Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de consequenties en opportuniteiten voor de artsenopleidingen na de oplossing die de Federale Regering op 28 april 2017 goedkeurde inzake de RIZIV-nummers en de bepaling van de artsenquota
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, na mijn vreugdebericht van gisteren over ondernemerschap en ondernemingszin heb ik nu een vreugdebericht over artsenquota. Het moet niet altijd kommer en kwel zijn als we vragen stellen.
Op vrijdag 28 april jongstleden keurde de Federale Regering de nieuwe regeling goed over het aantal artsen dat er jaarlijks mag bijkomen. Ik mag wel zeggen dat Louis Ide van onze fractie is beginnen te zeggen dat dat een probleem was toen hij nog haar had. Op dit moment heeft hij geen haar meer, maar hij is wel blij dat er eindelijk een oplossing is, zeker in verband met het aanwezig zijn van het toelatingsexamen in Vlaanderen en de afwezigheid van een toelatingsexamen in Wallonië, waarbij dan jaar na jaar ‘lissage’ werd toegepast. Daardoor kwamen er automatisch meer RIZIV-nummers (Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering) a rato van het aantal afgestudeerden in Wallonië, terwijl wij in Vlaanderen al zeer regelmatig debatten hebben gehad over hoe het kwam dat die wel en die niet geslaagd was, over examenvragen die moesten worden geschrapt, over de inhoud van het examen, enzovoort. Ik ben dus zeker blij dat er eindelijk een oplossing is.
Doordat die problematiek al jaren aansleept, is er natuurlijk een overschot aan Franstalige artsen ontstaan. Vanaf september zal men ook aan Franstalige zijde, zoals in Vlaanderen, een examen organiseren. Door de nieuwe regeling wordt het overtal aan Franstalige zijde geleidelijk afgebouwd en is er volgens de planningscommissie de komende jaren in Vlaanderen ruimte voor 1040 extra artsen.
Minister, hoe ziet het tijdspad voor de extra artsen er uit voor Vlaanderen? Zullen we volgend academiejaar al extra artsen toelaten naar aanleiding van de eerstkomende toelatingsexamens?
De subquota inzake de verschillende specialismen is absoluut een Vlaamse bevoegdheid. We stellen vast dat we in Vlaanderen voor een aantal specialismen tekorten hebben. Ik som er een aantal op: kinderartsen, huisartsen, kinderpsychiaters, enzovoort. Hoe wordt er inzake de keuze voor de verschillende specialismen rekening gehouden met de noden en de desgevallende subquota die we in Vlaanderen kunnen opstellen?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, onder meer via een persmededeling van 28 april 2017 van mevrouw Maggie De Block, federaal minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, vernamen we dat de Federale Regering een oplossing heeft goedgekeurd voor het dossier van de RIZIV-nummers (Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering) en voor de bepaling van de artsenquota.
Zonder in details te vervallen, onthoud ik onder meer het volgende: vanaf de quota 2024 krijgen we een stabiel systeem en zal de Planningscommissie alleen nog een algemeen quotum geven voor het hele land; de verdeling over de gemeenschappen gebeurt dan op basis van een berekening door het Rekenhof en een wet bepaalt de verdelingsformule op basis van de bevolkingsaantallen; de afwijkingen op de quota die aan Franstalige zijde de voorbije jaren zijn ontstaan, worden weggewerkt door een correctie; er komt een handhavingsmechanisme dat ervoor zorgt dat de gemeenschappen de quota naleven.
In combinatie met de invoering van een toelatingsproef in de Franse Gemeenschap, die dit jaar voor het eerst plaatsvindt, kunnen we van de goedkeuring van deze oplossing stellen dat er in de genoemde dossiers belangrijke stappen voorwaarts zijn gezet. Hierdoor zijn we op weg naar een duurzame oplossing om het aantal studenten dat de studies geneeskunde aanvat en beëindigt in overeenstemming te brengen met de quota en om een einde te maken aan de scheefgegroeide situatie tussen de Vlaamse en Franse Gemeenschap.
