Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Gryffroy heeft het woord.
De problematiek is als volgt. Een bedrijf of zelfs een woning die een uitbreiding doet, moet voldoen aan een aantal voorwaarden via de EPN-peilberekening (EnergiePrestatie van Niet-residentiële gebouwen). Die koppelt zich meestal aan een bestaande stookplaats of een bestaande ketel.
Ofwel is de woning of het bedrijf nog niet zo oud, en dan kan de vroegere energiedeskundige die nu nog altijd energiedeskundige is, zeggen dat hij de gegevens gaat opvragen of terugzoeken via de digitale data die beschikbaar zijn. Maar als die energiedeskundige gestopt is, dan zijn die gegevens niet terug te vinden en geraakt men niet aan die originele gegevens en dan is men via de software verplicht om een hoge onrealistische factor te gebruiken die het project bijna onmogelijk maakt. Door het feit dat men die ketel datagewijs niet kent, is men verplicht om er een factor in te steken die het zeer onrealistisch of zelfs bijna onmogelijk maakt om die uitbreiding te bouwen.
Je kunt dat op twee manieren oplossen. Men kan de ketel waar men op wil aansluiten, vervangen door een nieuwe ketel, en dan is het gegeven wel gekend. Maar dat is niet noodzakelijk de financieel meest optimale oplossing als je het bekijkt in functie van investering en terugverdientijd. Dat zie je bij bedrijven en bij woningen. Ik geef toe dat EPB’ers soms laat bij het project worden betrokken. Er is nog een andere methode, namelijk dat je een officiële performantieberekening laat maken, maar de kostprijs ervan kan hoog oplopen. Dan is mijn vraag of het niet beter is dat we dit bedrag investeren in betere technieken of hernieuwbare energie?
De opbrengst van het bijkomend isoleren van het bestaande gedeelte van gebouwen heeft veelal een grotere impact op de energievraag dan het vervangen van een bestaande verwarmingsinstallatie die minder dan tien jaar oud is maar onvoldoende performant voor de EPB-EPN-eisen. Maar we moeten het wel zo doen omdat we anders met de onrealistische factor zitten in onze software.
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat bij verbouwingen de beslissingen worden genomen die het milieu het meest ten goede komen? Is het bijvoorbeeld redelijk om een ingreep in het bestaande gedeelte ook te laten meetellen om het EPB te halen?
Hoe kunnen we de expertise van energiedeskundigen gebruiken om een realistische inschatting te laten maken van de bestaande installaties zodat de penaliserende conversiefactor een project niet onmogelijk maakt? Hoe kunnen we tot een redelijke conversiefactor komen voor bestaande installaties bij afwezigheid van officiële informatie? Energiedeskundigen hebben voldoende kennis om hier redelijke beslissingen in te nemen, uiteraard met motivatie.
Aangezien de boetes per vierkante meter worden gegeven, kan een boete voor een niet-conforme EPB-loods hoog oplopen, en dit terwijl deze wel goed geïsoleerd is, maar enkel is aangesloten op een oudere installatie. Energiedeskundigen zijn bijgevolg minder geneigd om grotere projecten aan te nemen omdat hun cliënten bij de minste fout zwaar gestraft kunnen worden. Er is tegelijkertijd weinig flexibiliteit om een project dat reeds lopende is, bij te sturen. Energiedeskundigen vragen om de uitzonderingsaanvraag van negen maanden te verlengen, zodat ze meer kansen hebben om een project alsnog in orde te brengen of om een uitzondering aan te vragen. Minister, hoe staat u tegenover de vraag om de uitzonderingsaanvraag van negen maanden te verlengen?
Minister Tommelein heeft het woord.
Mijnheer Gryffroy, een van de belangrijkste sleutelelementen die ervoor hebben gezorgd dat de EPB-regelgeving heeft geleid tot steeds betere energieprestaties van het gebouwenbestand in de praktijk, is de handhaafbaarheid van de eisen. De berekening van het E-peil omvat zowel de prestaties van de gebouwschil als de prestaties van de klimatisatiesystemen. Een slecht presterend verwarmingssysteem kan dus steeds worden gecompenseerd door alternatieve maatregelen.
Wat warmtenetten betreft, is het belangrijk te weten dat een warmtenet een middel is dat kan worden gebruikt om een energiebesparing te realiseren. Deze kan bijvoorbeeld worden gebruikt om restwarmte van een bedrijf, die anders zou worden geloosd, te benutten door er de omliggende gebouwen, wijken, stadsdelen of zelfs bedrijven mee te verwarmen.
De energieopwekking en warmteproductie moet op de meest efficiënte wijze gebeuren. De overdracht van de warmte moet zo weinig mogelijk warmteverliezen bevatten. Op heden is er voor de warmteverliezen van een bestaand warmtenet een waarde bij ontstentenis beschikbaar waarmee gerekend moet worden als niet alle informatie met betrekking tot de distributieleidingen beschikbaar is. Deze is zeker niet de oorzaak van een slechter E-peil. Soms wordt zelfs voor nieuw aangelegde warmtenetten geopteerd om te werken met deze waarde bij ontstentenis omdat deze gunstigere resultaten oplevert dan de prestaties van de reële distributieleidingen.
De aangehaalde problemen hebben voornamelijk te maken met de waarden die voor de warmteopwekkers worden gebruikt bij zowel grote uitbreidingen van een gebouw als bij nieuwbouw gekoppeld aan een warmtenet met een bestaande warmteopwekker.
