Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Op 8 februari 2017 werd tijdens de commissie Wonen, Armoede en Gelijke Kansen het ontwerp van decreet houdende instelling van een proefomgeving voor experimentele woonvormen en tot machtiging van een coördinatie van de regelgeving betreffende de woninghuurwetgeving behandeld.
Tijdens de bespreking werd het volgende gesteld: “De Vlaamse Woonraad vermeldt ook nog dat het beleidsdomein Welzijn specifieke regels heeft die het opzetten van projecten inzake gemeenschappelijk wonen voor kwetsbare huishoudens of individuen kunnen belemmeren.“
De minister stelde dat de proefomgeving wordt beperkt tot de regelgeving Wonen, aangezien ook de Raad van State het logisch acht dat men die beperking aanhoudt, omdat een decretale afwijking van de bestaande regelgeving niet zo vanzelfsprekend te motiveren is. Men creëert zo tijdelijk een ongelijke situatie en elk beleidsdomein moet dat voor zichzelf kunnen realiseren.
Minister Homans creëert zo een proefomgeving waarbij, wat Wonen betreft, een decretale afwijking mogelijk is, en andere beleidsdomeinen kunnen hetzelfde doen. Met de persoonsvolgende financiering en de nieuwe mogelijkheden die hiermee ontstaan, kan dit ook voor Welzijn perspectieven bieden.
Minister, de Vlaamse Woonraad geeft aan dat specifieke regels binnen het beleidsdomein Welzijn projecten inzake gemeenschappelijk wonen belemmeren. Deelt u die mening? Welke zaken ziet u hier als drempels? Bent u bereid inzake Welzijn, net als uw collega doet voor Wonen, een decretale afwijking van de regelgeving toe te laten om proefprojecten toe te laten?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, in het advies over het voorontwerp van decreet in verband met een proefomgeving voor experimentele woonvormen en de coördinatie van de woninghuurwetgeving vermeldt de Vlaamse Woonraad inderdaad dat er binnen het beleidsveld Welzijn specifieke regels kunnen zijn die het opzetten van projecten gemeenschappelijk wonen voor kwetsbare huishoudens of individuen kunnen belemmeren.
In het kader van de proefprojecten Wonen-Welzijn was er één project dat handelde over gemeenschappelijk wonen, met name Thuishuis van De Ideale Woning. Dit project beoogde de ontwikkeling van een alternatieve woonvorm als antwoord op de vergrijzings-, vereenzamings- en huisvestingsproblematiek. De vorm van samenwonen gecombineerd met de doelgroep van kwetsbare ouderen die uit een precaire woonsituatie komen, is uniek in Vlaanderen. Het project is een huis in de rij waar maximaal een vijftal maatschappelijk kwetsbare ouderen samen kunnen wonen.
Voor het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) werden de verschillende sectorale regelgevingen gescreend, waarbij op één punt werd vastgesteld dat de sectorale regelgeving een belemmering zou kunnen betekenen, namelijk de berekening van de gebruikersbijdrage voor gezinszorg. Er bestaat vandaag evenwel een regeling binnen gezinszorg, aangeboden in collectieve woonvormen zoals bijvoorbeeld begeleid wonen, diensten inclusieve ondersteuning en kloosters. In dat geval worden de personen die samenwonen niet beschouwd als een gezin, maar wordt voor iedere zorgbehoevende binnen het huis voor begeleid wonen, dienst inclusieve ondersteuning enzovoort een apart dossier aangemaakt. Voor het toekennen van de gezinscode wordt telkens vertrokken van de basiscode 1, wat overeenkomt met alleenstaand. De uren gezinszorg die specifiek voor een bepaalde gebruiker worden gepresteerd, worden aan die gebruiker aangerekend. Uren die niet specifiek aan één gebruiker verbonden zijn, zoals huishoudelijke hulp in gemeenschappelijke ruimtes, worden verdeeld over de verschillende gebruikers.
In deze zin kan de toepassing van de regeling ‘collectieve woonvormen’ ook ruimer worden toegepast in het kader van gemeenschappelijk wonen. Daarnaast is er mogelijk ook een belemmering wat betreft de tegemoetkoming hulp aan bejaarden. Hier wordt rekening gehouden met de leefsituatie en wordt men als samenwonend beschouwd in geval van gemeenschappelijk wonen. Dit kunnen we echter niet los zien van andere sociale uitkeringen die rekening houden met de gezins- en leefsituatie.
In het kader van zorgwonen is er in het rijksregister in een code voorzien met betrekking tot de samenstelling van het gezin, waaruit duidelijk wordt dat de betrokkene als afzonderlijke eenheid verblijft op het aangeduide adres. Een uitbreiding van dit systeem naar andere vormen van gemeenschappelijk wonen kan drempels wegnemen, niet enkel binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, maar ook wat betreft uitkeringen waarvoor de federale overheid bevoegd is en waar eveneens naar verwezen wordt in het advies van de Vlaamse Woonraad. Dit vraagt echter een breder debat waarbij moet worden nagegaan in welke mate het systeem voldoende waterdicht is om sociale fraude te vermijden en in welke mate op het vlak van sociale uitkeringen al dan niet rekening moet worden gehouden met de invloed van het kunnen delen van gemeenschappelijke kosten.
Zoals uit het bovenstaande antwoord blijkt, zien we zeker een mogelijkheid om, wat betreft de bijdrage gezinszorg, binnen de regeling van de collectieve woonvorm, naar een bredere toepassing te gaan. Wat betreft de individuele rechten in het kader van sociale uitkeringen, zoals de tegemoetkoming hulp aan bejaarden, is een ruimere aanpak en overleg met de federale overheid nodig. Een afwijking op individuele basis is op het vlak van het gelijkheidsbeginsel volgens ons niet mogelijk. De proefprojecten inzake gemeenschappelijk wonen kunnen wel bijdragen tot een onderbouwde visie op de modaliteiten van een systeem van afzonderlijke inschrijving in het rijksregister op hetzelfde adres, waardoor de betrokkenen niet als samenwonend worden beschouwd, maar waar rekening gehouden wordt met de effectieve leefsituatie als gezinshoofd of alleenstaande.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Ik dank u voor dit duidelijke antwoord, minister. Het is inderdaad een en-enverhaal. Het is inderdaad vaak niet alleen Welzijn. Als we ergens op werkbezoek gaan, zien we soms dat mensen of groepen op bepaalde wetten stoten.
U zegt dat het inderdaad een breder debat is. We moeten eigenlijk in overleg gaan met de federale collega’s. Gaat u dat in de toekomst ook doen? Of zijn dat enkel en alleen nog maar bedenkingen?
De waarheid gebiedt mij te zeggen dat dat nu niet op korte termijn op onze agenda staat. Ik kan me wel voorstellen dat op het ogenblik dat we moeten gaan kijken welke mogelijkheden het decreet effectief biedt, er een breder debat zal moeten worden gevoerd. Dat zal trouwens niet alleen met het beleidsdomein WVG moeten worden opgenomen, maar met verschillende collega’s en met het federale niveau.
De vraag om uitleg is afgehandeld.