Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, wij hechten allemaal heel veel belang aan de toekomst van ons basisonderwijs. Daar wordt letterlijk de basis gelegd voor het latere leven van onze jongeren en uiteraard de gemeenschap in haar geheel.
U hebt zelf aangekondigd dat u met een legislatuuroverschrijdend actieplan met betrekking tot het basisonderwijs zou komen. U hebt daarom advies gevraagd aan de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). Dat advies is goed anderhalve maand oud en is zeer uitgebreid en interessant. De Vlor somt tien krachtlijnen op en voegt er meteen aan toe dat om een sterk actieplan te realiseren, het financieel versterken van het basisonderwijs een noodzakelijke voorwaarde is.
Sp.a heeft ook al een aantal voorzetten gegeven, constructief, om het basisonderwijs te versterken. De heer Vandenberghe heeft een conceptnota ingediend, waarbij hij sterke basisscholen koppelt aan sterke directeurs. We onderschrijven dat ten volle. Zelf heb ik ook de pen vastgehouden voor de conceptnota over de leraar van morgen. Ons basisonderwijs, misschien meer nog dan bij alle andere niveaus, is bij uitstek mensenwerk, en mensen motiveren kinderen.
De Vlor vraagt meer ruimte voor overleg binnen het schoolteam en permanente professionele groei van alle leerkrachten. De Vlor pleit daarnaast voor het onderzoeken van een mogelijke invoering van een masteropleiding basisonderwijs. Het Christelijk Onderwijzersverbond (COV) heeft ook een voorzet gegeven met een concreet voorstel op dat vlak. Het opwaarderen van de basisschoolleerkracht is zeker iets wat mijn fractie kan steunen, op voorwaarde dat we de nadruk blijven leggen op de leerkracht in het basisonderwijs als een professional die geïntegreerd en inclusief onderwijs kan en moet aanbieden.
In het advies lezen we ook de nood voor meer ondersteuning van de leerkrachten door onder meer bijkomende inzet van kinderverzorgsters. Ook daar heb ik – ik neem aan ook de andere leden – de voorbije weken tientallen kaartjes ontvangen van leerkrachten en leden van COV, waarbij expliciet de bijkomende vraag kwam voor zorgondersteuning en kinderverzorgsters in het kleuteronderwijs. De Vlor vraagt ook te luisteren naar de bezorgdheden bij leerkrachten omtrent de klasgrootte en verder onderzoek te voeren naar de impact op de kwaliteit van het onderwijs.
Ten slotte stelt de Vlor voor tot één getuigschrift basisonderwijs te komen met een niet-bindend advies naar het secundair onderwijs. We sluiten ons daarbij aan omdat dit aansluit bij de kritiek die we eerder hebben gegeven op de beslissing en het kader van de maatregelen basisonderwijs binnen de hervorming van het secundair onderwijs, waarbij voorzien wordt in de creatie van twee getuigschriften: een getuigschrift A-stroom en een getuigschrift B-stroom. Dat is een indicator voor het vervroegen van de studiekeuze en ‘early tracking’ eerder dan het verlaten ervan. Dit is volgens ons de foute richting.
Minister, ik heb heel concrete vragen, uiteraard gebaseerd op het genuanceerd en onderbouwd standpunt van de Vlor en eerdere insteken vanuit sp.a. Hoe evalueert u het advies? Welke elementen neemt u zeker mee in uw legislatuuroverschrijdend actieplan? Wat is de concrete timing? Welke elementen ziet u alvast deze legislatuur nog gerealiseerd? U hebt aangekondigd open te staan voor het gelijktrekken van de financiering, de werkingsmiddelen, ook naar de kleuters. U hebt daarvoor kamerbrede steun gekregen. Wat is de timing daarvoor? Welke budgettaire ruimte acht u realiseerbaar om op korte termijn een aantal specifieke de noden van het basisonderwijs te verlichten?
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, mijn vraag gaat over een specifiek element uit het toekomstplan.
In zijn advies over een toekomstplan voor het basisonderwijs van 8 maart 2017 pleit de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) voor een specifieke masteropleiding voor het basisonderwijs. Het idee is uiteraard niet nieuw. Reeds tijdens de vorige legislatuur kwam het aan bod, en in 2015 werd het opgenomen in de visienota ‘Leraar en lerarenopleiding’ van de Leuvense universiteit, waarna het op 2 juli 2015 opnieuw op de agenda kwam van deze commissie bij de bespreking van mijn vraag hierover.
