Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, mijn vraag dateert van net vóór Sinterklaas. Ze komt nu aan bod, maar we hebben er al over gesproken in de plenaire vergadering en ze werd eigenlijk opgesteld naar aanleiding van die plenaire vergadering.
Collega’s, het taalgebruik in het kleuter-, lager en secundair onderwijs is niet volledig vrij. De Onderwijstaalwet van 1963 schrijft voor in welke taal in die scholen alle algemene vakken en in totaliteit ook het onderwijs moet worden gegeven. Ze geldt dus voor scholen in Brussel, de faciliteitengemeenten en het homogeen Nederlandse taalgebied, wat Vlaanderen is.
Scholen kunnen naast een positief engagement ten aanzien van het Nederlands, via het schoolreglement – dat als een contract tussen de school en de ouders kan worden beschouwd – afdwingen dat de omgangstaal op de school Nederlands is.
Scholen worden regelmatig doorgelicht om na te gaan of ze alle wettelijke en reglementaire bepalingen en kwaliteitsnormen respecteren. Bij de pedagogische inspectie zien de Inspectie Basisonderwijs en de Inspectie Secundair Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ook toe op de naleving van de Onderwijstaalwet. De controle op het taalstelsel van de leerlingen, zijnde de inschrijving van Franstalige leerlingen in Franstalige faciliteitenscholen, gebeurt door de Taalinspectie, een federale instelling. Dat is niet onbelangrijk: er is wel degelijk een zeer duidelijke opdeling van wie waarvoor verantwoordelijk is.
De aanleiding van de vragen is de visietekst van het Gemeenschapsonderwijs, die onderwerp was van het actualiteitsdebat van woensdag 29 november. Op bladzijde 10 lezen we de volgende krachtlijnen voor de realisatie van de visie: “Opschriften aan de deuren van klaslokalen kunnen worden vertaald in alle op school vertegenwoordigde talen. Zo staat dan bij ‘pc-lokaal’...” en dan volgen allerlei andere talen, ik ben daar niet zo sterk in. “Dit is maar een greep uit de vele mogelijkheden om de meertaligheid op school zichtbaar te maken.” We lezen ook: “Lerenden kunnen bijvoorbeeld hun voorkennis over een lesonderwerp activeren door informatie in hun moedertaal op te zoeken. Zij kunnen ook aan betekenisonderhandeling doen met leeftijdsgenoten die dezelfde moedertaal spreken.” Het is dus wel degelijk een pedagogisch onderdeel van het onderwijs. “Groepswerk” – nog een voorbeeld – “leent zich daar uitstekend toe. In het kader van differentiatie kan de leerkracht ervoor kiezen om in dit geval af en toe homogene, eentalige groepen te vormen.”
In de plenaire vergadering van 29 november jongstleden gaf u onder meer het volgende aan – en ik ben blij dat u ons daarin bent bijgetreden: “We hebben ook een taalregelgeving in Onderwijs en regelgeving op de bestuurstaal. Je moet toch goed kijken of dat kan of niet. Maar het gaat hier over een voorbeeld, collega’s. We zullen dat ook reglementair bekijken, of dat kan of niet, maar als het natuurlijk de bedoeling is dat je alles in 27 talen gaat orakelen… Dat kan nooit de bedoeling zijn, en ik ben het daar ook niet mee eens.” En verder: “Maar om nu te gaan zeggen – en dat is een tweede voorbeeldje dat ik niet zo gelukkig vind in de tekst: we gaan groepswerken maken en we zetten iedereen volgens zijn thuistaal… Dat is voor mij ook niet evident om dat te doen. Want dan kun je moeilijk zeggen: we werken hier aan een volledige integratie. Dat zou een omgekeerd effect kunnen hebben. Dus neen, ik vind dat niet het meest gelukkige voorbeeld.”
