Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Vraag om uitleg over de nieuwe regeling inzake de instandhoudingsdoelstellingen voor de oranje bedrijven
Vraag om uitleg over de toekomst van de oranje veehouderijbedrijven in Vlaanderen in het licht van het nieuwe significantiekader
Vraag om uitleg over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en het flankerend beleid
Vraag om uitleg over de nieuwe regeling inzake instandhoudingsdoelstellingen en Programmatische Aanpak Stikstof (IHD/PAS)
Verslag
De heer Caron heeft het woord.
Minister, de regeringsbeslissing van 30 november en de bijhorende quinquiesconceptnota betreffende de instandhoudingsdoelstellingen en programmatische aanpak van stikstof heb ik zo goed mogelijk gelezen, twee keer zelfs, maar ik blijf toch met een aantal vragen achter. Het is nogal technisch en niet zo gemakkelijk behapbaar. Ik was dan ook voorzichtig toen ik deze vraag opstelde, begin december. Ondertussen is daar al veel over geschreven, maar toen nog niet.
Ik durf toch te besluiten dat er nog veel werk aan de winkel is om de doelen te bereiken. Van de totale oppervlakte van actueel habitat binnen de speciale beschermingszones (SBZ’s) kent 71 procent een problematische overschrijding van stikstofdepositie. 56 procent behoort zelfs tot de zogenaamde A-habitattypes, waar de impact van de stikstofdepositie dermate groot is dat de mogelijkheden tot kwaliteitsverbetering door herstelbeheer zeer beperkt zijn, zolang die in overschrijding zijn. Daarin lees ik: zonder drastische ingrepen is er geen zicht op het behalen van de doelen in meer dan de helft van alle SBZ’s. Die drastische conclusie en de bestuurlijke ingrepen die daar het gevolg van moeten zijn, vind ik echter niet meteen terug in de genomen beslissing.
Veeleer integendeel, de mogelijkheden voor depositie lijken me iets te worden verruimd. De kritische grens van 3 procent wordt een beetje verhoogd tot 5 procent, en de totale sector mag ook uitbreiden omdat de prognoses stellen dat toekomstige milieutechnische maatregelen de stikstofuitstoot zullen reduceren. U gelooft dat de oplossing daarvan zal moeten komen.
En toch lees ik vanuit de landbouwsector negatieve reacties op de beslissing. Dat is vreemd en ook weer niet. Ik kan die ten dele wel begrijpen. Uiteraard is het zo dat elke sector, bijvoorbeeld ook de transportsector, zijn steentje moet bijdragen, maar er kan uiteraard niet worden ontkend dat de landbouw hoofdleverancier is van ammoniak en dat uitgerekend deze stikstof-waterstofverbindingen een grote impact hebben op de nabije omgeving. De landbouw wordt misschien iets harder aangepakt dan andere sectoren. Niettemin hebben ze een belangrijke impact.
Wat ik wel begrijp, is de wrevel door het uitblijven van rechtszekerheid en flankerende maatregelen voor de bedrijven met een rode of oranje kaart. Ze zien met lede ogen hoe de groene bedrijven mogen uitbreiden, terwijl zij in onzekerheid achterblijven. Minister, hoe zal hun passende beoordeling eruitzien? Welke steun kunnen zij genieten om drastische keuzes te maken zoals omschakeling of herlocatie van hun bedrijf? Welke overnamewaarde heeft hun bedrijf nog? En die vragen zullen niet minder worden wanneer we het eerste luik van de regeringsbeslissing zien: de Vlaamse Regering gaat geen enkel financieel of budgettair engagement aan.
Minister, hoe en in welke mate worden de natuur en meer bepaald de speciale beschermingszones beter van deze regeringsbeslissing? Hoe en in welke mate worden de landbouwbedrijven, meer bepaald de oranje en rode bedrijven, beter van deze regeringsbeslissing?
Mevrouw Peeters heeft het woord.
We hebben inderdaad kennisgenomen van de nieuwe regeling inzake de instandhoudingsdoelstellingen voor de oranje bedrijven of de beslissing over de programmatische aanpak stikstof (PAS). Dit akkoord is vooral van belang voor de oranje bedrijven, die tot nog toe in een overgangsperiode leefden. Voor de rode bedrijven werd reeds een flankerend beleid goedgekeurd.
Minister, uw piste om een generiek beleid te ontwikkelen waardoor de lasten zouden worden gespreid en het onderscheid tussen groene en oranje veebedrijven zou wegvallen, werd uiteindelijk niet in aanmerking genomen. De Vlaamse Regering besliste om de PAS minimalistischer in te vullen en ook voor de oranje bedrijven een flankerend beleid te ontwikkelen.
De Boerenbond heeft gemengde gevoelens bij de regeling zoals ze door de regering is uitgewerkt, vooral omdat het onderscheid tussen groene en oranje bedrijven behouden blijft en er onvoldoende rechtszekerheid zou worden gecreëerd voor een aantal bedrijven. De landbouworganisatie klaagt daarenboven aan dat enkel de landbouw wordt geviseerd om bijkomende inspanningen te leveren. Minister, u hebt dit inmiddels via de media tegengesproken. Wel is het zo dat de maximale uitstoot van ammoniak door de landbouwsector verder moet dalen, tot 37,8 kiloton per jaar in 2025 of een emissiereductie met 9 procent in tien jaar tijd. In 2020 moet dat al gedaald zijn tot 39,3 kiloton.