Uit Gazet Van Antwerpen van 29 april onthoud ik dan weer dat de beslissing van de Federale Regering er voor de Vlaamse Gemeenschap toe zal leiden dat er gespreid over een periode van vijftien jaar 1040 Vlaamse artsen extra zouden kunnen worden opgeleid.
Aansluitend bij eerder gestelde vragen om uitleg in deze commissie, wil ik graag volgende vragen aan u voorleggen, minister.
Bent u betrokken geweest bij het tot stand komen van deze beslissing van de Federale Regering?
Beoordeelt u de beslissing van de federale overheid in al haar aspecten als een belangrijke stap in de goede richting?
Zorgt deze beslissing ook naar uw mening voor de langverwachte doorbraak wat de tussen de Vlaamse en Franse Gemeenschap scheefgegroeide quotasituatie betreft?
Hebt u deze beslissing al op Vlaams niveau kunnen bespreken, met uw collega-minister Vandeurzen, met decanen van medische faculteiten, studentenvertegenwoordigers en mogelijk andere stakeholders? Wat zijn de eerste reacties die u mogelijk al hebt ontvangen?
Kunt u bevestigen dat er over een periode van vijftien jaar inderdaad 1040 Vlaamse artsen extra zullen kunnen worden opgeleid? Kunt u al aangeven hoe dit aantal over de genoemde periode gespreid zal worden? Zal het genoemde aantal van 1040 artsen die extra zullen kunnen worden opgeleid, kunnen worden gehaald, rekening houdend met het toelatingsexamen zoals dat vandaag in de Vlaamse Gemeenschap bestaat?
Kunt u aangeven of u ervan uitgaat dat deze federale beslissing consequenties zal hebben voor het toelatingsexamen zoals dat vandaag in de Vlaamse Gemeenschap bestaat?
Kunt u aangeven of en welke opties er – desgevallend ook los van de recente beslissing van de Federale Regering – vandaag op tafel liggen ten aanzien van mogelijke wijzigingen aan het toelatingsexamen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dank u voor uw vragen. We hebben het over de haren van de heer Ide. Er zijn ook mensen die hariger worden met de jaren. Minder haar hebben wijst niet noodzakelijk op een groot tijdsverloop. (Opmerkingen)
Het kan ook uitvallen op één nacht. (Opmerkingen van Ann Brusseel)
De romantiek is in haar ogen te lezen.
Wat de artsen betreft, zal ik starten met dezelfde positieve ingesteldheid als de vraagstellers. Ik heb echter ook nog een aantal zorgen die ik graag met de commissieleden wil delen.
Het is zeker een goede zaak dat er in verband met dit dossier eindelijk zicht op een oplossing is. Het gaat in feite om een problematiek waarin de Vlaamse overheid altijd haar verantwoordelijkheid heeft genomen. Door middel van ons toelatingsexamen zorgen we er al twintig jaar voor dat we de federaal vastgelegde contingenten respecteren. Dit betekent dat de Vlaamse studenten altijd probleemloos toegang tot het beroep hebben gekregen. Ook in de toekomst zal geen probleem ontstaan. Aangezien we sober zijn bij de instroom kan iedereen zijn ticketje krijgen om tot het beroep te worden toegelaten.
Als Vlaams minister heb ik met veel zorg veelvuldig overleg gepleegd met de Federale Regering. Het is van het allergrootste belang dat we de ontstane scheefgroei rechttrekken en het evenwicht herstellen. Dat onevenwicht is bijzonder groot en kan ook niet op korte termijn worden weggewerkt.
De planningscommissie heeft een advies opgesteld. Indien sommige commissieleden dat advies niet zouden kennen of niet zouden hebben, zal ik het hun met veel plezier bezorgen.