Voor alle duidelijkheid: dit gaat uiteraard niet over kinderen die net zijn toegekomen in Vlaanderen, want dat is onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers (OKAN). Dit gaat wél over kinderen van de tweede, derde en vierde generatie, met nog altijd thuistaal niet-Nederlands. Daarover gaat het. Die zien we in de statistieken. Het is jammer dat collega Gennez net weg is. In de statistieken van Programme for International Student Assessment (PISA) zien we hen gigantisch hard achteruit duikelen. En dat los je niet op door te zeggen: ‘arbeidsmarktgericht’, maar dat los je op door ervoor te zorgen dat ze Nederlands kunnen, beste collega’s.
Minister, ik heb twee heel concrete vragen, naar aanleiding van wat u in de plenaire vergadering hebt gezegd. Zult u de onderwijsinspectie erop wijzen extra toe te zien op de naleving van de taalwetgeving? Dan spreek ik zowel over de onderwijstaalwetgeving als over de bestuurstaalwetgeving.
Hoe zult u de controle en naleving van de taalwet uitoefenen ten aanzien van de nota van het Gemeenschapsonderwijs en scholen van het Gemeenschapsonderwijs die desgevallend gevolg geven aan die nota van het Gemeenschapsonderwijs?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, in de recente Talennota van het Gemeenschapsonderwijs wordt aan scholen geadviseerd om positief om te gaan met de thuistaal van anderstalige leerlingen, in het kader van hun pedagogische aanpak, met dien verstande dat Nederlands de onderwijstaal is en blijft. Het omgaan met andere moedertalen kan uiteraard op verschillende manieren – maar de inhoudelijke discussie die we reeds hebben gevoerd in de plenaire vergadering moeten we hier uiteraard niet overdoen – en het is belangrijk dat de taalwetgeving in het onderwijs daarbij gerespecteerd wordt.
Zoals onlangs werd bericht in de media – maar de vraag is een maand geleden gesteld – hebt u besloten om aan de Vaste Commissie voor Taaltoezicht en aan de onderwijsinspectie een advies te vragen over die Talennota van het Gemeenschapsonderwijs.
Minister, wat is de juiste vraagstelling aan de Vaste Commissie en de inspectie?
Hebt u al een antwoord op de vraag naar advies ontvangen? Zo ja, welke zijn de beleidsgevolgen? Zo neen, op welke termijn verwacht u dat antwoord?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik dank u voor deze opvolgingsvraag. Ik zal eerst voor het verslag wat duidelijkheid geven over welke reglementering waarop van toepassing is. Want daarover kan wat verwarring bestaan.
Er bestaat een Onderwijstaalwet, die dateert van 30 juli 1963, en er bestaat een Bestuurstaalwet. Die beide wetten, de Onderwijstaalwet en de Bestuurstaalwet, zijn van dwingend recht. Zij moeten dus worden nageleefd.
De onderwijsinspectie kijkt bij de doorlichtingen na of de Onderwijstaalwet wordt nageleefd. De Bestuurstaalwet is voor iemand anders, maar de Onderwijstaalwet is voor de inspectie. Die Onderwijstaalwet geldt enkel voor persoonsleden, niet voor leerlingen. Dat is een belangrijke nuance, die we moeten meenemen in het geheel. Het respecteren van taalvoorwaarden is een erkenningsvoorwaarde voor scholen. Dat betekent dus dat de inspectie dit kan controleren en dat een school zijn erkenning kan verliezen als de voorwaarden niet worden nageleefd.
Mag een leerkracht een andere taal spreken tegen een leerling die niet Nederlands spreekt? In principe is het antwoord op deze vraag neen. De onderwijstaal is het Nederlands. Er zijn een paar uitzonderingen, zoals de vreemdetalenvakken – het zou natuulijk nogal vreemd zijn indien je dan niet in die andere taal zou mogen spreken – Content and Language Integrated Learning (CLIL) en ook in andere lessen kan dat in beperkte mate. Ik geef een voorbeeldje. Bij geschiedenis kan het van belang zijn om een originele tekst in de les ter sprake te brengen. Verder heb je natuurlijk ook nog OKAN, maar dat staat er volledig buiten.
