Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Op 3 februari jongstleden – of is het al iets langer geleden, dan is het oudleden – vond er een overleg plaats tussen het Vlaams Forum Taalbeleid en Taalondersteuning en het departement Onderwijs. Het forum, dat het hele hogeronderwijslandschap vertegenwoordigt, was uitgenodigd om zijn adviesrapport toe te lichten. In dit rapport is het forum vooral vragende partij om de samenwerking tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs te bevorderen om zo de talige startcompetenties Nederlands van studenten te verbeteren. De voorbije jaren verschenen er vaak artikels en opiniestukken over de achteruitgang van de talige capaciteiten Nederlands van generatiestudenten in het hoger onderwijs.
De Hogeschool Rotterdam ontwikkelde in die optiek een interessant boek met de titel: ‘Naar een doorlopende leerlijn taalvaardigheid Nederlands in de regio Rotterdam’, vanuit de vaststelling dat er een kloof is tussen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. De hogeschool pleit daarbij voor het ontwikkelen van een leerlijn tussen deze verschillende niveaus.
Minister, is er een terugkoppeling naar u geweest over het overleg van 3 februari? Welke van de besproken zaken kunt u meenemen in het beleid? Hoe staat u tegenover de ontwikkeling van een doorlopende leerlijn Nederlands?
Minister Crevits heeft het woord.
Tijdens de bijeenkomst van 3 februari 2017 heeft het Vlaams Forum Taalbeleid en Taalondersteuning aan het Agentschap Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen (AHOVOKS) (afdeling Kwalificaties en Curriculum) enkele knelpunten toegelicht op het vlak van taalvaardigheid, die de overgang van het secundair onderwijs naar het hoger onderwijs bemoeilijken.
Het forum bepleitte een betere afstemming van de nieuwe eindtermen op de vereiste taalvaardigheid in het hoger onderwijs en onderstreepte de noodzaak van een doorlopende lijn voor taalontwikkeling, in het bijzonder voor Nederlands. De probleemstelling wordt uiteengezet in de adviesnota ‘Taalvaardig door het hoger onderwijs’. Het verslag van dat overleg is mij bezorgd. Er wordt daarin tevens verwezen naar de nota van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) ‘Talige startcompetenties voor het universitair onderwijs’.
We zijn volop bezig met de krijtlijnen uit te zetten voor de herziening van de eindtermen. U speelt daar met u allen ook een niet onbelangrijke rol in. De aanbevelingen kunnen hier deel van uitmaken. Ook zal het hoger onderwijs worden betrokken bij de ontwikkeling van bepaalde eindtermen.
Naast de genoemde nota’s is er ook het recente advies van de VLOR over het taalbeleid in het Vlaams hoger onderwijs. Ook dat bevat al heel wat zaken over de kennis van het Nederlands als instructietaal. Dat advies is op 14 februari goedgekeurd door de Raad Hoger Onderwijs van de VLOR en op 17 februari aan mij overgemaakt. Ook daarvan bekijken we momenteel de aanbevelingen met het oog op eventuele verdere maatregelen.
Positief vind ik alvast dat de VLOR ook verwijst naar het adviesrapport ‘Vaart met taalvaardigheid. Nederlands in het hoger onderwijs’, dat de Taalunie uitbracht in 2015. Daaruit blijken zeer goede redenen waarom ook universiteiten en hogescholen het best blijven inzetten op taalvaardigheid in het Nederlands. Taalvaardigheid is immers de basis van heel wat andere competenties die je precies verwerft via taal, gesproken of geschreven, en bovendien is taalvaardigheid zelf ook nauw verbonden met denkvaardigheid.
Hoe sta ik ten opzichte van de leerlijn? Het VLOR-advies beschrijft een interessante waaier aan initiatieven die instellingen hoger onderwijs nu al nemen in functie van het bevorderen van de taalvaardigheid van studenten. Die inspanningen liggen logischerwijze in het verlengde van wat al in het leerplichtonderwijs gebeurt. Inzetten op taalvaardigheid Nederlands is dus automatisch een rode draad doorheen het hele curriculum van jongeren in Vlaanderen, van de kleuterklas tot aan de universiteit. Ik sta zeker open voor alle initiatieven die daarop inzetten.