In dat advies wordt een historische verrekening gemaakt. Hoeveel artsen zijn nodig? Hoeveel artsen zijn er die het beroep niet uitoefenen? Er is een mix gemaakt en vervolgens is onderzocht wat nodig is. Ik overloop even de conclusies.
De conclusie is dat de Franse Gemeenschap een overtal van 1531 artsen heeft. De afgelopen jaren had de Franse Gemeenschap er eigenlijk maar iets minder dan 500 per jaar mogen opleiden. We kunnen dat probleem echter niet oplossen door gedurende drie jaar de Franstalige faculteiten te sluiten. Niemand wenst dat. We wensen niet dat de Franstalige studenten het slachtoffer zouden worden van het feit dat ze tot de studies zijn toegelaten. Jongeren straffen voor iets wat beleidsmatig is toegelaten, is wel het laatste wat we mogen doen.
De vraag is wat de komende jaren cruciaal is om dat overtal van 1531 artsen weg te werken. Ten eerste willen we dat de Franse Gemeenschap start met een toelatingsexamen en effectief over een werkend examensysteem beschikt. Ten tweede is het van belang dat de Franse Gemeenschap het opgebouwde overtal voortaan door middel van het contingent geleidelijk afbouwt. Beide zaken maken deel uit van het akkoord. De toekomst zal moeten uitwijzen of de Franse Gemeenschap zich hieraan zal houden.
De Federale Regering moet de wetgeving hieromtrent nog goedkeuren. Dat staat komende vrijdag opnieuw op de agenda van de Federale Regering. De principes zijn echter goedgekeurd. Indien ik het goed heb begrepen, is in het akkoord ook een ondergrens van 505 artsen opgenomen. Dat is het minimale aantal studenten dat de faculteiten nodig hebben om te kunnen blijven leven. We kunnen de faculteiten niet sluiten. Wat dit gedeelte van het akkoord betreft, zijn er geen problemen. Het is een goede zaak dat dit wordt opgelost en dat we eindelijk tot een akkoord zijn gekomen.
De afgelopen jaren heeft de planningscommissie de rekenmodellen verfijnd. Terwijl aan Franstalige zijde een overtal is vastgesteld, heeft de verfijnde berekening uitgewezen dat er aan Vlaamse zijde ruimte is om de komende jaren meer artsen op te leiden. De planningscommissie gaat uit van een bijkomende nood aan 1040 artsen.
We kunnen dit positief of negatief benaderen. De negatieve benadering houdt in dat we er de voorbije jaren wellicht te weinig hebben opgeleid. Dat is jammer voor de jongeren die wilden worden opgeleid. We hebben ons natuurlijk altijd zeer correct aan de federale contingenten gehouden. We hebben ervoor gezorgd dat ons examen en de moeilijkheidsgraad van dat examen waren afgestemd op het aantal studenten dat we mochten doorlaten. Nu blijkt dat het wat meer mag zijn. Het advies van de planningscommissie is voor ons dan ook van belang. Het betreft hier overigens een unaniem advies. Dit betekent dat de Vlaamse en Franstalige leden dit volledig hebben goedgekeurd.
Als dit advies wordt gevolgd, zouden we, langzaam gespreid over meerdere jaren, iets meer artsen mogen opleiden. Op welke wijze dat kan gebeuren, is nog niet duidelijk. De Federale Regering moet zich nog over de mogelijkheden buigen. Dit moet natuurlijk in de federale wetgeving worden ingeschreven. We zouden dit, bijvoorbeeld, over meerdere jaren kunnen spreiden. Als we dit over 15 jaar spreiden, zouden we elk jaar 69 artsen meer kunnen toelaten. De methode is echter nog niet duidelijk.