De onderwijstaalwetgeving laat dus niet toe om buiten die uitzonderingen als leraar een andere taal te hanteren. Over dat ‘in beperkte mate’ oordeelt de onderwijsinspectie. Als er op een bepaalde manier mee wordt omgegaan, bekijkt de inspectie of er al dan niet grenzen werden overschreden. Het respecteren van die voorwaarden is een erkenningsvoorwaarde, ik zei het al.
Mag een leerling een thuistaal gebruiken op de speelplaats of in de klas? Dat is wat moeilijker. Waarom? Omdat, zoals ik al zei, die Onderwijstaalwet van toepassing is op de leerkrachten. Over het taalgebruik door leerlingen bestaan geen bepalingen. Maar in het schoolreglement kan een school die zaken perfect regelen. Er zijn heel wat schoolreglementen in Vlaanderen waarin men zegt: ‘Leerlingen moeten op de speelplaats Nederlands spreken.’ Maar dat is niet overal zo. Scholen hebben daarin een zekere autonomie. Maar dat maakt dus deel uit van het taalbeleid van de school zelf.
Kun je kinderen sanctioneren? Als dat in het schoolreglement staat, kun je dat inderdaad doen. Maar die sancties mogen het leerrecht van het kind niet schaden. Je kunt dus niet zeggen: ‘We gaan een leerling uitsluiten of schorsen op basis van de taal die hij al of niet spreekt op school.’
Dat is in een notendop de regelgeving zoals wij ze zien.
Zoals ik al zei, is het respecteren van die taalwetgeving een deel van de bevoegdheid van de onderwijsinspectie bij doorlichtingen, omdat het naleven van die taalwetgeving een erkenningsvoorwaarde is.
Sedert 1 september 2012 gaat de onderwijsinspectie systematisch na of de school de taalwetgeving volgt, dus niet de Bestuurstaalwet, maar de Taalwet. Dat is een controle van de instructietaal in de school zelf. De inspectie gaat dus na of het overbrengen van de leerstof in de klas in het Nederlands gebeurt. Bij een evaluatie van de controle van erkenningsvoorwaarden in 2015, bleken alle scholen die tussen 2012 en 2015 waren doorgelicht, in orde met de toepassing van de taalwetgeving.
Die richtlijn van het GO! – ik heb dat ook in de plenaire vergadering gezegd – gaat niet over de al of niet toepassing van de taalwetgeving, maar over de rol die de moedertaal kan spelen bij het verwerven van het Nederlands. We hebben daarover een zeer uitgebreid debat gevoerd in het Vlaams Parlement. U weet dat onze inspectie het opzetten van het talenbeleid op maat van de context en de input stimuleert. Maar, zoals ik al zei, moet in principe alles in het Nederlands gebeuren.
Het taalgebruik bij opschriften in scholen maakt geen deel uit van de hoger vermelde taalregeling in het onderwijs, maar valt onder bestuurstaalwetgeving. En daarvoor gebeurde de toepassing onder de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Ik hoop dat ik wat duidelijkheid gebracht heb. Je hebt het gebruik van de taal en daarnaast heb je alles wat aangebracht wordt, zoals opschriften, en dat zit bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht.
Hoe moet ik nu omgaan met deze nota? Mijnheer De Meyer, mijnheer Daniëls, ik zal starten met de brief die ik op 4 december heb gestuurd aan de Vaste Commissie. U mag deze brief gerust hebben. Ik heb de Vaste Commissie om advies gevraagd op twee gronden. Eerst en vooral heb ik de volledige visietekst meegestuurd en aangegeven dat de tekst op zich geen bestuursbeslissing is, maar wel is bedoeld om scholen te inspireren bij het uitwerken van een taalbeleid. Het is dus geen bindende tekst, maar een visietekst. Concreet heb ik de passage over de opschriften aan klaslokalen geciteerd en de vraag gesteld of die in strijd is met de Bestuurstaalwet. Ik heb nog geen antwoord gekregen van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Er zijn ook geen termijnen vastgelegd waarbinnen de Vaste Commissie moet antwoorden. Maar voor mij is het uiteraard belangrijk dat u daarop een antwoord krijgt, omdat dit relevante informatie kan geven.
