Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Segers heeft het woord.
Minister, dit is een opvolgingsvraag over de stand van de Rand, omtrent die specifieke uitdaging van anderstaligen in het Nederlandstalige onderwijs, maar dan meer bepaald in de Rand. Jaar na jaar stijgt het aantal kinderen in Vlaamse scholen die thuis geen Nederlands spreken. In de periode 2012-2013 waren er bijna vijftigduizend kinderen in het secundair onderwijs die thuis geen of amper Nederlands spraken. Op vier jaar tijd is dat aantal met ongeveer 34 procent gestegen. In het basisonderwijs zijn die uitdagingen zelfs nog groter.
Het thema komt geregeld aan bod in deze commissie, maar ook in de Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand. Het is dan ook een uitdaging waar niet één unieke of snelle oplossing voor te vinden valt. Maar één zaak wordt wel duidelijk voor iedereen: de oplossing moet in elk geval bestaan uit meer nadruk op het Nederlands in plaats van minder.
Collega’s, in de Vlaamse Rand zijn de cijfers van leerlingen die thuis geen Nederlands spreken, al jaren bij de hoogste in Vlaanderen. Dat blijkt ook geregeld uit het cijfermateriaal dat hier door de collega’s bij de minister wordt opgevraagd en vergeleken. Bijna de helft van de kinderen in het basisonderwijs spreekt er thuis geen Nederlands. In andere stedelijke regio’s als Antwerpen en Gent zijn de cijfers ook zeer hoog, maar daar is de situatie toch niet helemaal vergelijkbaar. In de Vlaamse Rand speelt het leven van die leerlingen buiten de school zich namelijk ook vaak in een andere taal af en ook in een andere gemeente dan die waar ze school lopen. Zo is de instroom van leerlingen van buiten de Vlaamse Rand naar de Vlaamse Rand jaar na jaar groter aan het worden. We denken dan aan de faciliteitengemeenten, maar ook in andere randgemeenten zie je dat nog andere delen van de maatschappij aan die ontnederlandsing onderhevig zijn, met als gevolg dat kinderen in de Vlaamse Rand jammer genoeg hoe langer hoe meer uitsluitend nog op school met het Nederlands in aanraking komen. Ik hoef niet uit te leggen dat dat ten koste gaat van de kennis van de taal die ons allemaal zou moeten verbinden, namelijk het Nederlands.
Minister, welke extra ondersteuning gaf u al aan scholen in de Vlaamse Rand die te kampen hebben met hoge en stijgende aantallen leerlingen die thuis geen Nederlands spreken?
Moet de Vlaamse Rand vanuit uw onderwijsbevoegdheid niet meer erkend worden als een regio met specifieke noden als het aankomt op het specifieke profiel van anderstalige kinderen, mede voortspruitend uit het feit dat die leerlingen vaak ook instromen vanuit Brussel?
Voor Brussel is er een Brusselnorm, waardoor bepaalde coëfficiënten hoger zijn door het feit dat de school in Brussel gelegen is. Is het niet te overwegen om die coëfficiënt ook toe te kennen aan leerlingen die gedomicilieerd zijn in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, maar schoollopen in de Rand, zodat de school waar die leerling effectief zit, ook bijkomende ondersteuning zou kunnen genieten?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Segers, de berekening van de werkingsmiddelen in het leerplichtonderwijs en van de omkadering in het basisonderwijs is gesteund op een systeem van leerlingenkenmerken. Dat betekent – en sommigen zijn daar heel jaloers op – dat een stijging van de leerlingenaantallen automatisch meer middelen genereert. Een stijgend aandeel anderstaligen binnen een leerlingenpopulatie genereert meer middelen per leerling. Dat gaat zelfs tot een verdubbeling van de werkingsmiddelen, als de leerling aan vier kenmerken voldoet.
Dat systeem laat toe om niet altijd aparte maatregelen te moeten nemen en houdt voor schoolbesturen ook een grotere zekerheid in. Ik verkies een dergelijke structurele en rechtszekere financiering boven een systeem van basisfinanciering met dan allerhande ad-hocmaatregelen die al of niet permanent van aard zijn.
De maatregelen die we met de regering hebben genomen om het onderwijs voor anderstalige kleuters te versterken, zijn uiteraard ook vooral ten goede gekomen aan die regio’s met veel anderstalige leerlingen, zoals de Vlaamse Rand. Bovendien zijn er ook extra capaciteitsmiddelen, ten bedrage van 11,2 miljoen, voor gemeenten in de Vlaamse Rand. We proberen dus echt wel in te zetten op de Rand.