De systematiek van de vermeerdering of vermindering van het contingent, de lissage, is positief indien er een beetje meer worden toegelaten en negatief indien er een beetje minder worden opgeleid. Dit zal worden toegepast vanaf het contingent voor 2024. Het zal niet gelden voor het contingent voor 2023. Het contingent is van toepassing op de studenten die zes jaar eerder aan de opleiding starten. In dit geval gaat het dus om de jongeren die in oktober 2018 starten. Dit betekent dat voor de jongeren die in 2017 starten, een apart contingent wordt bepaald. De nieuwe regeling gaat pas in 2018 van start.
Dit heeft geen effect op de studenten die volgend academiejaar starten. Het Vlaams contingent voor 2023 is vastgelegd op 838 artsen. Zoals elk jaar zullen we deze zomer ons toelatingsexamen organiseren en de instroom in de opleiding op het contingent afstemmen. Volgend academiejaar gaat het om 838 artsen. Vanaf 2024 is het nieuw systeem met de lissages van toepassing.
We onderzoeken momenteel wat we in 2018 kunnen doen. Op advies van de begeleidingscommissie en van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) wordt voorgesteld op een nieuw examentype over te stappen. We hebben hierover al uitgebreid gediscussieerd. De keuze voor die formule is niet verbonden aan de hoogte van ons contingent. We zijn niet verplicht dit te doen. Het lijkt me echter wel een ideaal moment om eens na te denken over een ideale formule. Ik ben zeker niet van plan nu alles te wijzigen vanwege federale evoluties.
Vlaanderen is bevoegd voor de wijze waarop we de toegang tot de opleiding regelen. Wijzigingen werken we zelf uit, en het federale niveau heeft daar niets aan te zeggen. Uiteraard is het van belang dat we bij het doorvoeren van wijzigingen rekening houden met het aantal artsen dat we tot de opleiding moeten toelaten.
De vraag over de subquota is erg interessant. De vervolgopleidingen – de specialismen en de huisartsenopleiding – kunnen onderhevig zijn aan subquota. Tot en met 2020 zijn die federaal vastgelegd. Voor de jaren daarna is Vlaanderen zelf bevoegd geworden. Het bepalen van eventuele minima of maxima per specialisme is een bevoegdheid van minister Vandeurzen. We moeten dat natuurlijk in nauw overleg aanpakken, want dat kan gevolgen hebben voor de studenten die de opleiding aan het volgen zijn. De vervolgopleidingen in geneeskunde zijn immers master-na-masteropleidingen die in combinatie met de stages – het zogenaamde ‘assistentschap’ – worden gevolgd. Omdat ook de diploma’s van de manama’s meetellen in de financiering van de faculteiten geneeskunde, draagt ook onderwijs een stukje van de kost van de specialisaties.
Als Vlaanderen een beleid inzake de subquota zal voeren – en dat is absoluut nodig –, dan is het ook logisch dat daarin het toelatingsbeleid tot de manama wordt meegenomen. Vandaag zijn de universiteiten bevoegd om de toegang tot de manama te beperken, op basis van een bekwaamheidsonderzoek. Gelet op het beperkte aantal plaatsen, zou het goed zijn om daar ook een kwantitatief aspect aan toe te voegen, want er kunnen nu eenmaal meer ‘bekwame kandidaten’ zijn dan er beschikbare plaatsen zijn. We moeten daar erg zorgvuldig mee omgaan. Ik zal daartoe dan ook een decretaal initiatief nemen.
Dank voor het antwoord, en voor de duidelijkheid die u schept: voor dit toelatingsexamen komen er nog geen extra plaatsen.
Er zijn er meer.
Inderdaad, maar het effectief geldt pas vanaf 2024, en vanaf dat jaar tellen we terug. Het is een belangrijk signaal dat we moeten communiceren. We moeten zeer snel werk maken van de subquota. Wie nu instroomt, stroomt uit in 2024. De subquota gaan in 2020 in. Dat slaat dus op studenten die nu al de opleiding volgen. Ook voor hen moet er duidelijkheid worden gecreëerd. Over het artsenkadaster hebt u het niet gehad, hoewel het een belangrijke zaak is. Het betreft de oplijsting van de artsen in actieve dienst. Want iemand die als arts is afgestudeerd en een RIZIV-nummer heeft, is niet altijd als arts werkzaam, met een actief patiëntenbestand. Dat is toch belangrijk.