Aan de inspectie heb ik de vraag gesteld of er naar aanleiding van de doorlichtingen inbreuken zijn vastgesteld op de taalwetgeving. Ik heb u het antwoord daarop zopas bezorgd.
Er dringt zich nu een interessante bijkomende vraag op. Hoe kan ik ageren ten opzichte van het Gemeenschapsonderwijs? Die taalvisienota van het Gemeenschapsonderwijs is een document ter ondersteuning en ter inspiratie van scholen en schoolgroepen. Ik heb mijn bedenkingen daarop meegegeven. Ik heb daarover contact opgenomen met de gedelegeerd bestuurder, met Raymonda Verdyck. Voor zulke nota’s moet er geen voorafgaand akkoord verleend worden door de Vlaamse Regering. Het zijn nota's die door het GO! zelf worden opgesteld. Ook andere koepels en schoolbesturen moeten ons niet om toelating vragen.
Hoe is dit, zeker voor het GO!, geregeld? Onder het eerste bijzondere decreet van 1988 bestond er een toezicht op beslissingen van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs. Een regeringscommissaris kon op dat moment tegen elke beslissing van de Raad beroep indienen, waar de minister van Onderwijs dan een beslissing nam. In 1998 is deze vorm van toezicht volledig verlaten. Dergelijk toezicht spoort eigenlijk niet met een geresponsabiliseerd schoolbestuur. Daarom kunnen we enkel op basis van het jaarverslag toezicht uitoefenen op de Raad van het Gemeenschapsonderwijs.
Het toezicht op de scholen van het GO! gebeurt door de onderwijsinspectie. Maar sowieso neemt dat niet weg – en daarom heb ik ook contact opgenomen met Raymonda Verdyck – dat het GO! zich wat mij betreft zal moeten schikken naar het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht en dat de scholen van het GO!, net zoals alle andere scholen, de taalregeling in ons onderwijs moeten respecteren.
Nu zitten we nog een beetje in de fase waarin we nog geen antwoord hebben gekregen op het advies. De inspectie is, zoals ik al zei, gevraagd om bij de toekomstige doorlichtingen zeker nauw toe te zien op de naleving van de taalwetgeving.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw toelichting. Toch wil ik een paar zaken extra meegeven. In het zesde punt van artikel 62 van het decreet Basisonderwijs staat dat de taalregeling in het onderwijs en de taalvoorwaarden voor het personeel moeten worden nageleefd. Er wordt verwezen naar de taalregeling in het onderwijs, niet naar de taalwetgeving van juni 1963. Dat wil dus de facto zeggen dat de bestuurstaalwetgeving, die alomvattend is en die mee is opgenomen in de bijzondere wet ter hervorming van de instellingen, ook daar natuurlijk de facto van toepassing is. Het is dus niet zo dat we kunnen zeggen dat de onderwijsinspectie enkel moet kijken naar de taalregeling van het personeel, want de bestuurstaalwetgeving is van toepassing voor alle instellingen die worden gesubsidieerd. Het lijkt me dus perfect mogelijk om, door deze ruime formulering in het decreet, de onderwijsinspectie daar wel degelijk toezicht op te laten uitoefenen, onder meer op het vlak van de erkenning. De federale inspectie gaat immers enkel over de toewijzing van leerlingen die Franstalig zijn, die al dan niet zijn ingeschreven in een Franstalige faciliteitenschool. Ik denk dus dat u ook de onderwijsinspectie perfect kunt inzetten om de bestuurstaal op school te doen naleven, gezien de ruime formulering in het decreet Basisonderwijs. Er is niet de verwijzing naar de onderwijstaalwetgeving alleen. De bestuurstaalwetgeving is eigenlijk alomvattend in dezen.
