vlotter kunnen plaatsvinden.
Minister, ik heb nog een aantal vragen. U zei, en dat vond ik interessant, dat er gesproken wordt met websites om ervoor te zorgen dat ze handvatten hebben om hiermee om te gaan. Eigenlijk zegt u dat Facebook en Instagram, wanneer zij prostitutie vereenvoudigen of faciliteren, zelf strafbaar zijn. Wat levert dat gesprek met hen op? Wat doen ze concreet om ervoor te zorgen dat hun platform niet wordt ingezet om prostitutie te faciliteren?
Hebt u enig idee van het aantal jongens en meisjes dat zich in deze situatie bevindt? Het artikel stelt dat dit een groeiend fenomeen zou zijn. De jeugdrechter zegt daar dat de meisjes die hij ziet, daar op eigen houtje in zijn gestapt en niet noodzakelijk via tienerpooierschap en dat ze niet noodzakelijk een pooier hebben. Hebben we er zicht op of deze problematiek aan het groeien is?
Uiteraard spreekt u over de subsidiariteit. Het is niet noodzakelijk dat men eerst in een pleeggezin terechtkomt of dat men eerst mobiel of ambulant wordt begeleid voordat men kan worden geplaatst in een ‘besloten setting’, om het zo te noemen. Wat me ergens zorgen baart, is dat de jeugdrechter daar in het artikel iets anders over zegt. Ik vind dat bijzonder omdat er dan toch eigenlijk ergens iets verloren is gegaan in de vertaling.
Minister, hebben we enig idee of wat we doen om die meisjes te helpen, op lange termijn daadwerkelijk een goed resultaat biedt?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Het gaat om meisjes, maar ook om jongens. Dat is een belangrijke opmerking, dat ook minderjarige jongens in de prostitutie terechtkomen. Het zullen lagere aantallen zijn, maar dat maakt het geen minder relevante problematiek.
Minister, u hebt een aanbod voor die meisjes, er zijn dertien plaatsen gecreëerd, er zijn onthemingstrajecten enzovoort. Ik herken dat antwoord, het is hetzelfde antwoord dat u geeft als we u ondervragen over tienerpooiers. Ik zal niet ontkennen dat ze er zijn, dat dat relevant is, dat de onthemingstrajecten zeer belangrijk zijn en dat we moeten kijken of het echt werkt en helpt.
We weten echter dat er alleen al qua slachtoffers van tienerpooiers sprake zal zijn van een zestigtal meisjes per jaar. Over jongeren, meisjes en jongens, in de prostitutie hebben we geen cijfers, maar wellicht is dat een grotere groep. Je kunt met datzelfde aanbod geen zes verschillende jongeren bedienen, dus ik vraag me af of er extra aanbod komt. Dan denk ik aan zowel slachtoffers van tienerpooiers als niet-begeleide minderjarigen die in de prostitutie komen, wat ook mensenhandel is, of aan mensen die wel strafbare feiten plegen zonder dat daar mensenhandel aan is verbonden.
Waarom stel ik die vraag? Ze staan daarom niet in de krant, maar het signaal dat ik krijg van jeugdrechters, is dat er veel meer situaties zijn, maar dat de jeugdrechters worden geconfronteerd met plaatsgebrek en die meisjes of jongens dan oppakken wegens een misdrijf, een klein feit dat ze hebben gepleegd, omdat ze weten dat die dan veel sneller in een gesloten voorziening terechtkunnen. De jongeren in een verontrustende opvoedingssituatie (VOS) worden dan jongeren die een als misdrijf omschreven feit pleegden (MOF). Er komen dan dus veel vaker jongeren in een soort sanctioneringstraject in plaats van dat ze de hulp krijgen die ze nodig hebben om uit die netwerken, om uit die prostitutie te stappen. Hoe kijkt u daarnaar? Hoe schat u die situatie in? De vrees is immers dat dat nog erger zal worden met de invoering van het nieuwe jeugddelinquentierecht.
Een andere vraag die ik u wil stellen, is een oprechte vraag. We vertrekken hier van gesloten opvang, omdat we vinden dat in sommige situaties meisjes in hun eigen belang voor een stuk moeten worden beroofd van hun bewegingsvrijheid. Nu, we zijn met de commissie naar Nederland gegaan, naar Pretty Woman in Utrecht. U bent daar zelf ook geweest. Daar wordt gekozen voor open opvang, omdat volgens hen de enige manier om meisjes en jongens structureel weg te halen uit de prostitutie, erin bestaat dat ze er zelf in meegaan. Dat is erg hard, maar dat betekent dat je hen soms moet laten weglopen en moet kunnen laten terugkomen. Zij argumenteren dat gesloten opvang eigenlijk een structurele oplossing bemoeilijkt. Misschien is de aanpak in Vlaanderen beter, ik wil gewoon leren van de feiten, maar hebben we al gegevens dat die aanpak met gesloten opvang daadwerkelijk beter is dan de open aanpak die men in Nederland, in Utrecht hanteert?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik denk dat u cijfers heel specifiek over deze thematiek het best aan Child Focus vraagt. Ik denk niet dat we in ons jaarverslag daar zo in detail onderscheiden in maken. Die gesprekken met die providers, dat is het gesprek dat ook Child Focus met hen voert. Zij zijn gespecialiseerd in een aantal van die fenomenen. Daar is de knowhow aanwezig. Daar wordt ook het initiatief genomen specifiek als het gaat over het onlinegebeuren.