Over het examen zelf ben u vlot overgegaan. Het moment is inderdaad gekomen om beide zaken samen aan te pakken. Ik wil in dat verband een aantal pleidooien die ik in het verleden al heb gehouden, nog even vermelden. De inhoud van het examen moet rekening houden met de opleiding én met het profiel van de arts. Voor de tandartsenopleiding stel ik voor om ook handvaardigheid te integreren. Ik stel voor om dat niet van bij de aanvang te doen, maar wel voor diegenen die al geslaagd zijn. Dat is toch een niet onbelangrijke kwaliteit. Voorts zijn de sociale vaardigheden van artsen belangrijk. De multiple choice zoals die vandaag bestaat, voldoet niet, want die antwoorden leert men toch vanbuiten. Men moet kunnen luisteren naar de patiënt, om vervolgens empathische antwoorden te kunnen geven.
In het verleden zei u al dat u studenten zowel hun punten zult meedelen als waar de cesuur zit tussen wie men meeneemt en wie niet. Dat is cruciaal. We moeten studenten kunnen zeggen dat ze geslaagd zijn, maar toch niet worden meegenomen. Ik heb nog twee bijkomende vragen. De eerste gaat over de instroom komend van de biomedische wetenschappen. In het verleden zijn een aantal studenten die niet waren geslaagd voor het ingangsexamen arts, aan de opleiding biomedische wetenschappen begonnen. Hun resultaten waren voortreffelijk. Hoe kunnen we die meenemen? Krijgen die vrijstellingen? Ik suggereer daarover na te denken. In adviezen staat dat men slechts één keer per jaar een toelatingsexamen zou mogen organiseren. Dat baart me zorgen. Een student in een toestand van overmacht is dan één jaar kwijt. Hoe staat u daartegenover?
Mijn tweede vraag betreft de begeleidingscommissie en de examencommissie. Blijven beide in het concept waaraan u werkt, bestaan? Of worden ze samengevoegd? En waarom is dat wel of niet het geval? Alvast bedankt om op de vele vragen en suggesties nog eens in te gaan.
Dank voor het duidelijke antwoord, minister. Ik zal niet herhalen wat hier al is gezegd of wat vroeger al in de commissie is gezegd. Ik onthoud vooral uw positieve waardering voor de federaal genomen beslissing. Dat verrast ons niet, en we delen uw appreciatie.
Ik heb ook begrepen dat de concrete uitwerking voor sommige elementen reeds duidelijk is, en dat het overleg voor sommige andere elementen nog verder wordt onderzocht.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik had nog twee bijkomende vragen. Misschien komt er een groot aantal studenten bij aan Vlaamse kant. In hoever zijn de universiteiten en de opleidingen hier klaar voor?
Ik heb recent een schriftelijke vraag gesteld over het toelatingsexamen waarop u zei dat het examen dit jaar nog in dezelfde vorm wordt georganiseerd, maar dat er wel wordt onderzocht hoe er kan worden omgeschakeld naar de numerus fixus. Wat is de stand van zaken? Wordt bij de hervorming van de proef rekening gehouden met de kritiek en de negatieve effecten van de proef op geslacht en afkomst?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Als er nieuws is over de omvorming van het examen, hoor ik dat graag.
Ik ben ook bezorgd over het aantal examenmomenten per jaar. Ik denk dat collega Daniëls een punt heeft, en ik zou dat willen onderschrijven. Eén keer per jaar is misschien wel wat weinig. Als men elders mag herkansen, lijkt mij dat voor een toelatingsexamen ook geen overbodige luxe.
Collega’s, ik dank jullie voor de aanvullende opmerkingen.