De voorlopige regeling voorzag dat oranje bedrijven konden uitbreiden als ze een emissiedaling met 30 procent realiseerden. Zo’n reductie wordt in de programmatische aanpak stikstof niet meer opgelegd. Wijzigingen, uitbreidingen, hervergunningen en omzettingen naar omgevingsvergunning zijn mogelijk binnen de bestaande vergunde emissies. De oranje bedrijven die een uitbreiding wensen te realiseren die wel leidt tot bijkomende emissies, moeten een individuele passende beoordeling laten opstellen.
Minister, voor hoeveel oranje bedrijven biedt de nieuwe regeling een oplossing, meer bepaald omdat ze naar code groen kunnen overgaan? Voor hoeveel oranje bedrijven blijft er rechtsonzekerheid bestaan? Welke concrete modaliteiten worden bepaald voor het flankerend beleid? Werd er reeds een kostprijs geraamd en een meerjarenplanning voor de financiering daarvan becijferd? Zal de financiering louter gebeuren binnen het huidige budget van Landbouw en Leefmilieu? Hoe zal er worden gecommuniceerd naar de betrokken landbouwbedrijven? Op welke manier zult u zowel de landbouwsector als het brede publiek duiden dat de landbouw niet de enige sector is die inspanningen moet doen en aantonen welke de inspanningen van de andere sectoren zijn?
De heer Sintobin heeft het woord.
De collega’s voor mij hebben het dossier goed geschetst. Het is trouwens al verschillende keren aan bod gekomen in deze commissie, onlangs nog in een verhit debat tijdens de begrotingsbesprekingen tussen collega’s Rombouts en Vandaele. Misschien krijgen we daar straks weer een staaltje van te zien. Dat blijft me vooral bij natuurlijk van dat dossier.
Van welke kant je het ook bekijkt, van in het begin is dit dossier verkeerd gelopen. Ik wil de discussie niet opnieuw aanwakkeren, het speelt nu geen rol meer, maar het heeft voor de nodige, of misschien onnodige onrust gezorgd bij heel wat landbouwgezinnen waar de rechtszekerheid in het gedrang kwam en de hele toekomst van hun bedrijf en hun gezin op de helling kwam te staan.
De aanleiding van deze vragen om uitleg is de beslissing van eind 2016 en wat die betekent voor de landbouwer op het terrein, want daarover gaat het. Ik ben ook bekommerd om de natuur en dergelijke, maar mijn eerste bekommernis gaat uit naar rechtszekerheid voor landbouwers, voor hun job en gezin en toekomst.
Minister, kunt u een toelichting geven over de oranje gekleurde bedrijven in Vlaanderen in het licht van het aangepaste significantiekader? De reacties van de landbouworganisaties waren niet positief, ondanks de versoepeling van een en ander.
Er is beslist om ook voor de oranje bedrijven een flankerend beleid te organiseren. Wat me een beetje stoort bij dergelijke zaken, is dat er ook een flankerend beleid is aangekondigd voor de rode bedrijven, maar dat blijft vaag. Op het terrein weten vele bedrijven nog niet waar ze aan toe zijn en hoe het in de toekomst zal verlopen.
Aansluitend op het flankerend beleid is er natuurlijk het budget dat daarvoor zal worden uitgetrokken. Er worden al middelen gepland, maar in hoeverre zullen die volstaan om dat flankerend beleid uit te voeren? Hoe zit het met de waarde van sommige landbouwbedrijven die dreigen niet meer te kunnen uitbreiden?
Ik heb altijd gepleit voor een goed overleg met de landbouworganisaties. Vandaar mijn vraag, minister, om op een gestructureerde manier over dit dossier te blijven overleggen.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Sta me toe even terug te grijpen naar het verleden, aangezien deze discussie al langer loopt. Het hele verhaal over de instandhoudingsdoelstellingen (IHD) en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gaat heel Vlaanderen aan. De doelstellingen die moeten worden bereikt in een speciale beschermingszone, zijn niet min.
Dat vraagt van verschillende sectoren inspanningen. We hebben soms een beetje het gevoel dat er vandaag vooral gekeken wordt naar de landbouwsector. Ook in de vragen komt dat heel duidelijk naar voren. Dat is voor een deel te wijten aan de tijdelijke bewarende maatregel van 2014. Er is een bewarende maatregel genomen om aan te geven dat er een kader moet worden uitgewerkt, dat er meer gespecifieerd en gestoffeerd moet worden om uiteindelijk een beslissing te kunnen nemen.
Zo’n tijdelijke bewarende maatregel heeft inderdaad wat gevolgen gehad, ook voor de bedrijven. Er is ook wat onzekerheid. Als een regering op een bepaald moment een keuze maakt, is het belangrijk dat deze verder wordt uitgewerkt en dat er zo snel mogelijk klaarheid komt, zodat er rechtszekerheid kan worden gegeven aan de bedrijven.
Landbouw zit niet op een eiland, niemand leeft nog op een eiland. De landbouwsector draagt dus niet enkel de verantwoordelijkheid. Een voorbeeld is dat van een bedrijf met impact op een speciale beschermingszone, maar tussen deze twee loopt nog een autosnelweg. Dit typerende voorbeeld toont duidelijk aan dat landbouw alleen dit niet kan oplossen. Het verhaal is veel ruimer.
De beslissing van woensdag 30 november is wel belangrijk, specifiek voor de landbouwsector. Meer dan 700 landbouwbedrijven die wat in onzekerheid verkeerden, hebben nu een duidelijker kader gekregen. De grens van 3 procent is verhoogd naar 5 procent, zoals trouwens het NOx-kader dat ook voor alle andere sectoren van belang is. Verder verdwijnt de verplichting van de 30 procentreductie op bedrijfsniveau voor bedrijven tussen 5 en 50 procent. De bedoeling van het nieuwe significantiekader is dat het van 1 juli 2017 effectief zal gelden.