Om een gericht onderwijsbeleid voor de Vlaamse Rand vorm te geven, hebben we aan het begin van deze legislatuur een taskforce Onderwijs Vlaamse Rand in het leven geroepen. De bedoeling was om van de schoolbesturen zelf te vernemen wat hun vragen en noden zijn. En wat horen we daar nu? Met betrekking tot het taalbeleid vragen scholen vooral meer hulp bij het opzetten van dat taalbeleid. Om hen daarin te ondersteunen, hebben we op 8 maart een discussiedag georganiseerd voor scholen uit de Vlaamse Rand, samen met het departement, vzw ‘de Rand’ en de pedagogische begeleidingsdiensten. Ik denk dat dat soort initiatieven, waarbij scholen op heel gerichte wijze ondersteund worden in het opzetten van een taalbeleid, zeker zeer zinvol zijn voor de scholen.
Voor uw derde vraag wil ik even verwijzen naar onze leerlingenkenmerken. U weet dat een van de leerlingenkenmerken de taal is. Een van de leerlingenkenmerken voor de werkingsmiddelen – niet voor de omkadering, maar voor de werkingsmiddelen – is de buurtindicator. Die beantwoordt ook in grote mate aan uw vraag. Dat leerlingenkenmerk volgt de leerling immers als hij buiten zijn woonplaats van domicilie school loopt. Drie gemeenten in de Vlaamse Rand die een centrumfunctie vervullen, hebben in dat kader van de Vlaamse Regering ook bijkomende middelen gekregen. Die gemeenten hebben dan een ruime autonomie om over de aanwending van die middelen te beslissen en kunnen een deel daarvan ook inzetten voor een flankerend onderwijsbeleid. Het gaat hier over Dilbeek, Halle en Vilvoorde.
De heer Segers heeft het woord.
Bedankt voor het antwoord, minister, en voor de opsomming van een aantal dingen die inderdaad al bezig zijn. Dit is een opvolgingsvraag, voor alle duidelijkheid. Er zijn inderdaad al stappen gezet, maar ik breng hier ook nog even de boodschap die ook gisteren is gebracht op het Toekomstforum. Dat is een platform van de 34 burgemeesters van Halle-Vilvoorde, waar een aantal van die prangende thema’s aan bod komen. En onderwijs is er daar een van. Daar werd toch wel de boodschap gegeven dat we daar extra inspanningen moeten doen.
Ik kan me volledig aansluiten bij wat u zei over de taskforce. Dat was inderdaad een perfect initiatief om eens te horen wat er aan de basis leeft, en te horen wat er vanuit die scholen naar voren komt als vragen naar ondersteuning. Dat is een prima initiatief rond het taalbeleid. Schoolbesturen, leerkrachten en directies vragen ook om dat soort begeleiding. Men is daar niet 100 procent mee vertrouwd. Hoe uniformer dat geregeld zou kunnen worden voor heel die regio, hoe beter, en hoe sterker dat die verschillende scholen daarmee kunnen omgaan.
Wat het Brusselverhaal betreft, zit je met het gegeven dat die cijfers echt wijzen op een toename van leerlingen vanuit het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Ik spreek dan niet specifiek over het secundair onderwijs, want daar zitten andere redenen achter, maar in het basisonderwijs is er toch een hele uitstroom vanuit Brussel richting Vlaamse Rand. Een paar krantenberichten van de voorbije weken hebben daar ook op gewezen. Je zit daar met een verschil. Mensen gokken een beetje op de twee systemen en brengen daardoor ook het hele verhaal van het correct inschatten van cijfers in verwarring, met verschillende momenten van aanmelding en zo van die dingen. Het zou goed zijn dat we daar in de toekomst ook eens naar kijken, of dat niet beter gestroomlijnd kan worden, zodat een aantal van dit soort verschuivingen veel sneller aangepakt kan worden. Nu probeert men in twee systemen ingeschreven te raken, om dan nog eens te gaan kiezen. Dat is voor niemand goed, en zeker niet voor de scholen in de Rand, die dan vaak ook later met hun inschrijvingen starten.
Dat zijn een aantal bezorgdheden die in onze regio leven. De extra middelen die nu al zijn toegekend aan twee steden en één gemeente in de Rand, hebben wij uiteraard met veel plezier aanvaard. We zetten die ook in om dit soort problemen aan te pakken. Maar de Rand is veel meer dan die drie. Wij zijn erkend omdat we heel specifiek aan een aantal criteria beantwoorden, maar eigenlijk zit je ook in heel wat andere gemeenten van de Rand met dat probleem. Het zal dus een blijvend aandachtspunt zijn, waarvoor we hopelijk ook altijd op uw steun mogen rekenen, zoals dat ook in het verleden was.
De heer De Ro heeft het woord.
Ik ben blij dat de minister verwijst naar de extra steun die Halle, Dilbeek en Vilvoorde gekregen hebben van de Vlaamse Regering. Ik denk dat dat voor de drie betrokken steden en gemeenten heel belangrijk is.