Ik heb een klein probleempje. Ik kan wel een beetje meer uitleg geven over hoe we het nieuwe examen zien, maar het moet nog naar de regering. Ik kan nog niet alles zeggen. We zijn nog in discussie, maar ik kan toch al een aantal opmerkingen geven.
Voor mij is het zeer duidelijk dat ik een apart examen wil voor tandarts en voor arts. Nu wordt het toelatingsexamen georganiseerd waarna men voor arts of tandarts kiest. Dat heeft tot gevolg dat heel veel jongeren kiezen voor arts en niet voor tandarts. De instroom bij de tandartsen is veel te laag. Ik koppel deze opmerking aan één examen of niet. Er is een probleem als we willen evolueren – de heer Daniëls heeft dit mooi geformuleerd en collega Soens noemt het een numerus fixus – naar een systeem van een groep geslaagden waarvan er een aantal worden toegelaten voor de opleiding. Nu is het zo dat wie niet geslaagd is, niet goed genoeg is. Dat heeft tot gevolg dat het examen steeds moeilijker moet worden.
Als men er meer mag opleiden en als men zich aan twee momenten houdt, dan moet het examen bijna hetzelfde zijn, want er kan discussie ontstaan over de gelijkheid tussen de examens. Dat is een vervelend probleem om op te lossen. Men zou dat kunnen oplossen door een cadans te doen: op tijdstip 1 het examen voor arts en op tijdstip 2 het examen voor tandarts. Ze liggen nauw bij elkaar, het is dus een mogelijkheid. Nu is het: geslaagd of niet geslaagd en dan doe je het examen opnieuw. Als men zegt dat er maar zoveel kandidaten worden toegelaten, dan is het heel moeilijk om met twee zittijden te werken.
Juridisch moet het goed in elkaar zitten. Ik begrijp het probleem – wees maar eens ziek op de dag van het examen. Ik vind het correct dat het moet worden opgelost, maar juridisch moet het wel sluitend zijn. De vraag is of er een systeem mogelijk is waarbij men zegt: ‘Nu 500 en dan 300.’ Men twijfelt eraan of het zomaar kan. Ik begrijp de bezorgdheid, maar voor mij is het allerbelangrijkste dat we evolueren naar twee examens.
Collega Daniëls, dat zorgt ervoor dat men kan inspelen op uw zorg over de handvaardigheid, of het nu in een examen zit of niet. Als er een specifiek examen voor tandarts is, betekent dat ook dat men de competenties die nodig zijn, kan meenemen.
Ik vind jullie opmerkingen over de manier waarop het examen gebeurt, zeer terecht. Ik heb het hier in het verleden al gezegd dat voor mij een examen meer moet zijn dan multiple choice en meer dan pure kennis. We moeten er natuurlijk wel voor blijven zorgen dat we kunnen vergelijken en niet de deur nog wijder openzetten voor betwistingen nadien want menselijke capaciteiten meten is moeilijker als je nog moet starten met een beroep, dan het andere testen. Het kan, want in het verleden is al gezegd dat men met assessments kan werken. We zijn dat allemaal aan het onderzoeken. De vorm van het examen gaat voor mij gepaard met een wijziging aan de inhoud van het examen. Ik denk dat het goed is dat we, wat de inhoud van het examen betreft, de experten aan de hand van een aantal richtlijnen laten nadenken. Het gesplitste examen is een zeer goede zaak en sociale competenties moeten een voldoende zwaar gewicht krijgen.