Voor de bedrijven die kiezen – er is inderdaad mogelijkheid voor flankerend beleid – zal er een inrichtingsnota opgemaakt zijn tegen 1 januari 2017. Ondertussen is die datum gepasseerd, minister. Ik ben benieuwd naar de stand van zaken.
De landbouwsector heeft de voorbije decennia – dat mogen we toch niet vergeten – grote inspanningen geleverd, en die dalende trend in stikstofemissies is ingezet en zal zich voortzetten in de komende decennia. De landbouwsector zal volgens sterk onderbouwde prognoses of de BAU-curve, als ik dat zo mag zeggen, rekening houdende met de beste beschikbare technieken, het komende decennium een daling realiseren van 3,6 kiloton NH3 tegen 2025 ten opzichte van 2015. De Vlaamse Regering heeft voor de landbouwsector in de conceptnota nog een bijkomende doelstelling opgenomen ten opzichte van de BAU-curve met een daling van 4,7 kiloton NH3 tegen 2025 ten opzichte van 2015.
Minister, dit roept heel wat vragen op. Ik wil mijn vragen aan u voorleggen om inzicht te krijgen in de inspanningen van andere sectoren. Voor de landbouwsector werd reeds een zeer ambitieuze doelstelling in de conceptnota opgenomen. Zal voor andere sectoren eveneens een ambitieuzere doelstelling opgelegd worden dan de berekende prognoses zoals opgenomen in de conceptnota? Welke ambitieuze doelstellingen nemen de andere sectoren op? Wie, wat en hoe?
Een dermate ambitieuze doelstelling vereist een sterke ondersteuning in onderzoek, ontwikkeling en implementatie van emissiereducerende technieken op stalniveau. Op welke wijze zal in die ondersteuning een tandje bij worden gestoken?
Bedrijven zullen de keuzevrijheid behouden inzake flankerend beleid, maar het flankerend beleid betaalt maximaal het bedrag van de voorgestelde optie door een onafhankelijk bedrijfsadvies. Dat advies is zeer belangrijk. Met welke elementen zal dit bedrijfsadvies rekening houden? Welke instantie zal dit onafhankelijk bedrijfsadvies verlenen?
Bedrijven tussen 5 en 50 procent veroorzaken geen betekenisvolle aantasting als hun bedrijfsvoering geen toename van emissies veroorzaakt. Uitbreidingen en nieuwe bedrijven onder deze categorie zijn toegelaten mits een individuele gemotiveerde passende beoordeling waaruit blijkt dat er geen risico op betekenisvolle aantasting bestaat. Wat houdt deze individuele gemotiveerde passende beoordeling in? Wanneer blijkt er dat er geen risico bestaat op een betekenisvolle aantasting?
Voor IHD/PAS voorziet u dit werkjaar in 30 miljoen euro voor herstelbeleid en flankerende maatregelen. Zult u de komende werkjaren deze voorziene middelen minstens aanhouden en/of uitbreiden?
Als uit monitoring blijkt dat de emissietaakstellingen niet worden gehaald dan zal de Vlaamse Regering extra maatregelen nemen om bij te sturen. Op welke wijze zal de Vlaamse Regering kunnen bijsturen? Welke impact heeft dit op sectoren en individuele bedrijven? Geldt de opvolging van de impact en/of maatregelen eveneens voor andere sectoren? Hoe gaat men daar te werk?
De heer Vandaele heeft het woord.
Vorige week bereikte de regering een akkoord over een aantal belangrijke heikele dossiers die al enkele maanden in voorbereiding waren. Wellicht door een speling van het lot viel de beslissing over het beleidsplan Ruimte Vlaanderen op hetzelfde moment als de beslissing over IHD/PAS.
Voor de ‘rode bedrijven’, die wat stikstofdepositie betreft een impact hebben van meer dan 50 procent op de SBZ, was al eerder een flankerend beleid afgesproken. Over de oranje bedrijven, met een impact tussen de 3 en de 50 procent werd nog nagedacht. Zij moesten bij hervergunning hun depositie met 30 procent verminderen.
De regering besliste nu dat zij hun depositie niet moeten verminderen om hervergund te worden. Voor uitbreiding of nieuwe vestigingen is wel een passende beoordeling nodig. Je bent nu ook pas oranje vanaf een impact van 5 procent in plaats van 3 procent. Als tegenprestatie voor de versoepeling van de regels voor die bedrijven die bij SBZ liggen, moet de hele landbouwsector een scherpere inspanning leveren, namelijk een vermindering van de stikstofuitstoot met 12,5 procent tegen 2025.
Minister, van meet af aan, eind 2014 en begin 2015 heb ik hierover vragen gesteld, bij het versturen van de brieven waar de heer Sintobin het al over had, aan de landbouwers. Specialisten zegden toen al: dit kan worden verfijnd en herberekend. Het resultaat zal zijn dat de helft van de rode bedrijven niet meer rood zal zijn. Dat geldt ook voor de oranje bedrijven, de helft kan worden ontzien.
Achteraf bezien, was het toch niet een beetje onverstandig om destijds de brieven te versturen die paniek zaaiden onder de landbouwers? Zeker nu, zoveel maanden later, de paniek blijkbaar overbodig was, want een ander systeem is mogelijk. Zoveel jaren geleden wisten we dat al voor de helft van de rode bedrijven en nu blijkt ook de helft van de oranje bedrijven niet langer oranje zijn.
Kunt u garanderen dat met het nieuwe systeem de doelstellingen even goed gehaald zullen worden?
Hoe zult u een en ander monitoren?
Minister Schauvliege heeft het woord.