Collega Segers, ik dacht dat u aan de collega’s ook ging zeggen wat daar bij jullie mee gebeurt richting scholen. Ik wil in ieder geval vanuit onze stad twee projecten toelichten. Het zijn kleine projecten, die op het terrein wel grote verschillen gaan maken. Daar ben ik van overtuigd.
Wij zijn niet de eerste stad in Vlaanderen die met brugfiguren gaat werken. We hadden tot nu toe geen centen om die ideeën om te zetten. Wel, bij ons zullen drie van de vijftien basisscholen effectief met brugfiguren starten, zodat kleuters zeer snel en veel meer naar school zullen gaan. Zeker kindjes uit een anderstalig of een kansarm milieu gaan daar vruchten van plukken.
Daarnaast begeleiden wij zeven van de vijftien basisscholen rond taalbeleid. Wij vragen daarbij ondersteuning aan het Centrum voor Taal en Onderwijs (CTO) van de KU Leuven en aan de ploeg van professor Van Petegem van de Universiteit Antwerpen, met een aantal vrijwilligers van hoog niveau die zich daarin willen inschakelen. Ook daar hadden we vroeger die middelen niet. Nu kunnen we die inzetten.
Het zijn misschien voorbeelden, minister, die u samen met minister Weyts, bevoegd voor de Vlaamse Rand, eens door de administratie in kaart zou kunnen laten brengen. Want het zou wel goed zijn dat de goede initiatieven die lokaal of gefragmenteerd gebeuren in de Rand wat meer tot inspiratie kunnen dienen bij anderen.
Ik vond dat u wat bescheiden was met uw lijstje, want u mocht daar gerust nog iets aan toevoegen. Niet alleen geeft SES (socio-economische status) middelen aan de scholen – en met thuistaal niet Nederlands (TNN) als een van de criteria tikt dat aardig aan in een anderstaliger wordende Vlaamse Rand. Maar met het nieuwe decreet dat we vorige week hebben gestemd voor de centra voor leerlingenbegeleiding, zullen de centra voor leerlingenbegeleiding in de Vlaamse Rand, die altijd tussen wal en schip gevallen zijn – want ze hadden geen densiteitsvoorrang, maar ze waren ook niet in een centrumstad gelegen – voor het eerst extra middelen krijgen. Ik heb het bij de bespreking gezegd: ik hoop dat die centra voor leerlingenbegeleiding die extra begeleiders wel zullen inzetten in die scholen waar de noden het hoogst zijn.
Ten slotte heb ik een persoonlijke vraag. Ik hoop dat u die meeneemt naar uw fractie. In de hoorzittingen rond het nieuwe inschrijvingsbeleid is er vanuit de Rand – ik mocht dat dan doen, namens de Rand, namens alle schepenen van Onderwijs – de vraag gesteld om bij de dubbele contingentering, waarbij er wordt bepaald wat een goede mix op school is, de thuistaal te laten meespelen. Dat was ook zeer nadrukkelijk aanwezig in de taskforce. Maar zoals u weet of al hebt gehoord, hebben we daarin de afgelopen jaren toch wel wat vertraging opgelopen. Dat blijft dus mee in de frigo of ijskast of diepvries zitten.
En, eerlijk gezegd, als er een goed evenwicht zou kunnen komen in gemeenten, dan is het wel zo dat niet een of twee scholen van de gemeente alle anderstalige kinderen moeten opvangen, maar dat dat wat meer gespreid gebeurt. Daardoor kunnen anderstaligen ook veel vaker Nederlands spontaan horen buiten de les, dus op de speelplaats, bij het spelen, bij de turnles, bij de tekenles of misschien ook via vriendjes in Nederlandstalige sportclubs of jeugdbewegingen enzovoort.
Minister, dat waren geen bijkomende vragen, maar wat bedenkingen. Maar ik heb misschien toch één vraag. In Halle, Dilbeek en Vilvoorde gebeuren er nu extra zaken rond onderwijs en anderstaligheid. Ik kan alleen getuigen over mijn eigen stad. Maar kunt u die zaak misschien eens oplijsten, om te tonen wat er gebeurt met die extra 1,5 miljoen euro? Want die drie steden en gemeenten hadden daar evengoed nieuwe straten mee kunnen leggen. Dat is hun volste recht. Dat is de autonomie van de gemeenten. Maar ik ben wel geïnteresseerd in wat er daar aan vernieuwing en ondersteuning gebeurt, niet alleen in onderwijs, maar ook op andere terreinen.