Mevrouw Van den Brandt, u weet dat we zeker met het nieuwe delinquentierecht dat onderscheid nog explicieter willen maken tussen verontrustende situaties en jongeren die gevat zijn omdat ze een misdrijf hebben gepleegd. Dat is natuurlijk met de bedoeling ervoor te zorgen dat die trajecten ook zuiver kunnen zijn, zonder dat dat echter moeten betekenen dat daarmee de weg naar de hulpverlening wordt afgesloten voor jongeren die een misdrijf hebben gepleegd. Het is inderdaad de bedoeling om op dat vlak ook binnen de gesloten setting duidelijker die onderscheiden te kunnen maken. Dat is eigenlijk wat er ook in het jeugddelinquentierecht staat te gebeuren.
Voor alle duidelijkheid, die dertien plaatsen zijn niet de enige plaatsen waar er sprake is van een gesloten opvangfaciliteit of een vorm van geslotenheid. Je hebt ook de proeftuinen, de 1bis-voorzieningen. Er zijn nog wel een aantal types voorzieningen waarbij het veeleer gesloten karakter toch een accent is. Het zijn dus zeker niet die twee voorzieningen alleen. We hebben daar natuurlijk wel extra uitgerust, precies om ook de slachtoffers van die tienerpooiers adequaat te kunnen opvangen, maar in onze jeugdhulp zijn er wat dat betreft toch wel de nodige nuances in de verschillende residentiële settings die het private aanbod kent.
Wat het longitudinaal effect betreft, ik denk dat we dat op dit moment niet zomaar voorhanden hebben. U weet dat we een onderzoek hebben opgestart om dat zelf ook eens te kunnen weten. Dat is trouwens een vraag die u al een paar keer hebt gesteld, en die pertinent is. We weten in alle eerlijkheid niet zo heel veel over de effectiviteit van de hulpverlening die wordt ingezet. We maken in onze hulpverlening natuurlijk wel gebruik van een aantal evidencebased methodieken, die ook af en toe worden ingekocht, om op die manier te werken met datgene wat beschikbaar is. Uiteraard onderbouwen onze voorzieningen ook hun manier van werken, maar als u me nu vraagt of ik op basis van mijn parate kennis weet of we een zicht hebben op de resultaten specifiek als het gaat over minderjarigen die in de prostitutie actief zijn, dan denk ik van niet. We zullen dat nog eens checken, maar ik vermoed dat dat niet zo beschikbaar is in Vlaanderen.
Wel proberen we ons zeker met betrekking tot de tienerpooierproblematiek en de slachtoffers daarvan nu natuurlijk wel een beetje te inspireren op wat er in Nederland inderdaad aan ervaring is. Mevrouw Van den Brandt, zoals gezegd, ik heb ook vastgesteld dat het meest aanbevolen traject voor zulke slachtoffers, als het echt over mensenhandelkwesties gaat, inderdaad niet zo eenduidig is. Het is niet zo dat iedereen per definitie vindt dat het allemaal die richting moet uitgaan. Ik stel alleen maar vast dat daar inderdaad nog verschillende opvattingen over bestaan. Wel – en dat is misschien een beetje bezijden de vraag, maar misschien toch om dit te verduidelijken – begrijp ik en volg ik Child Focus als het zegt dat toch ook duidelijk moet worden gemaakt dat, als een minderjarige jongen of meisje zich prostitueert, dat niet hetzelfde hulpverleningstraject is als bij iemand die dat doet in het kader van een mensenhandelcontext. Dan komt er nog een dimensie bij, of is er een andere dimensie, zodat de trajecten toch ook niet zomaar kunnen worden gelijkgeschakeld. Daar is in de hulpverlening ook wel wat debat over, denk ik, als ik de diverse stakeholders beluister, maar het is wel mijn aanvoelen dat we dat specifieke van slachtoffers van mensenhandel toch wel moeten meenemen in onze hulpverleningsorganisatie.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik vond vooral het laatste wat u zei, fijn om te horen. Er is een aanbod voor jongens en meisjes die het slachtoffer zijn van tienerpooierschap, maar wat we doen om hen te begeleiden, kan natuurlijk niet een op een worden gekopieerd voor deze problematiek, die heel veel gelijkaardige elementen bevat maar natuurlijk niet hetzelfde is omdat hier geen tienerpooierschap bij betrokken is. Ik denk dus dat het belangrijk is om die differentiatie te maken en het verschil te maken in opvang.
U gaf ook in uw antwoord aan dat er wel wat debat is over hoe we het moeten doen. Mevrouw Van den Brandt zei het ook al: is een open opvang beter dan een gesloten opvang?
Ook al gaat het waarschijnlijk in absolute getallen over redelijk beperkte aantallen, toch is het belangrijk dat we nagaan, op een evidencebased manier, wat er heeft gewerkt als aanpak. Er is het debat. Er zijn verschillende aanpakken in Nederland en Vlaanderen. Het is goed om op iets langere termijn proberen op te volgen wat de meest geschikte aanpak is voor welke problematiek. Ik hoop dat u daar in de toekomst aandacht voor zult hebben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.