De beslissing van de Vlaamse Regering heeft natuurlijk maar één doelstelling. Dat is de impact van de uitstoot van stikstof op de speciale beschermingszones terugdringen, en dat op een manier die de socio-economische impact zo laag mogelijk houdt. Dat is de doelstelling, dat is de opdracht.
De eerste vraag van de heer Caron, is daarmee duidelijk beantwoord, de beslissing zal uiteraard een positief effect hebben op onze speciale beschermingszones.
We hebben prognoses van de uitstoot van alle verschillende sectoren, niet alleen landbouw, maar ook over een belangrijke sector zoals Mobiliteit, dat gaat ook over industrie. Voor alles wat stikstof uitstoot, hebben we een business as usualmodel uitgewerkt: stel dat we niets doen, wat gaan al die sectoren dan doen tegen een bepaalde datum en die datum hebben we vastgeklikt op 2030.
Dan hebben we de sectorreductiedoelstellingen vastgelegd. Dus elke sector moet bijdragen aan de daling van die stikstof. Voor alle sectoren ligt er een reductiedoelstelling vast. Dat betekent minder stikstofuitstoot en minder impact op de SBZ’s.
De SBZ’s of de habitatvlekken die vrij zijn van stikstofbelasting, moeten we nog beter gaan beheren, nog beter inrichten en sterker maken. In de habitatvlekken waar er wel stikstofuitstoot is, moeten we meer gericht ingrijpen, zodat ze in de toekomst minder stikstofimpact hebben. De eerste gebieden zijn niet geïnfecteerd, de tweede wel.
De eerste twee clusters van het PAS-herstelbeleid kunnen op dit moment al worden geoperationaliseerd. We doen dat al via een serieuze projectmatige financiering die we al een paar jaar aanhouden, maar ook via de structurele financiering via het nieuwe subsidiebesluit geïntegreerd beheersplan, want ook dat is door de Vlaamse Regering goedgekeurd. In de toekomst zullen we iedereen die aan natuurbeheer doet, op dezelfde eerlijke manier financieren met de juiste, zelfde garanties op degelijk natuurbeleid. De andere clusters zullen we behandelen op basis van gebiedsanalyses, en uiteraard stellen we daar ook financiering tegenover.
Voor de rode en oranje bedrijven met een stikstofimpact heeft dat een effect op de vergunningen van iedereen – of alles – die een activiteit heeft in die omgeving. Dat kan leiden tot een niet-verlenging van de vergunning of het beperken van de vergunning. Of het nu gaat over een landbouwbedrijf of overeen chemisch bedrijf, als die een nieuwe milieuvergunning moeten hebben, moet er een passende beoordeling worden opgemaakt. Die passende beoordeling moet zeggen of er al dan niet een stikstofproblematiek is.
De Vlaamse Regering heeft een kader uitgewerkt zodat de bedrijven op voorhand kunnen inschatten wat hun te wachten staat. Afhankelijk van hun impact zullen ze al dan niet een vergunning kunnen krijgen, vandaar de categorieën van rode en oranje bedrijven. De rode bedrijven – die beslissing is in het verleden al genomen – blijven. Daar is niets aan veranderd. Op 30 januari 2015 heeft de Vlaamse Regering een inrichtingsnota goedgekeurd. Deze wordt dus ongewijzigd uitgevoerd. Mijnheer Sintobin, heel wat bedrijven worden daarin momenteel al begeleid. Ze komen samen met de VLM tot oplossingen. Rode bedrijven worden het zwaarst getroffen. Ze hebben de meeste impact op het vlak van stikstof.
Inzake de oranje bedrijven wordt een beleid gevoerd dat gericht is op een positieve stimulans voor de vergunningsaanvragende bedrijven om emissiereducerende technieken toe te passen, en om zo binnen de bestaande emissies te blijven, dus geen uitbreiding van die emissies. Naar schatting 250 bedrijven zullen door de beslissing van de Vlaamse Regering niet langer oranje zijn. De ondergrens in het significantiekader voor ammoniak wordt gelijkgesteld met de ondergrens in het significantiekader voor stikstofoxides: 5 procent. Het wordt dus gelijkgetrokken om het gemakkelijker implementeerbaar te maken en gemakkelijker uitvoerbaar op het terrein. Vereenvoudiging leidt ook tot betere beslissingen.
De beslissing van de Vlaamse Regering draagt bij aan rechtszekerheid voor alle oranje bedrijven. Het is duidelijk onder welke voorwaarde een vergunning kan worden aangevraagd en er werd ook beslist om ook voor de oranje bedrijven een flankerend beleid uit te werken. Op die manier is er duidelijkheid rond de hervergunning, de omzetting naar de omgevingsvergunning en ook een uitbreiding die niet leidt tot een toename van emissies. Dat kan worden gevraagd zonder dat er bijkomende voorwaarden op het vlak van ammoniakemissies worden opgelegd. Het is ook mogelijk om een vergunning te verkrijgen voor de toename van ammoniakemissies ten opzichte van de oude vergunning, maar dan moet er dus een passende beoordeling worden opgemaakt en goed bekeken wat het risico is. Als er een risico is op betekenisvolle aantasting, zal er geen vergunning kunnen worden verleend. Het huidige significantiekader voor ammoniak voor de vergunningsverlening biedt door de beslissing van de Vlaamse Regering meer mogelijkheden voor de verdere uitbating en ontwikkeling van landbouwbedrijven, voor zover de landbouwsector alle verplichtingen nakomt met betrekking tot de generieke doelstellingen.
Ik heb daarnet over het bouwscenario voor 2030 gesproken. We moeten die reducties uiteraard nakomen.
De Vlaamse Regering heeft beslist dat een flankerend beleid zal worden uitgewerkt. Het gaat dan om de landbouwbedrijven die tussen de 5 en de 50 procent van de kritische depositiewaarden bijdragen.