Hoe zal dat evolueren? Ik heb daarover al een beetje uitleg gegeven. Collega Soens, we hebben het voorbije jaar al een taalcheck gedaan. De taal is al wat helderder geworden. We hebben vorige week samengezeten met de decanen van de geneeskundefaculteiten. Voor mij was het bijzonder positief om van hen persoonlijk te horen, zonder dat het een uitgelokte vraag was, dat ze echt wel bezig zijn met diversiteit. Hoe kunnen we zorgen dat de groep die instroomt, zonder kwaliteitsvermindering – want kwaliteit staat uiteraard voorop – een weerspiegeling is van het spectrum in de samenleving en dat die groep voldoende kansen heeft om te slagen? Het kan ook te maken hebben met begeleiding in de school in het zesde middelbaar. We moeten elkaar vinden. Voor mij was het dus zeer positief dat ook de decanen er echt om bekommerd zijn en er samen aan willen werken. Het was een unaniem standpunt. Het is goed om hen daarin te laten werken.
Collega Soens, u vroeg of onze faculteiten dat aankunnen. Dat is een zeer pertinente vraag. Collega De Meyer heeft er ook op gealludeerd. Ik ben geen fan van een ongebreidelde toegang van studenten tot de faculteit geneeskunde, want iedereen die afstudeert, draait mee in ons systeem van sociale zekerheid. We moeten dat allemaal goed op elkaar afstemmen.
Mijnheer Daniëls, het kadaster is er. Minister De Block heeft daarvoor gezorgd. Nu zien we plots dat we in het verleden misschien wat meer artsen hadden mogen opleiden. Hoe dat in de toekomst zal worden verrekend, moet de Federale Regering nog beslissen.
Onze faculteiten kunnen wel wat meer aan, maar niet echt veel. Mocht ik volgend jaar beslissen om er voor één keer zo’n duizend extra te laten starten, dat kan niet. Dat kost ons ook veel te veel. Qua financiering wegen zij door. Als we er meer gaan toelaten, moeten we dat zeer geleidelijk aan doen, dan stromen ze ook zeer geleidelijk in. Net zoals we voor de Franstalige ondertallen niet mogen zeggen ‘we sluiten de faculteiten’, mogen we ze voor ons ook niet overbelasten. Dat moet allemaal geleidelijk aan verlopen en samen met de universiteiten worden bekeken. Dat komt wel goed, denk ik, met een beetje goede wil.
Mijnheer De Meyer, u was positief over de evoluties. Ik ben het daarmee eens. Ik zou, zoals ik al zei, zonder dat het eigenlijk moet, met de aanbevelingen die gedaan zijn door de commissie, rekening willen houden met de omvorming van het examen. Voor mij is het, als je een akkoord hebt over de toekomst, natuurlijk een ideaal moment om aanpassingen te doen. Niet dit jaar, dat is onmogelijk, omdat we dan ook mensen in de onzekerheid zouden storten, iedereen is zich al volop aan het voorbereiden op die instroom, maar pas het jaar daarna.
Ik zal proberen, collega’s, om zo goed mogelijk rekening te houden met uw bezorgdheden, maar u moet dan ook rekening houden met het feit dat dit een examen is waar heel veel jongeren aan deelnemen. We moeten ervoor zorgen dat na het examen niet elke jongere een betwisting gaat starten omdat hij er misschien bij had kunnen zijn. Het moet zo objectief mogelijk zijn, en ook de vergelijking moet zeer objectief zijn.
De verhouding, tot slot, tussen de begeleidingscommissie en examencommissie, daar zijn we nog niet helemaal uit. Ik heb eigenlijk de begeleidingscommissie zelf in het leven geroepen omdat ik een groep mensen wilde waar ook vertegenwoordigers uit het secundair onderwijs in zaten die ging kijken naar de toekomst. Die commissie bestaat nog altijd, maar als we het examen hervormd hebben, zullen we moeten kijken of de twee commissies al dan niet in elkaar kunnen opgaan. Ik heb daar nog geen beslissing over genomen.