Nu roept de Vlor de overheid op om versneld werk te maken van het onderzoek naar de opportuniteit en de meerwaarde van die masteropleiding voor het basisonderwijs. Die vraag wordt ondersteund door de koepelorganisatie Katholiek Onderwijs Vlaanderen (KOV) en door het Christelijk Onderwijzersverbond (COV). Beide organisaties hebben zelfs een voorstel uitgewerkt voor een nieuwe masteropleiding basisonderwijs. Die zou de voordelen van een universitaire opleiding inzake diepgang en analyse combineren met de geïntegreerde aanpak die gewenst is voor het basisonderwijs. De master basisonderwijs zou zeker niet exclusief als procesbegeleider in de school werken, maar zou ook werkelijk als teamlid voor de klas kunnen staan.
Graag wil ik de visie van de minister op dit voorstel vernemen. Hoe staat u tegenover het Vlor-advies en tegenover het voorstel inzake een masteropleiding basisonderwijs? Waar en hoe ziet u desgevallend mogelijkheden voor de inzet van masters basisonderwijs? Welke timing is desgevallend mogelijk bij het inrichten van een specifieke masteropleiding basisonderwijs?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, de krachtlijnen van het advies hebben voor het grootste deel betrekking op de ondersteuning en professionalisering van de individuele leerkrachten, de schoolteams als een organisatie van leerkrachten en directie en externe hulp, en de directies basisonderwijs.
Het versterken van leraren in het basisonderwijs vinden wij zeer belangrijk. Zoals ook het regeerakkoord vooropstelt, moeten we in het basisonderwijs nog meer inzetten op het ontdekken en ontwikkelen van talenten. Daarbij zijn wetenschap en techniek en mens en maatschappij uitgewerkt als een apart leergebied. Het is daarom belangrijk dat deze vakken, net als muzische vorming en Frans, door vakspecialisten kunnen worden gegeven. Het invoeren van een specifieke masteropleiding gericht op het basisonderwijs kan een versterking van het basisonderwijs betekenen.
Minister, welke concrete maatregelen staan nog in de steigers en welke overweegt u bijkomend nog te nemen om de kwaliteit van het basisonderwijs te verstevigen en te verhogen? Aan welke maatregelen en acties denkt u om het beroep van directeur van een basisschool te ondersteunen en professioneel uit te bouwen? Zult u verder onderzoek doen naar de verschillende mogelijkheden en de budgettaire impact?
Minister Crevits heeft het woord.
Dames en heren, voor een keer zullen de vragen omstandiger zijn dan mijn antwoord. Dat neemt niet weg dat ze heel interessant zijn.
Het advies van de Vlor is voor mij bijzonder waardevol. Ik heb het ook zelf gevraagd. Ze hadden destijds een tienkrachtlijnennota gemaakt. Ik heb dan gevraagd om dat wat uit te werken. Ze hebben daar tijd voor gevraagd en het advies is er nu. Het zou bijzonder unfair zijn als ik nu zou zeggen: ‘Dit doen we wel en dat niet.’ Ik heb respect voor de krachtlijnennota, en dit advies hangt samen met de strategische verkenning die de Vlor eerder maakte over de missie en de troeven van het basisonderwijs. Het advies plus de basisnota zijn de twee basisteksten die tot een actieplan moeten leiden.
Naast de doelstellingen die de Vlor voor dit toekomstplan ziet en naast de aanwezige handvatten die de Vlor in het basisonderwijs behouden wenst te zien, geeft de Vlor in het advies ook veertien gewenste maatregelen mee. Negen daarvan beschouwen ze als maatregelen in het hart van het basisonderwijs en vijf als faciliterende maatregelen. De maatregelen refereren naar de noden die het basisonderwijs al langer uit en waar ik ook veel begrip voor kan opbrengen. De maatregelen in het advies zijn de grote thema’s die ik zelf ook voor het plan zie, zoals financiële versterking, een sterk schoolleiderschap – de impact daarvan wordt onderschat –, de professionele schoolteams, de inhoud van ons basisonderwijs, inzetten op kleuteronderwijs en op het educatief partnerschap tussen school en ouders. Dat laatste is een van mijn stokpaardjes, zoals u weet.
Wat de concrete vragen naar de inhoud van mijn actieplan betreft, moet ik u toch nog wat geduld vragen. We werken er nog volop aan. Eerst is er de probleemstelling, dan volgen de voorstellen, de doelen, de acties, maar we moeten ook een raming van het budget maken. Welke punten zijn het dringendste? Volgens mij komen drie zaken steeds terug.