De Vlaamse Regering heeft tevens beslist dat een onafhankelijk bedrijfsadvies moet worden gegeven. Dit advies moet rekening houden met de economische, sociale en ecologische componenten. We hebben dit beslist omdat het natuurlijk niet de bedoeling kan zijn dat elk bedrijf de duurste oplossing uit een keuzemenu aan flankerende maatregelen kan kiezen. Er moet worden nagegaan wat voor een bedrijf een redelijke oplossing is. Om die reden hebben de rode bedrijven wel een keuzemogelijkheid en hebben de oranje bedrijven dat niet. Een onafhankelijke instantie zal bepalen wat voor die bedrijven sociaal-economisch en ecologisch de beste oplossing is. Het gaat niet enkel om de eigen keuze.
Verder heeft de Vlaamse Regering beslist dat er een inrichtingsnota zal worden opgesteld. Daarin zullen de modaliteiten voor het flankerend beleid worden opgenomen. Zolang niet over de modaliteiten van het flankerend beleid is beslist, wordt de financiering uiteraard niet berekend. Dat is de discussie over de kip en het ei. We moeten eerst weten welke maatregelen er zullen komen alvorens we de financiële impact kunnen vastleggen.
We hebben hierover gecommuniceerd langs de gebruikelijke kanalen. Het spreekt voor zich dat de uitvoering en de evaluatie van het beslist beleid in overleg met alle betrokken actoren zal gebeuren. Het uitgangspunt van de PAS is dat we bijdragen tot de realisatie van de IHD’s. We doen dit op een planmatige wijze, zonder de continuïteit van de vergunningsverlening voor bedrijven in alle sectoren in het gedrang te brengen.
De beslissing van de Vlaamse Regering tekent tevens een traject uit voor alle sectoren. Zoals ik al eerder heb vermeld, gaat het niet enkel om de landbouw. Het gaat om alle sectoren. Er is een afbouwscenario vastgelegd. Ook de transportsector, die verantwoordelijk is voor het merendeel van de NOx-uitstoot, zal in de periode tussen 2015 en 2030 een emissiedaling van 30 procent tot stand moeten brengen.
Er is me gevraagd hoe we dit zullen monitoren. De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) zal hiervoor instaan. De VMM zal die gegevens bekendmaken en per sector opsplitsen. Op die manier kunnen we de trajecten opvolgen.
We hebben voor de landbouwsector tussentijdse doelstellingen vastgelegd. De emissietaakstelling is voor 2020, 2025 en 2030 vastgelegd. In de beslissing van de Vlaamse Regering van 30 november 2016 is bepaald dat de emissietaakstelling per sector tot 2030 wordt vastgeklikt.
Volgens de reducties in het bouwscenario voor de landbouwsector wordt de emissietaakstelling voor ammoniak op 39,3 kiloton in 2020 en op 36,7 kiloton in 2025 vastgelegd. Boven op dat bouwscenario zijn geen andere exacte reductiedoelstellingen vastgelegd.
We gaan, samen met de diensten, na op welke wijze het stikstofemissiereducerend onderzoek, wat nu al volop aan de gang is, de komende jaren zal worden voortgezet. Dit is een permanente prioriteit. Ik wil in dit verband verwijzen naar de PAS-lijst die we hebben opgesteld. Hierin zijn alle stikstofemissiereducerende technieken, bijvoorbeeld voor de veehouderij, opgenomen.
Vervolgens zijn me een paar vragen gesteld over de passende beoordeling. De initiatiefnemer, in dit geval de landbouwer, moet die beoordeling opstellen. Dat houdt in dat alle aspecten van de vergunningsplichtige activiteit op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis worden onderzocht en beoordeeld. De passende beoordeling moet alle benodigde gegevens bevatten, zodat de overheid goed kan inschatten wat het gevolg van de gevraagde vergunning is. Om de initiatiefnemers bij het opstellen van een passende beoordeling te begeleiden, maakt de overheid, in overleg met de actoren, referentiedocumenten op. In die documenten is de actuele kennis inzake kritische drempelwaarden voor de mildering van de effecten opgenomen.
De praktische wegwijzer voor vermesting en verzuring via de lucht is afgewerkt en wordt voortdurend verbeterd. Dit is logisch. Kennis staat nooit stil. Dit zal nooit iets definitief zijn. Wetenschappelijke kennis verandert altijd. De passende beoordeling kan met de tijd en op basis van inzichten veranderen.
Dit werkjaar is in 30 miljoen euro aan recurrente middelen voorzien. Of dat bedrag in de toekomst zal worden verhoogd, weet ik niet. Dat zal bij de opmaak van de begroting worden besproken. Momenteel is dit niet aan de orde.
Indien uit de jaarlijkse monitoring zou blijken dat de ammoniakemissies van de landbouwsector toenemen en dat de taakstelling wordt overschreden, zullen maatregelen worden genomen om dit bij te sturen. Die maatregelen zullen worden gebaseerd op wat in het decreet betreffende de omgevingsvergunningen en in het besluit staat.
Wat de regelgeving inzake de omgevingsvergunning betreft, denk ik onder meer aan het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM I). Een voorbeeld van wat we kunnen doen, is het opleggen van bijkomende voorwaarden tijdens de exploitatie. Ook met betrekking tot de inzet van flankerende maatregelen zijn er natuurlijk mogelijkheden. We krijgen ook vragen over de onbeperkte vergunning. Op basis van nieuwe beste beschikbare technieken (BBT’s) en evaluaties kunnen tevens bijkomende maatregelen worden opgelegd.