Om verbeteringen aan te brengen aan de EPB-rekenmethode wordt door de energieadministraties van de drie gewesten gewerkt met een prioriteitenlijst. De verbeterpunten die hierop komen, worden geprioriteerd en in volgorde van prioriteit verder uitgewerkt. Over de noodzaak om de rendementen van bestaande ketels gunstiger in te rekenen, is er bij de energieadministraties klaarblijkelijk nog geen melding gemaakt. In het najaar wordt een sectoroverleg georganiseerd. Hierop kunnen de verschillende sectoren hun prioriteiten overmaken.
Ingrepen in bestaande delen van gebouwen worden zeker aangeraden. Het is echter niet aangewezen om dit toe te laten als compensatie voor slechter presterende nieuwbouw die in de meeste gevallen nog vele jaren langer zal bestaan.
Uiteraard is het belangrijk om reeds in de beginfase van het bouwproces de EPB-verslaggever te betrekken. Dit moet zo veel mogelijk gestimuleerd worden. In de beginfase van het project worden immers keuzes gemaakt die invloed hebben op het al dan niet behalen van de geldende eisen. Op deze manier worden ook boetes vermeden. De onhaalbaarheid van de eisen kan reeds in een vroeg stadium van het bouwproces gedetecteerd worden, met name bij het uitvoeren van de voorafberekening. Indien deze niet haalbaar zijn, is er een mogelijkheid om een uitzondering aan te vragen.
Ik ben geen voorstander om de termijn voor de uitzonderingsaanvraag van negen maanden te verlengen. Volgens mij kunnen we concluderen dat er een te beperkte flexibiliteit aanwezig is binnen de EPB-regelgeving en moeten we als Vlaanderen sneller innovatieve technologie kunnen valoriseren. Ik heb het daar met de minister van Innovatie al over gehad, ook met de minister-president. Ik denk dat dit voor een regio als Vlaanderen absoluut noodzakelijk is.
Maar ook dit is reeds een element dat ik meegenomen heb in mijn gesprekken, waarover binnenkort meer!
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, ik zou u toch iets willen aanbevelen, als u dan toch spreekt met het werkveld over dat specifieke probleem, namelijk die aansluiting op een bestaand warmtenet. Pas op, een bestaand warmtenet is een zeer breed begrip. Bijvoorbeeld, ik heb een kantoorgebouw, daarin staat een bepaalde verwarmingsinstallatie, de leidingen lopen tot aan de muur. Ik bouw bij en koppel aan op die leidingen, dat is ook een warmtenet. Daar zijn er problemen. Als men een bouwaanvraag indient voor die uitbreiding, wordt er een stippellijntje getrokken tussen de nieuwbouw en het bestaande gebouw. Aan dat laatste mag men niet meer raken, maar men moet aansluiten op twee buizen van het bestaande gebouw.
Hoe wordt de bestaande stookplaats dan gevaloriseerd? Daarover gaat de discussie. Ofwel moet men een onredelijke conversiefactor toepassen, ofwel moet men een officiële performantieberekening doen. Dat komt vooral omdat de deskundige zogezegd niet aan die originele data kan geraken.
Ofwel moet je de ketel vervangen, waardoor je dan wel komt tot een goed getal, ofwel moet je gewoon de zaak gaan opsplitsen. Dat is dus een probleem dat vrij vaak voorkomt.
Wat die meer innovatieve technieken betreft: ik ben daar ook al lang vragende partij voor, maar dat zit niet bij minister Muyters. Dat zit bij het Vlaams Energieagentschap (VEA). Voor alle duidelijkheid, het gaat over de organisatie met betrekking tot die EPB-software, met de vraag welke technieken worden toegelaten. Er worden elk jaar een aantal technieken toegevoegd, op basis van een monitoring en een screening enzovoort. Dat schijnt een zeer log proces te zijn, zodat bepaalde concepten die nu al courant zouden kunnen worden gebruikt in onze woningbouw, in onze kantoren, inderdaad uiteindelijk niet zijn opgenomen, zelfs niet in de EPB-software. Dat ligt puur aan de EPB-software en dat is puur uw bevoegdheid. Dat heeft niets te maken met minister Muyters.
Minister Tommelein heeft het woord.
Mijnheer Gryffroy, ik heb ook niet gezegd dat het de verantwoordelijkheid of de bevoegdheid van minister Muyters was. Het enige dat ik heb gezegd, is dat ik er met minister Muyters en de minister-president over heb gesproken. Bij nader order heb ik immers, als ik iets wil veranderen, ook als minister van Energie de steun en de beslissing van de hele Vlaamse Regering nodig. Ik heb dus gesignaleerd dat, in een innovatief klimaat zoals dat van Vlaanderen, wij die EPB-regelgeving toch absoluut moeten aanpakken. Ik heb daar trouwens ook het VEA de opdracht toe gegeven, nadat ik uitgebreid overleg had gepleegd, ook met het werkveld. Ik heb dat dus al proactief aan mijn collega’s van uw politieke familie gevraagd. U bent het toch met me eens dat uw minister de minister van Innovatie is en dat ik, als het over dergelijke zaken gaat, regelmatig in een traject zit dat gelijkloopt met dat van hem.
De vraag om uitleg is afgehandeld.