Een eerste is de kloof in werkingsmiddelen tussen het kleuteronderwijs en het basisonderwijs. Waarom dat vroeger zo is ingesteld, heb ik hier al een paar keer aangehaald, maar wellicht is dat niet meer actueel. Vroeger kwamen kleuters minder vaak naar school en waren er dan ook minder werkingsmiddelen nodig. Nu zetten we volop in op kleuterparticipatie: iedereen inschrijven en iedereen ook voldoende aanwezig. Dan kunnen we natuurlijk niet langer verantwoorden dat de werkingsmiddelen lager blijven. Daar moeten we dus rekening mee houden.
Verder is er de kinderverzorging in het kleuteronderwijs. Dat is een heikel thema. Initieel werd dat ingevoerd omdat er een tekort was aan kleuterleiders, maar nu zien we dat de kinderverzorgers schitterend werk leveren. Gisteren stond nog in de krant dat steeds meer kleuters niet zindelijk zijn als ze naar school komen. Of dat een goede zaak is of niet, daarover heb ik al eens mijn mening gegeven, en die blijft dezelfde. Zindelijkheid vraagt een gezamenlijke inspanning, van de school en in de eerste plaats van de ouders, maar niet zindelijk zijn mag geen argument zijn om de kinderen niet naar school te sturen.
Ik kom dan bij de masters in het basisonderwijs. Het idee om een masteropleiding voor het basisonderwijs mogelijk te maken leeft de jongste tijd opnieuw sterk en ik moet bekennen dat ik dat idee genegen ben. Ik vind het een goede zaak dat we een stap zetten om dat mogelijk te maken. Met het gezamenlijk voorstel van Katholiek Onderwijs Vlaanderen en het COV, het Christelijk Onderwijzersverbond, ligt er nu ook een concrete uitwerking op tafel. Ik heb daarbij wel bepaalde vragen en bezorgdheden, die ik heel concreet wil bespreken, maar het principe van de master vind ik goed. Als we dat concreet uitwerken, moeten we natuurlijk zorgen dat het best mogelijke voorstel er komt. Zoals opgenomen in de conceptnota over de hervorming van de lerarenopleidingen, zoeken we op welke manier we zo’n master een plaats kunnen geven in het basisonderwijs, met respect voor de bacheloropleiding die nu bestaat en die misschien ook kan worden versterkt. De voorstellen en standpunten uit het veld zullen zeker inspiratie geven, zonder dat ik vandaag gezegd wil hebben dat ik van plan ben bepaalde voorstellen zomaar over te nemen. Dat zal hier ongetwijfeld ook nog tot een interessante gedachtewisseling leiden.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik wens me eerst te excuseren bij de vertegenwoordiger van het katholiek onderwijs, omdat ik de pen waarmee het voorstel van de masteropleiding basisonderwijs is geschreven, exclusief aan het COV toedichtte. Dat is bij dezen rechtgezet.
Het is belangrijk dat we met z’n allen in overweging nemen dat de versterking van het basisonderwijs gebaat is bij een sterk beleidsvoerend vermogen, waarover collega Vandenberghe een resolutie indient, maar ook bij een versterking van de leerkracht in combinatie met kinderverzorgsters. Ik begrijp dat u dat een van uw twee prioriteiten noemt en dat u naast het gelijktrekken van de werkingsmiddelen ook middelen en ruimte vrijmaakt voor extra kinderverzorgsters in het kleuteronderwijs. Wij steunen u daarin, maar denken ook dat in het kader van het lerarenloopbaanpact omkadering voor startende leerkrachten en de zwaarte van het beroep, vooral in het basisonderwijs, voor de kwaliteit zeer belangrijke elementen zijn.
Ik noteer dat u op het ogenblik geen ruimte hebt voor extra middelen. We geven u onze volle steun om die ruimte bij de eerstvolgende begrotingsbesprekingen van uw coalitiepartners te vragen en te krijgen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik vind het advies van de Vlor zeer zinvol. De drie prioriteiten die u stelt, minister, zonder de elf andere aandachtspunten uit het oog te verliezen, zijn de gelijkschakeling van de werkingsmiddelen voor het kleuteronderwijs, meer aandacht en middelen voor kinderverzorgsters en de masteropleiding. Ik ben het daar volkomen mee eens. Wel wil ik er nog aan toevoegen dat er over de werkingsmiddelen voor het kleuteronderwijs ook bepaalde elementen in het regeerakkoord staan.
Laat het duidelijk zijn, minister en collega’s, dat we met een grote verwachting en ook wel met een beetje ongeduld naar het actieplan uitkijken.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, in uw antwoord gaf u aan welke punten in het plan basisonderwijs u als het meest urgent of belangrijk beschouwt. Een daarvan is de kloof in de werkingsmiddelen tussen het kleuter- en basisonderwijs. Ook wij onderstrepen dat zeker. Daarnaast is er de kleuterverzorging. Een derde belangrijk gegeven is, zoals collega Gennez aanhaalde, het beleidsvoerend vermogen, het zorgen voor meer omkadering voor de leidinggevende functies, vooral dan de directeurs en zeker in het basisonderwijs.