Mijnheer Vandaele, u hebt een vraag over de communicatie gesteld. De Vlaamse Regering heeft destijds collectief afspraken gemaakt over een kader. Er is afgesproken dat hierover zou worden gecommuniceerd. Ik vind het ook normaal dat een overheid die een beslissing neemt, hierover communiceert. Kennis staat echter niet stil en verandert voortdurend. De inzichten kunnen op dat vlak wijzigen. Dat iemand nu over een bepaalde code of kleur beschikt, betekent niet dat dit, afhankelijk van de bedrijfsvoering en de omstandigheden, niet kan wijzigen.
Er moet een concrete vergunning worden aangevraagd. De passende beoordeling moet worden toegepast. Pas dan is er duidelijkheid. Het gaat om een tijdelijk kader waarover we open en eerlijk hebben gecommuniceerd. Dit heeft de problematiek duidelijk gemaakt. Voordien kon niemand dit goed inschatten. Op dit ogenblik is de stikstofproblematiek duidelijk. Iedereen beseft dat alle sectoren inspanningen moeten leveren.
Ik heb al toegelicht dat de VMM voor het monitoringplan instaat. De VMM beschikt reeds over een aantal gegevens. Dit zal in de loop van 2018 aan de hand van een kaart worden geoperationaliseerd. De VMM zal die monitoring jaarlijks verzorgen.
De heer Caron heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Veel zaken worden natuurlijk nooit duidelijk, aangezien de kennis en de samenleving evolueren. Ik zal dat niet tegenspreken.
Indien we voor oranje bedrijven een flankerend beleid willen ontwikkelen, moeten we daarvoor middelen uittrekken. U hebt net vermeld dat de criteria en de parameters nog niet zijn vastgelegd. Er is bijgevolg ook nog geen budget. Welke timing hebt u in gedachten? Vanaf welk begrotingsjaar zal in centen worden voorzien?
Mijn tweede vraag heeft betrekking op de zoekzones rond de speciale beschermingszones en de effecten van die zones. Hoever staat de afbakening van die zoekzones? Er is veel discussie geweest over een inkrimping. Hoever staat dit? Moet dat nog verder gebeuren of is dit rond?
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mijnheer Caron, ik wil me graag aansluiten bij uw vragen over de zoekzones en over het financieel beleid.
Minister, wat de inrichtingsnota over het flankerend beleid betreft, hebt u verklaard dat de modaliteiten nog verder moeten worden uitgewerkt. Ik refereer hier aan de discussies die we in 2014 en in 2015 hebben gevoerd. Toen is gesteld dat al die landbouwers die nu een oranje bedrijf hebben, die in de toekomst willen uitbreiden of hervormen en die daardoor een hogere emissie zullen krijgen, alsnog de passende beoordeling moeten uitvoeren. Er moet worden nagegaan wat mogelijk is. Daar blijft nog steeds onzekerheid over bestaan. Het is voor die bedrijven dan ook belangrijk dat we snel kennis kunnen nemen van het flankerend beleid en dat we vervolgens ook snel het financieel plaatje kunnen kennen. Hetzelfde geldt voor de passende beoordeling. U hebt verklaard dat het referentiekader nog zal worden uitgewerkt. Een onafhankelijke bedrijfsadviseur zal de sociaal-economische elementen moeten beoordelen.
Mijn vraag is dan ook welke timing u voor ogen hebt voor het verdere verloop van de aspecten die nu moeten worden uitgewerkt.
De heer Sintobin heeft het woord.
Minister, blijkbaar leeft in deze commissie – en ook in de landbouwsector zelf – de perceptie dat enkel de landbouwsector door een en ander wordt getroffen. Ik heb u hierover overigens al een schriftelijke vraag gesteld. Ik weet dat andere sectoren ook een en ander moeten doen, maar dat is niet altijd zo duidelijk. Misschien zou het niet oninteressant zijn eens op papier te zien welke inspanningen andere sectoren, zoals mobiliteit, industrie en dergelijke, leveren.
Ik weet niet of in andere sectoren ook met rode, oranje en groene bedrijven wordt gewerkt. Aangezien onze vragen om uitleg altijd op de problematiek in de landbouwsector gericht zijn, hebben we daar weinig zicht op. De afgelopen dagen en weken is echter gebleken dat de landbouwsector niet de enige schuldige is, als ik dat woord mag gebruiken.
Zoals de vorige sprekers al hebben vermeld, is het flankerend beleid belangrijk. Ik begrijp dat het om de vraag over de kip en het ei gaat. Komt er eerst een flankerend beleid en dan een budget of omgekeerd? Voor de oranje bedrijven is de timing echter belangrijk. Wat bestaanszekerheid, rechtszekerheid en bedrijfsontwikkeling betreft, is het voor die mensen belangrijk te weten met welke timing ze rekening moeten houden. Ik begrijp dat een en ander een tijd duurt, maar het lijkt me toch belangrijk een zo concreet mogelijke timing op papier te zetten en hierover met deze bedrijven te communiceren.
Minister, tot slot heb ik nog een opmerking over het laatste deel van uw antwoord. U hebt verklaard dat het mogelijk is dat sommige bedrijven van kleur zullen veranderen. Dit zorgt natuurlijk voor een zeker gevoel van onzekerheid binnen die bedrijven. Gezien de huidige omstandigheden waarin de land- en tuinbouwsector functioneert, brengt dit een bijkomende constante druk teweeg op de bedrijfsvoering, op het gezinsleven van de landbouwers en op de landbouwers zelf. Dat is een problematiek waarmee we in de toekomst rekening moeten houden. We moeten die continue onzekerheid op een of andere manier zo veel mogelijk wegwerken.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en vooral voor de beslissing die is genomen. Ik heb al aangehaald dat het een belangrijke beslissing betreft. We weten allemaal dat we met tijdelijke bewarende maatregelen zaten en we keken uit naar deze beslissing. Er werd meer op maat en in evenwicht met alle kennis waarover we momenteel beschikken een kader gecreëerd.