Dit is een advies van het gemeenschapsonderwijs, maar dat is natuurlijk wel het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. Als men nu zegt dat dat op zich niet zoveel waarde heeft, aangezien scholen daarmee doen wat ze willen, dan is dat natuurlijk wel wat dubbel. Het is immers eigenlijk een advies van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap aan de scholen van de Vlaamse Gemeenschap. Ik denk toch dat we eens moeten bekijken in welke mate adviezen van een centrale raad van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap in strijd zijn met de bestuurstaalwetgeving, want dat is eigenlijk de eerste wetgeving die in dezen van toepassing is. Ik denk dat we daar toch eens grondig naar moeten kijken.
Bovendien heeft de Raad van State in het verleden opgemerkt in het kader van het huisonderwijs dat de Vlaamse Gemeenschap kan opleggen om de verplichting waar te maken om basisonderwijs te volgen in het Nederlands. Volgen, dat is iets anders dan verstrekken. De Raad van State gaat in zijn arrest dus veel verder. Dan gaat het wel degelijk over wat er in die klas gebeurt. Bij een groepswerk is men dus onderwijs aan het volgen. Dat is niet langer de leerkracht die verstrekt. Ik denk dus wel degelijk dat het in dezen ook mogelijk is om op te treden.
De Vaste Commissie voor Taaltoezicht maakt het mogelijk om afwijkingen op de taalwetten te zien. Als ik kijk naar de arresten 48.068 en 47.049, dan kan men zich afvragen of dat standhoudt als dat juridisch wordt bekeken. Ik vrees daarvoor. Ik denk dat dat een interpretatie is die de Vaste Commissie voor Taaltoezicht geeft. Er wordt dan ook nog eens gezegd dat de anderstalige tekst voor bijzondere gevallen en een zeer specifiek doelpubliek is. In dezen kan ik me inbeelden dat dat gaat over anderstalige nieuwkomers, maar daar gaat het advies van het gemeenschapsonderwijs niet over. Dat gaat over alle leerlingen met een andere thuistaal. Ik denk dat alle mogelijk grenzen daar ver overschreden zijn, vooral vanuit het oogpunt van het signaal dat we geven aan leerlingen van de tweede, derde, vierde generatie, waarvan we vaststellen dat ze het minder goed doen in ons onderwijs. Ik denk dat we daar zeer duidelijk op moeten reageren.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Ik vond het duidelijk en verhelderend. Ik ga vandaag geen interpretaties doen van arresten van de Raad van State of van anderen, maar ik kijk wel met grote belangstelling uit naar het antwoord, en ik hoop dat, zodra u het antwoord ontvangt, het ook zal worden overhandigd aan de leden van de commissie. Uiteraard gaan we ook graag in op uw aanbod om de brief die u hebt gestuurd, te ontvangen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Wat onze fractie betreft, wij wachten uiteraard de adviezen af. Ik ga me daar dan verder ook niet over uitspreken.
Wat het pedagogische betreft, heeft mijn fractie al gezegd dat meertaligheid een realiteit is, dat men daar verstandig mee moet omgaan. Als leerkracht zou ik er bijvoorbeeld zelf niet meteen voor kiezen om groepswerken in een bepaalde taal te laten uitvoeren, maar de koepel geeft suggesties, biedt een nota aan, die overigens niet veel verschilt van de nota van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen ter zake. Ik denk dat het eigenlijk vooral belangrijk is dat we leerkrachten vrijheid en vertrouwen geven om zelf de beste keuzes te maken over wat pedagogisch het beste is in de klas. Wat het volgen van de decreetgeving ter zake betreft, denk ik dat we het best de adviezen afwachten.