Tegelijkertijd wijs ik echter ook op de vrijheid van scholen, hogescholen en universiteiten om dit inhoudelijk in te vullen. Als u pleit voor een soort leerlijn die van bovenaf wordt opgelegd aan alle onderwijsniveaus, dan ben ik daar geen vragende partij voor. Ik heb vertrouwen in wat nu al bestaat en de opportuniteiten die het huidige eindtermendebat biedt om taalvaardigheid te blijven verankeren in alle aspecten van ons onderwijs. Weet ook dat wij als overheid kunnen vastleggen wat leerlingen moeten kennen, maar voor het hoe en de manier waarop dat gebeurt, moet er voldoende ruimte blijven voor de vrijheid van de scholen. Ik maak me een beetje zorgen en ik zie dat aan de afwijkingen die worden gevraagd op de eindtermen. Als je het hoe wegneemt, zouden er in de toekomst bijzonder veel afwijkingen op eindtermen worden gevraagd.
Omtrent de aanbeveling om qua taalvaardigheid ook aandacht te hebben bij de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs: taal – mijnheer Daniëls, ik weet dat u daar zelf een grote fan van bent – is niet voor niks een van de aspecten die zonder uitzondering voorkomt in alle proeven die we op dit ogenblik aan het ontwikkelen zijn. Dat is zeker zo in Columbus, maar ook in de niet-bindende toelatingsproef lerarenopleiding. In Columbus zijn dat de elementen uit de Leuvense LUCI-proef (Leuvens Universitair Competentie-Instrument) en in de toelatingsproef is Nederlands de component die voor de alle drie de professionele bachelors is opgenomen, zowel kleuter, lager als secundair. Dus ook op dat vlak is er duidelijk aandacht voor de taalvaardigheid, wetende dat die zeer relevant is voor het studiesucces, ook in andere opleidingen dan louter de taalopleidingen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Een pedagogische leerlijn opleggen, is niet waar ik naar verwijs of wat ik suggereer. Als ik het rapport of delen daarvan grondig lees, dan geeft men wel aan dat taalvaardigheid dermate essentieel is voor studiesucces dat we er toch over moeten waken dat er een logische lijn en opbouw in zit. Dat is een eerste punt.
Dan kom ik naadloos bij het eindtermendebat, waar we, ook wat grammatica betreft, in taalonderwijs misschien wel een tandje bij moeten steken om studenten die daaraan beginnen, kansen tot slagen te geven. Onze taal is inderdaad complex, ook in het hoger onderwijs Dat is een eerste kwestie.
De tweede kwestie is het logisch opbouwen. Als ik spreek over een doorlopende leerlijn, dan gaat dat inderdaad over: wat in het kleuteronderwijs, wat in het lager onderwijs en wat in het secundair onderwijs? De verwachtingen die er zijn in het hoger onderwijs, kunnen wel worden ingevuld door wat de studenten en leerlingen in het kleuter-, lager en secundair hebben opgebouwd. Op dat vlak zou het niet onlogisch of onzinvol zijn om de verschillende partners samen te brengen – hoger onderwijs en secundair onderwijs – en schriftelijke taalvaardigheid weer de plaats te geven die het moet krijgen. In het hoger onderwijs wordt er steen en been geklaagd over de rapporten die studenten schrijven en de manier waarop ze zich uitdrukken, waarop ze zich niet kunnen uitdrukken. Op dat vlak zijn we een beetje doorgeslagen naar mondelinge communicatie. In de schriftelijke communicatie en ook het analyseren van teksten hebben we nog wel een weg af te leggen.
Mijn oproep is dus vooral om ervoor te zorgen dat hoger onderwijs en secundair onderwijs meer afstemmen over wat ze verwachten, maar dat we ook schriftelijke taalvaardigheid – dat is een oproep aan onszelf, ik kijk nu deels in de spiegel, in het licht van de eindtermen – grondig moeten bekijken om de slaagkansen van studenten in het hoger onderwijs te vergroten. Ik heb u op dat vlak geen neen horen zeggen.
De minister heeft niet meteen nog aanvullingen.
Dat was duidelijk. We moeten het houden bij de inhoud en niet bij de pedagogiek. Normaal gezien zijn er geen problemen, collega Daniëls.
Ambitieuze inhoud, inderdaad, daar gaat het over.
De vraag om uitleg is afgehandeld.