Ik ben zeer blij dat hierover goed wordt gecommuniceerd. Ik vind dat maar normaal als op regeringsniveau een beslissing wordt genomen. Dit moet te allen tijde gebeuren, en zeker ook als het een impact op de bedrijven heeft. Ik vind het niet meer dan normaal dat een overheid zoiets doet. Ik hoop dat de Vlaamse Regering die methode te allen tijde zal aanhouden. Ik ga er althans van uit dat we goed moeten communiceren over de beslissingen die we nemen.
Ik ben het eens met de vorige sprekers. Ik heb de indruk dat iedereen in de commissie het erover eens is dat we een goede stap hebben gezet. Dit verhaal stopt natuurlijk niet met een beslissing. Wat de uitrol betreft, is er nog bezorgdheid in verband met de zoekzones en de financiën. Iedereen deelt de bezorgdheid om voldoende financiële middelen om heel het traject te begeleiden. Ik hoop dat u op het niveau van de Vlaamse Regering over voldoende steun beschikt om op dat vlak de nodige ruimte te krijgen. Mijn vraag is wat de eerstvolgende stappen zijn die u op dit vlak moet of zult zetten.
Minister, als laatste punt wil ik nog even bij het begin van mijn vraag om uitleg stilstaan. De landbouw kan die taak niet alleen volbrengen. U hebt duidelijk verklaard dat ook aan andere sectoren doelstellingen zijn opgelegd. Ik kan de vraag naar een overzicht enkel ondersteunen. U hebt in uw antwoord echter duidelijk gesteld dat voor de andere sectoren de bouwcurve wordt aangehouden. Dit wekt bij de landbouwsector misschien het gevoel te worden geviseerd. Dit is volgens mij een belangrijk element dat tijdens de monitoring van het verdere traject in de gaten moet worden gehouden. We moeten nagaan of in andere sectoren ook kansen liggen en mogelijkheden bestaan om bijkomende stappen te zetten om met betrekking tot de speciale beschermingszones een beter resultaat te boeken. Wat de doelstellingen betreft, moet hiermee effectief rekening worden gehouden. Tijdens de monitoring moet hier de nodige aandacht aan worden besteed.
De heer Vandaele heeft het woord.
Minister, ik durf toch te betwijfelen dat de brieven destijds zijn verstuurd in consensus binnen de regering. Ik heb daar bij ons van meet af aan enkel gemompel over gehoord. Nu goed, we moeten die discussie niet herhalen, maar ik denk dat ik het daar wel bij het rechte eind heb.
De regeling is nu verfijnd. Het resultaat is inderdaad een bijna-halvering van het aantal rode en oranje bedrijven: van 135 naar 70 rode en van 1429 naar een 700-tal oranje. We dachten al van meet af aan dat dat kon. En deskundigen dachten dat ook, dat herberekening en verfijning tot die resultaten zouden leiden. Dat is dus een goede zaak. Nu die nieuwe regeling er is, hopen wij natuurlijk wel dat een en ander snel op gang komt, zodat we ook onze afspraken met Europa in het kader van IHD kunnen halen.
De discussie die we al een paar jaar horen, is of al die sectoren wel evenveel inspanningen doen om die stikstof terug te dringen. U zegt, net als iedereen, dat alle sectoren inspanningen moeten doen. Ik ben er ook van overtuigd dat dat klopt. Maar we moeten natuurlijk ook alles in perspectief zetten. Als we naar de cijfers voor stikstof kijken, zien we dat de landbouw verantwoordelijk is voor 42 procent. Voor ammoniak is dat zelfs 93 procent. Het verkeer is verantwoordelijk voor 9 procent van de stikstof en de industrie voor 2 procent van de stikstof. Dat zijn de verhoudingen. De landbouw is daar natuurlijk ook niet blij mee. Die mensen zouden het ook liever anders zien, maar dat zijn nu eenmaal de cijfers, en ik denk dat het beleid daar inderdaad van uit moet gaan.
De heer Sanctorum heeft het woord.
Ik pik graag in op wat collega Vandaele net zei. Het is typisch in deze discussie dat de rol van de landbouw genuanceerd wordt. Ik ben het ermee eens dat de landbouwsector niet nodeloos moet worden geviseerd, maar de cijfers zijn wat ze zijn. Ze staan trouwens ook mooi opgelijst in de conceptnota. Voor de gehele stikstofbelasting is landbouw, na de buitenlandse emissies, nu eenmaal de belangrijkste bron. Voor ammoniak is het zelfs meer dan 90 procent.
Ik moet eerlijk toegeven dat het voor mij nog altijd niet helemaal helder is wat er de komende jaren zal gebeuren inzake die stikstofdeposities. Voor landbouw is het dan wel al wat helderder. Het is een ongelooflijk complex systeem dat op poten wordt gezet. Het is natuurlijk allemaal niet zo eenvoudig, maar wat er de komende maanden en jaren gaat gebeuren, is volgens mij voor niemand duidelijk. En wat mij dan nog meer stoort, is dat het voor andere sectoren, die inderdaad hun bijdrage leveren, nog minder duidelijk is, tenzij we inderdaad gewoon rekenen op de curve van ‘business as usual’. We rekenen op de vergroening van het wagenpark, maar we weten uit ervaringen van de voorbije jaren dat dat allemaal geen rozengeur en maneschijn is. Wat staat er ons eigenlijk te wachten inzake die stikstofbelasting? Ik moet eerlijk zeggen dat ik geen vertrouwen heb in wat op dit moment via die conceptnota is vastgelegd.