Maar, collega’s, ik vind de meerwaarde om leerkrachten secundair onderwijs mee te hebben in een begeleidingscommissie bijzonder groot. Ik weet dat de cultuur … Het was voor die mensen niet zo evident om deel uit te maken van de begeleidingscommissie waar ook artsen en professoren in zitten, maar als we willen dat de taal van het examen afgestemd is op de eindtermen secundair, ja dan moeten we natuurlijk wel zorgen dat er voldoende feedback komt vanuit dat secundair onderwijs. Dat wil ik zeker behouden. Ik vind de reflectie nadien, na elk examen, zeer nuttig als beleidsmaker. Die wil ik blijven krijgen.
Dat staat een beetje los van het werk van de examencommissie die het examen opmaakt en nagaat of het correct verlopen is en daarover beslist. Voor mij moeten ze niet noodzakelijk versmelten met elkaar. Daarover moeten we nog keuzes maken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik ben zeer blij dat u de suggesties van een apart examen voor arts en tandarts en de mogelijkheid van handvaardigheid meeneemt.
Wat betreft die twee zittijden, zou ik voor het volgende willen pleiten: ik denk dat er misschien wel een mogelijkheid is om per zittijd daar een contingent op te zetten. Als er tweeduizend mensen inschrijven, en we zeggen ‘we hebben in totaal duizend plaatsen’, dat we daarvan procentueel een contingent aanduiden, en wie dan geslaagd is, mag effectief binnen. Dat is optie één. Optie twee is dat we twee momenten hebben en dat we pas na die momenten de rangschikking maken.
Wat betreft vergelijkende examens, denk ik dat we dat op vele vlakken al hebben. Inzake validiteit en betrouwbaarheid zitten we alvast – ik zeg maar iets – aan 90 à 95 procent. Dat gaat het gelijkheidsbeginsel – denk ik – zeker niet schaden. Maar ik zou er toch voor willen blijven pleiten.
De voorbereiding op het toelatingsexamen is ook niet onbelangrijk. In de plenaire vergadering heb ik het onlangs nog gezegd: als er voorbereiding is voor studenten uit een bepaalde kansengroep, lijkt het me logisch dat deze openstaat voor iedereen, want anders komen we daar inzake gelijkheid in de problemen. We moeten het inderdaad proberen weg te houden van dure repetitoren en bureaus. De instellingen moeten daar zelf ook inspanningen doen.
Wat betreft de instroom uit de biomedische wetenschappen: daar hebt u niet echt op geantwoord. Dus die opmerking wil ik toch nog wel even meegeven.
Afsluitend, collega’s, zou ik toch nog een pleidooi willen houden. Het cruciale is dat we inderdaad studenten toelaten die de juiste competenties hebben en die slaagkansen hebben. Daarover gaat het. Dus moeten we inderdaad proberen om hen daaruit te halen. Ik denk dat de stilleesproef inderdaad een sterk analytisch en synthetisch instrument is. Ik wil toch ook nog even de sociale competenties aanhalen, niet in die zin dat ze al een perfect slechtnieuwsgesprek kunnen voeren, maar wel dat er enige aanleg is. Dat moeten we ook meenemen, omdat arts niet enkel een kwestie is van vaststellen en medicatie, maar ook een zeer sterk sociaal beroep is. Denk maar aan alles wat burn-out en dergelijke betreft. Dat moet men niet direct aanpakken met medicatie: daar zijn andere competenties van artsen belangrijk. Ik zou daar toch ook voor willen pleiten, en we kijken er zeker verder naar uit. Alvast dank.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, voor de zekerheid van de studenten is de beslissing die u hebt meegedeeld, uiteraard belangrijk: er wordt niet gewijzigd aan het toelatingsexamen nu. Ik denk dat het belangrijk is dat dit ruim gekend is.
Op lange termijn, en dat is niet zozeer uw bevoegdheid, minister, maar in de oorspronkelijke federale beslissing staat ook: er komt een handhavingsmechanisme dat ervoor zorgt dat de gemeenschappen de quota naleven. Dat is uiteraard bijzonder belangrijk dat dit er komt en nauwkeurig wordt nageleefd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.