De uitdaging van het plan ligt misschien in de financiering. U gaf ook aan dat het budget moet worden bekeken. Die oefening moet uiteraard worden gemaakt. Moeten er echter meer middelen komen of kunnen er met een verschuiving in de huidige budgetten al zaken worden gerealiseerd? Ik denk dat we voor het beleidsvoerend vermogen bijvoorbeeld kunnen vertrekken van een basissokkel voor elke school, namelijk één voltijdse directeur – afhankelijk van de grootte is dat nu niet altijd het geval – maar ook een voltijdse administratieve kracht, een voltijdse zorgcoördinator, een halftijdse IT-coördinator en een voltijdse kleuterverzorger. Dat is een belangrijke basissokkel, en afhankelijk van de omvang van de school kan dan verder worden gekeken. Ik weet dat veel scholen daar nu al naar streven en via een systeem van puntenverdeling aan werken. Met de middelen die er nu al zijn en mits verschuivingen in de regelgeving, kunnen we misschien wel aan de wens van vele scholen tegemoetkomen. Dat zal een heel belangrijke oefening zijn in het plan van het basisonderwijs.
De heer Daniëls heeft het woord.
Bij het vooradvies heb ik twee kleine vragen en opmerkingen.
Ik denk dat het zeer waardevol is het onderzoek naar kleinere leerlingengroepen dat wordt gevraagd, mee te nemen. Waar worden de middelen ingezet en hoe worden ze ingezet? Ik hoop dat die vraag zeker wordt meegenomen.
Hoever staat het nu eigenlijk met de educatieve masters? Kunnen binnen die educatieve masters componenten worden opgenomen voor toeleiding naar basisonderwijs en de specifieke didactiek daarvan?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Ik sluit me aan bij collega Daniëls. Ik had dezelfde vraag.
Verder wil ik aandacht vragen voor de permanente en blijvende professionalisering van leerkrachten, op basis van hun belangstelling, maar ook van hun expertise en profiel. De Vlor maakt een zeer belangrijk punt over professionalisering, maar ook over het belang van een goede directeursopleiding. We zijn het over de partijgrenzen heen eens dat directeurs in het basisonderwijs een zware opdracht hebben en daarvoor dus een stevige opleiding moeten krijgen.
Minister, ik wil ook zelf nog even het woord nemen. Allereerst wil ik benadrukken dat het basisonderwijs in de ontwikkeling van kinderen het belangrijkste onderwijsniveau is, omdat we op die leeftijd de sterkste mogelijkheid hebben om via onderwijs de ontwikkeling van kinderen te ondersteunen.
Wij hebben het Vlor-advies. We ontvangen vandaag ook allemaal heel mooie kaartjes in het kader van de actie van het Christelijk Onderwijzersverbond (COV) ‘Basisonderwijs in de lift’, die eigenlijk weergeven waar hun belangrijkste bezorgdheden liggen. Ik onthoud daaruit vier elementen.
Professionalisering is ontzettend belangrijk. We hebben het daarnet gehad over levenslang leren voor de industrieel ingenieurs. Hetzelfde is van toepassing voor leerkrachten. Ik denk dat het interessant is om te bekijken hoe wij het levenslang leren ook als een cultuur binnen onderwijs kunnen maken. In de OESO-rapporten zien we immers dat we ook daar een stap vooruit moeten zetten.
Uit het Vlor-advies komt sterk naar voren dat de leerkrachten vragen naar bijkomende ondersteuning. U hebt zopas 5 miljoen euro extra vrijgemaakt om te investeren in het onderwijs, om leerkrachten te ondersteunen. In het Vlor-advies lees ik dat zij vooral steun verwachten vanuit de CLB’s en de pedagogische begeleidingsdiensten. Het is natuurlijk ook belangrijk in het plan dat u uitwerkt voor het basisonderwijs, dat u ook rekening houdt met de gevolgen voor de werking van de pedagogische begeleidingsdiensten en de CLB’s indien er extra input van hen wordt verwacht. Gaat dat gepaard met bijkomende ondersteuning voor die centra of moeten wij in de reglementering die wij uitwerken, een zekere prioritering inbrengen?
Ik heb zelf als CLB’er in het verleden nog meegemaakt dan vanuit de overheid duidelijk wordt bepaald welke opdrachten prioritair moeten worden opgenomen. En dan denk ik dat het basisonderwijs zeker vanuit het CLB een belangrijk onderwijsniveau is waar ondersteuning moet worden aangeboden, net door het feit dat daar het verschil kan worden gemaakt.