Minister Crevits heeft het woord.
Sowieso gaan we het advies afwachten. Ik heb dat ook gezegd. Ik vind de analyse van de heer Daniëls wel interessant. We moeten dat dus juridisch goed ophelderen, dat is duidelijk voor mij, en dit incident kan er natuurlijk toe leiden dat alles opgehelderd geraakt. Het is voor mij dus van belang dat er voor eens en voor altijd duidelijk regels zijn. De interpretatie die u maakt, hebben wij op het kabinet immers ook al besproken. Er is al aan God en klein Pierke gevraagd hoe je dat nu juist moet bekijken, wie waarvoor bevoegd is. Ook onze inspectie heeft daar al haar licht op laten schijnen.
Au fond, los van alle juridische betwistingen, moet er voor mij echter één ding duidelijk zijn. De richtlijn van het GO! heeft de indruk gewekt dat alles nu plots toegelaten zou zijn. Dat heb ik ook met mevrouw Verdyck besproken. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Wat we moeten doen in ons onderwijs, is er prioritair voor zorgen dat elk kind, vanwaar het ook komt, goed Nederlands leert.
Wat het GO! heeft gedaan, is bekijken op welke manier men gebruik kan maken van veeltaligheid om dat Nederlands te leren. Dat heeft natuurlijk tot een cascade aan interpretaties geleid. Dat is niet handig, dus het zou sowieso nuttig zijn dat, wanneer we het antwoord krijgen, het GO! zich ook buigt over de effecten die de nota heeft teweeggebracht. Mevrouw Verdyck zei ook dat die nota uiteraard niks afdoet van de basisprincipes. Misschien had dat daar nog wat duidelijker in moeten staan. Dit zal echter allemaal worden besproken als we ook het advies hebben gekregen. Idem dito wat de rol en de taak van de inspectie betreft, maar dat heb ik u ook gezegd, mijnheer Daniëls. Wordt sowieso vervolgd, maar ik wil wel dat het juridisch helder wordt, dat iedereen zijn rol zeer goed kent.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het vragen van die verduidelijking. Ik kijk ook uit naar de documenten die daarvan komen. Als er decretale verduidelijkingen nodig zouden zijn, dan wil onze fractie die gerust maken.
Ik betreur verder dat instanties adviezen geven waar dan zaken niet in voorkomen die decretaal mogelijk zijn, zoals taalbadklassen in het lager onderwijs, ook voor niet-OKAN-leerlingen, zoals tot 3 uur Nederlands na school verplicht in het secundair onderwijs. Vrijheden die dit parlement geeft aan scholen, komen dus niet voor in adviezen. Als ik aan scholen zeg dat dat mag, dan zeggen ze dat dat niet kan, want dat het niet in het advies staat dat van hun koepel komt. Dat is werkelijk scholen hun vrijheid afnemen, scholen in hun vrijheid beperken. Meer zelfs, het is mogelijkheden die er zijn, inperken en niet meegeven aan scholen. Dat is het stuitende in dezen, naast, inderdaad, het signaal dat wordt gegeven dat alles zou moeten kunnen en nog goed zou zijn voor de leerling in kwestie ook. Maar goed, wij kijken verder uit naar het vervolg hiervan.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik denk dat het belangrijk is dat we deze discussie zakelijk-genuanceerd voeren en dat er juridische duidelijkheid komt. Het is evident dat onze fractie daaraan wil meewerken.
Dat neemt niet weg dat ik persoonlijk vind – en dit zeg ik nog eens om elke verkeerde interpretatie achteraf te vermijden – dat een indeling op basis van thuistaal voor werkgroepjes geen beste keuze is, en dat ik het persoonlijk niet zou doen om leslokalen aan te duiden in een vreemde taal. Anderzijds kunnen we er echter moeilijk iets tegen hebben dat kinderen elkaar helpen in de thuistaal.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.