Ik zal zeer snel antwoorden wat betreft het verhaal in Dilbeek. Zoals de heer De Ro aangeeft, worden de middelen voor heel wat beleidsdomeinen gebruikt, maar dus ook specifiek voor het onderwijs en het kader daarin van anderstaligen, omdat die cijfers zo duidelijk zijn en die middelen onder meer om die reden zijn toegekend. Als gemeente nemen wij inderdaad ook de netoverschrijdende regierol op wat betreft het taalbeleidsplan. Daarin kruipt toch wel wat tijd en daarvoor zijn ook wel wat middelen nodig. We stellen vast dat de directies daarvoor vragende partij zijn. Met andere woorden, het loopt op dit moment en zal zeker een vervolg krijgen de komende periode. Zo'n beleidsplan heb je uiteraard niet van vandaag op morgen. Dat is al zeker een van de elementen waarvoor die middelen worden aangewend.
Daarnaast doen we ook een aantal projecten, zoals de collega aanhaalt. In ons geval hebben we een proefproject gedaan in verband met de betrokkenheid van anderstalige ouders die hun kinderen naar een Nederlandstalige school brengen. Dat proefproject loopt. We hebben een test gedaan met twee scholen. Het is een zodanig succes dat de geplande periode op vraag van de ouders nog eens met drie maanden is verlengd. Dat ziet er dus positief uit. Het is de bedoeling van bij dergelijke positieve evaluaties de projecten over de netten heen naar meerdere scholen te brengen. We zijn bezig met dit soort praktijken. Het is zinvol om daar bij gelegenheid een oplijsting van te maken of zelfs voor ondersteuning te zorgen. Ik denk dat we daarbij van elkaar kunnen leren.
Mijnheer De Ro, u zei dat ik iets te bescheiden was. U weet dat het mijn aard is om zeer bescheiden te zijn. Bedankt voor de aanvulling. Het klopt inderdaad dat de Rand mee zal genieten van het feit dat er op SES wordt aangetikt voor de CLB-medewerkers.
Er is zelfs nog meer: er is tijd tot 1 april om projecten in te dienen in verband met het aanvragen van huursubsidies. Ik ben dus in blijde verwachting, zoals bij de vorige vraag. Tot 1 april kun je aanvragen indienen. Ook een lokaal bestuur kan scholen motiveren en stimuleren om aanvragen in te dienen. Dat gebeurt ook op een aantal plaatsen. Zo kun je ook in extra capaciteiten voorzien.
U maakt een suggestie rond de problemen bij de inschrijving en aanmelding. U weet het en u kent het. Ik zal nogmaals een hartstochtelijk pleidooi houden om tot één centrale tijdslijn te komen. Daarmee zouden we zoveel problemen oplossen. Vanmorgen zei een Antwerpse dame op de radio dat haar kind niet werd ingeschreven op de scholen van voorkeur, dat andere kinderen plaatsen bezet houden en dat er scholen zijn die niet meedoen. In elk geval: we zullen nooit onmiddellijk alles kunnen oplossen voor iedereen. Maar nogmaals, ik ben er zeker toe bereid om, als we daar grondig over verder discussiëren, mee te werken aan een centrale tijdslijn en te bekijken op welke manier we ervoor kunnen zorgen dat we zo snel mogelijk, voor zoveel mogelijk kinderen zekerheid kunnen hebben. Ik hoop echt dat we door die discussie geraken, want dit is zo belangrijk.
Collega's, ik heb grote ondersteunende pleidooien gehoord om niet af te wijken van de manier waarop wij die SES-middelen toekennen in de werkingsmiddelen. U stelt zelf vast dat de criteria die we vandaag hanteren voor de werkingsmiddelen, zelfs het criterium buurt waarbij ik soms wat vragen had, ondersteunend zijn om scholen in de Rand meer middelen te geven die ze dan kunnen aanwenden.
Mijnheer Segers, er is al veel gezegd over de manier waarop scholen de middelen aanwenden. Het Rekenhof heeft daarnaar onderzoek gedaan. Daar komt soms wat kritiek op. Maar in ons regeerakkoord staat: vertrouwen en verantwoordelijkheid geven aan scholen. Het is dus niet aan mij om daar hard op in te grijpen. U kunt wel met uw lokaal bestuur mee een inspanning doen. De heer Daniëls had het gisteren in het parlement nog over taalbaden. Wel, dit is nu echt iets waarvan ik vind dat het, zeker in de Rand, corebusiness zou moeten zijn van elke school. Als lokaal bestuur kun je ertoe bijdragen om dat ingeburgerd te krijgen in de scholen. Ze hebben er middelen voor. Ik weet nu dat u van Dilbeek bent. Ik wist al dat Dilbeek extra middelen krijgt. Die taalbaden zijn iets moois om uw extra middelen voor in te zetten. Je kunt daar heel veel mee bereiken op het terrein, zo stel ik vast. En de heer Daniëls heeft een punt dat men daarmee nog onvoldoende aan de slag gaat. Dit is nu net iets waarin uzelf en de lokale mensen een extra stimulans zouden kunnen betekenen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.