Een ander element dat naar voren komt, is het schoolleiderschap. Dat is ontzettend belangrijk. Wij spreken over een masteropleiding voor leerkrachten, maar ik denk dat het goed is om ook te kijken welke opleiding we als minimumvereiste vooropstellen voor schooldirecties. We moeten ook de opdracht van schooldirecties onder de loep nemen. We hebben daar vanuit de verschillende politieke fracties in het verleden bepaalde beloftes over gedaan aan het onderwijsveld. We zitten daar allemaal op één lijn. We moeten nagaan hoe we dat zo snel mogelijk kunnen waarmaken.
Het laatste element wordt hier niet aan bod gebracht, maar als ik het advies lees, komt het er wel in voor, namelijk schoolorganisatie. Vandaag is Flanders Synergy als organisatie actief op het onderwijsveld om na te gaan hoe innovatie inzake schoolorganisatie een plaats kan krijgen binnen onderwijs. Het is een kortdurend project maar wel met de eerste positieve resultaten. We moeten bekijken hoe de dynamiek, die innovatie binnen onderwijs, ook inzake schoolorganisatie kan worden voortgezet, en hoe dat kan worden opgenomen in het actieplan voor het basisonderwijs.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik zal rekening houden met alle suggesties die hier zijn gedaan.
Mijnheer Daniëls, wat die kleinere leerlingengroepen betreft, hebben we in 2012 de omkadering gelijkgeschakeld tussen kleuter- en lager onderwijs met als doel kleinere klasgroepen te krijgen. De scholen kiezen zelf de klasgrootte.
Mevrouw Brusseel, de directeursopleiding wordt nu door de koepels georganiseerd. Ik sluit me aan bij de suggestie van de voorzitter dat het zeer interessant zou zijn na te gaan wat we verwachten van de schoolleider. Ik zie immers zelf op het terrein hoe de schooldirecteur het verschil maakt, ook als het gaat over Tarra. Het gaat over de sfeer op school, de omgang op school enzovoort. Ik zeg niet dat dat het enige is, maar de directeur maakt het verschil op school zoals de leerkracht het verschil maakt in de klas.
Voorzitter, die 15 miljoen euro wordt in eerste instantie ingezet voor ondersteuning in de klas. Dat bedrag gaat prioritair naar die groepen waarvoor tot nu toe niet was voorzien in ondersteuning. Ik heb het dan, zoals ook ik ook gisteren in de plenaire vergadering heb gezegd, over kinderen met zware gedragsproblemen die uit het geïntegreerd onderwijs vallen. Leerkrachten weten vaak niet hoe ze daarmee moeten omgaan en moeten daarin dan ook worden ondersteund. Dat gesprek zal nog volgen.
Mijnheer Daniëls, we zijn volop bezig met het schrijven van het decreet over de educatieve masters. De master in het basisonderwijs is natuurlijk niet helemaal hetzelfde, dat weet u. Bij een educatieve master kan men sneller een traject kiezen waarin de lerarenopleiding vervat zit. Aanvankelijk, bij het sluiten van het regeerakkoord, hebben we het niet zo intens gehad over de master in het basisonderwijs. We zien nu wel dat er vraag ontstaat en dat men een context aan het bedenken is. Ik ben die context wel genegen. Ik vind dat we daarover moeten nadenken. Het gaat niet over het toelaten van elke master tot het basisonderwijs. Dat onderscheid wil ik maken. Het gaat over een master basisonderwijs, dus iemand die onderwijzer is maar een masteropleiding heeft gevolgd. Het is niet hetzelfde debat als een vakleerkracht. In die zin is het een beetje anders dan onze educatieve master.
Deze discussie, die vele tentakels heeft, wordt in elk geval vervolgd.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik ben voldaan.
De heer de Meyer heeft het woord.
Ik ben nog niet volledig voldaan.
Het is natuurlijk juist dat directies mogelijk het verschil maken. Vandaar dat de opleiding en de bijscholing en het professionalisme daarvan uitzonderlijk belangrijk zijn. Ik wil er toch ook nog op wijzen dat de omkadering van deze mensen in het basisonderwijs en in het secundair onderwijs heel erg verschillend is. Dat moet een blijvend aandachtspunt zijn.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil mijn vertrouwen en hoop uitspreken dat de minister met een uitgewerkt breed plan basisonderwijs komt. De Vlor heeft zeer waardevolle insteken gegeven. Wij kijken vol vertrouwen uit naar het vervolg.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld