Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, mijn vraag gaat over een euvel dat een aantal studenten hebben geduid, studenten die afstuderen in geneeskunde, sociaal werk, verpleegkunde, psychologie, die tijdens hun opleiding weinig les krijgen over suïcide, en als ze erover onderwezen worden, daar wel flink wat theoretische achtergrond rond krijgen, maar weinig handvatten krijgen over hoe ze daar in de praktijk mee omgaan, terwijl dat natuurlijk wel opleidingen zijn die leiden naar in de praktijk omgaan met mensen die suïcidale gedachten hebben. Ze geven aan dat ze soms niet weten hoe ze zoiets kunnen bespreken, hoe ze het kunnen herkennen, wat ze wel moeten doen, wat ze niet moeten doen.
Zowel mevrouw Portzky van het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) als mevrouw Wolters, die de suïcidepreventiewerking van de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s) coördineert, geeft aan dat dat een pijnpunt is in onze opleidingen. We weten dat in Vlaanderen helaas elke dag drie mensen uit het leven stappen. Ik weet ook dat u daar op veel manieren een kentering in teweeg tracht te brengen, maar een van de manieren waarop dat wellicht ook zou kunnen, is er ten eerste voor zorgen dat er in de reguliere opleidingen meer aandacht is voor omgaan met mensen met een doodswens, en ten tweede nog meer cursussen, nascholingen en bijscholingen laten organiseren of ingang laten vinden, zoals het cgg die organiseert. Uit het grote psychiatrierapport van De Morgen bleek immers al dat binnen de hulpverlening zelf vorming omtrent suïcidepreventie vaak ontoereikend is. Zes op tien psychiatrische instellingen scoorden daar bijvoorbeeld slecht op.
De suïcidepreventiewerking van de cgg’s, een heel kwaliteitsvolle vorming die minstens enkele uren en maximaal een dag duurt, raakt vrij moeilijk binnen bij onderwijsinstellingen. Men geeft aan dat de kostprijs van de vormingen laag is, dus er moet ergens een andere verklaring zijn. Cgg’s willen graag veel meer vormingen organiseren. In 2016 hebben zij bijvoorbeeld 653 studenten bereikt, maar ze willen graag een veel groter bereik.
Welke maatregelen denkt u te kunnen nemen, in of naast de curricula, om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk mensen, toekomstige hulpverleners maar ook bestaande hulpverleners, maximaal de mogelijkheden krijgen om zo juist mogelijk te reageren bij mensen met suïcidale gedachten?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, ik onderschrijf uiteraard voluit het belang van het thema suïcidepreventie en suïcide in de diverse menswetenschappelijke richtingen en maak mij dan ook wel wat zorgen gezien de recente berichtgeving.
We gaan ervan uit dat sommige lesgevers, docenten, professoren enzovoort, voortbouwend op de bestaande expertises vanuit de suïcidepreventiewerking van de cgg’s, VLESP en andere, zelf een basisvorming rond suïcidepreventie en het omgaan met suïcide aan studenten geven. Navraag binnen de opleidingen verpleegkunde leert dat bijvoorbeeld in VIVES suïcidepreventie in de verschillende opleidingsfases wel degelijk aan bod komt. In opleidingsfase 1 wordt de psychische kwetsbaarheid behandeld en wordt een basis gelegd naar diverse psychische ziektebeelden. In opleidingsfase 2 wordt aandacht besteed aan het omgaan met mensen in nood, waarbij onder andere het kader wordt gesitueerd van het suïcideproces. In opleidingsfase 3 wordt ingezoomd op crisis en opvang na suïcidepoging, met aandacht voor de verpleegkundige hulpverlening en ondersteuning.
Het thema komt dus wel degelijk aan bod in deze opleiding, van de oorsprong, dus de psychische kwetsbaarheid en de risicofactoren, tot aan het kader van het suïcideproces en de daarbij horende verpleegkundige hulpverlening en ondersteuning.
Zo is er ook bijvoorbeeld vanuit de opleiding psychologie van de UGent reeds gereageerd op de recente berichtgeving dat het thema suïcide in vele opleidingsonderdelen, gedoceerd door de docenten verbonden aan de opleiding psychologie zelf, wordt behandeld, en dit zowel op theoretisch vlak als tijdens de training van vaardigheden en tijdens de stagebegeleidingen.
We hebben op dit moment evenwel geen zicht op het volledige opleidingsaanbod in alle zorg- en welzijnsopleidingen.
Als we, vertrekkend vanuit dit kader, inzoomen op de problematiek van de toegankelijkheid van vormingen vanuit de suïcidepreventiewerking van de centra voor geestelijke gezondheidszorg binnen deze opleidingen, vermoeden we dat het feit dat die vormingen niet structureel zijn ingebouwd in diverse curricula van de betreffende opleidingen, een belangrijke rol speelt. We stellen bijvoorbeeld vast dat het aantal uren dat aan geestelijke gezondheid in haar totaliteit wordt gespendeerd in de diverse opleidingen, veeleer beperkt is, wat het niet evident maakt om binnen dit beperkte aanbod een intensievere vorming qua suïcidepreventie in te plannen. Daarenboven worden die curricula vaak jaren op voorhand vastgelegd en blijkt het niet evident voor de onderwijsinstellingen om daarvan af te wijken. Intensievere vormingen die een paar dagen duren, zijn sowieso blijkbaar moeilijker in te plannen, al zeker als er niet in is voorzien in de curricula. Een intensievere vorming wordt ook gegeven voor een beperkt aantal studenten, wat er natuurlijk voor zorgt dat de financiële implicaties voor een instelling groter worden. Een vorming van twee uur waarbij minder intensief wordt gewerkt en basisinformatie wordt gegeven, is makkelijker en goedkoper te organiseren voor veel studenten in één keer. Het organiseren van die vormingen, hoe intensief ook, is en blijft overigens afhankelijk van de bereidheid van de diverse onderwijsinstellingen.
Uit de eerder geschetste problematiek kunt u afleiden dat het niet evident is om pasklare antwoorden te formuleren en maatregelen te treffen, zeker aangezien we geen totaalbeeld hebben en deze problematiek ook onze bevoegdheid overstijgt. Het lijkt ons cruciaal dat de vormingen vanuit de suïcidepreventiewerking van de centra voor geestelijke gezondheidszorg allereerst een plaats krijgen in diverse curricula en leerplannen van de relevante opleidingen. Onderwijsinstellingen worden door de cgg’s overigens reeds zo maximaal mogelijk proactief gecontacteerd. We leggen dus wel degelijk die contacten. De jongste jaren is er hierin vooruitgang geboekt en zijn er onder andere diverse contacten gelegd met universiteiten. Zo wordt er jaarlijks door de suïcidepreventiewerking van de cgg’s een basisvorming gegeven binnen de opleiding psychologie van VUB, KU Leuven en UGent. Momenteel leggen de cgg’s ook contacten binnen de opleiding huisartsgeneeskunde. Er zijn dus zeker positieve evoluties, maar er ligt duidelijk nog een terrein voor ons.
Mijn suggestie zou zijn dat we met VLESP eens bekijken of we eerst en vooral eens een zicht kunnen krijgen op de manier waarop het thema aan bod komt, om te bekijken of we daar dan nog eventueel in overleg met Onderwijs actie moeten nemen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik begrijp dat u zelf zich ook wel wat zorgen maakt, dat u samen met VLESP wilt bekijken of er acties nodig zijn en dat u, als dat zo is, bereid bent om stappen te zetten naar onderwijsinstellingen. Ik ben daar erg blij mee, omdat ik toch geloof dat in opleidingen die drie of vijf jaar duren en waarbij er elk jaar voor zestig studiepunten aan vakken worden ingevuld, een klein vak – dat is dan een vak van drie studiepunten – voor zo’n belangrijk thema toch wel mogelijk zou moeten zijn.
In de bachelor psychologie heeft men bijvoorbeeld 18 tot 24 studiepunten enkel over de werking van het lichaam en de hersenen, puur fysiologisch. Dat is belangrijk, maar ik denk dat we niet mogen vergeten dat dit ook hulpverleners zijn, die in de praktijk zullen omgaan met mensen, die problematieken zullen tegenkomen met betrekking tot dewelke ze ook niet handelingsverlegen willen zijn. Ze zouden toch ook wel graag willen weten wat ze ter zake kunnen doen. Dat evenwicht is in sommige opleidingen, zeker de meer academische, een beetje zoek naar mijn aanvoelen en dat van de sector. Ik ben erg blij dat u dat gesprek wilt opnemen met de onderwijsinstellingen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik kan mevrouw Van den Bossche volledig bijtreden. Nu denk ik dat er in de loop van de jaren wel een lichte inhaalbeweging bezig is. Zo zie ik bijvoorbeeld in de opleiding geneeskunde dat men toch veel meer practica krijgt. Ook loopt men mee op de dienst psychiatrie. U gaat me niet horen zeggen dat dat voldoende is, integendeel, wat mij betreft zou men daar zeer veel meer aandacht aan mogen besteden. Eigenlijk zou psychiatrie in haar geheel veel meer aan bod moeten komen. Minister, het lijkt me inderdaad het beste dat u in gesprek gaat met uw collega van Onderwijs om eens te bekijken of daar inderdaad nog mogelijkheden zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.