In de beslissingen over de conceptnota staat ook duidelijk dat de beslissing geen enkel financieel of budgettair engagement inhoudt. Dat is mij niet helemaal duidelijk, ofwel ontgaat mij iets. Er wordt hier geregeld gezegd dat er voldoende budgetten moeten worden vrijgemaakt, maar als die conceptnota geen budgettair engagement inhoudt, wat betekent dat dan?
De heer Ceyssens heeft het woord.
Ik wil kort reageren op de opmerking van collega Vandaele over die brieven. Het getuigt uiteindelijk van niet meer dan goed bestuur dat op een moment dat er beslissingen genomen worden, je ook aan iedereen individueel durft te communiceren over welke gevolgen dat heeft. Als die brieven niet verstuurd zouden zijn, zou de situatie waarschijnlijk gebleven zijn zoals ze was en zou iedere individuele bedrijfsleider met die situatie geconfronteerd worden op het moment van het verlengen van de vergunning, wat alles behalve transparant bestuur is. Ik denk dus dat het de juiste manier is geweest om iedereen daar correct over te informeren. Het heeft uiteindelijk ook bij veel mensen de ogen geopend en heeft een draagvlak gecreëerd om tot de beslissing van vandaag te komen.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Ik wil eerst zeggen dat die hele aanpak, waarbij we een kader maken om een en ander ook op het terrein duidelijk te maken, een bewuste keuze is geweest. Het gaat hier over een Europees beleid. Europa verplicht ons om maatregelen te nemen om de stikstofimpact te verminderen. En je ziet dat men daar in alle lidstaten mee worstelt, zeker lidstaten die vrij dichtbevolkt zijn. Kijk naar Nederland: daar heeft men ook al een hele lijdensweg afgelegd rond die stikstofproblematiek.
Wij hebben in 2014 afgesproken om een kader te maken. We hadden het ons eigenlijk ook veel gemakkelijker kunnen maken en gewoon niets doen. Er moest immers geen kader zijn. Wat zouden we dan gehad hebben? Iedereen zou individueel een passende beoordeling moeten maken, er zou bekeken moeten worden wat de stikstofimpact is, de problemen zouden een voor een naar boven komen en er zou geen kader en geen flankerend beleid zijn. Een vergunningenstop, betekent dat d’office.
We hebben gezegd dat we dat niet zouden doen. We hebben beslist om een kader te maken, maar we wisten op voorhand dat dat in stappen moest gebeuren. Het wetenschappelijke inzicht en de onderbouwing die je moet hebben opdat dat kader goed in elkaar zit, zijn immers ongelooflijk ingewikkeld. Het is niet omdat je een natuurgebied hebt in een speciale beschermingszone, met daarnaast een bedrijf dat stikstofimpact heeft, dat als je dat bedrijf weghaalt, dat natuurgebied plots geen stikstof meer krijgt. Want er loopt misschien nog een grote autosnelweg naast. Of het ligt vlak bij de grens met Nederland, en daar ligt ook weer een landbouwbedrijf, dat evenveel stikstofimpact heeft op dat natuurgebied. Het is dus gigantisch ingewikkeld, de manier waarop die stikstof neerdaalt in de natuur en het kader dat je daarvoor uitwerkt. Daarom hebben we altijd gezegd dat we in stapjes zouden werken.
We doen twee dingen, collega Sanctorum. Ten eerste werken we op de natuur: het herstelbeleid, het sterker maken van onze natuur. Als iemand ziek is, moet je die sterker maken en ervoor zorgen dat die geneest. Dat is met onze natuur ook. Daar dwarrelt stikstofuitstoot op neer. Die natuur is dus niet gezond. We willen die gezond maken. We hebben daar heel veel budgetten voor uitgetrokken. De hele legislatuur stijgen die budgetten om die natuur gezonder en weerbaarder tegen stikstof te maken.
Het tweede dat we doen, is inwerken op de vergunningen. Als iemand een vergunning vraagt voor een verlenging of een uitbreiding, dan gaan we bekijken wat de impact is. Daar hebben we een kader voor vastgelegd. We hebben dat kader nu verfijnd. We brengen alles op 5 procent, want met twee verschillende parameters werken, dat is één kluwen. Laat ons consequent die 5 procent impact als ondergrens nemen. Dat is dan ook voor iedereen duidelijk. Daar zijn we nu door, en daardoor hebben we nu ook een duidelijk kader.
De volgende stap is nu het definitief vastleggen van die zoekzones. Waar gaan we wat doen? Waar speelt die impact? Dat zijn de managementplannen. We moeten er zo 38 vastklikken. We moeten daar ook in openbaar onderzoek mee gaan. Er is binnen de regering afgesproken dat die midden 2018 allemaal afgerond moeten zijn. Dat is nog lang, maar het is ook een gigantisch werk. Doordat we een dichtbebouwde regio zijn, zijn die natuurgebieden allemaal snippers. In het buitenland is het vaak gemakkelijker om zo’n plan op te maken, omdat het daar niet zo versnipperd zit. Die 38 managementplannen, het openbaar onderzoek inbegrepen, moeten dus afgerond zijn in juli 2018.
We hebben niet alleen een flankerend beleid voor de rode bedrijven. We hebben ook afgesproken dat er een flankerend beleid voor de oranje bedrijven komt. Het verschil zal zijn dat er voor de rode bedrijven een soort keuzemenu is, waarbij de bedrijfsleider zelf kiest wat hij voor zijn bedrijf kiest. Bij de oranje bedrijven zal er geen keuzemenu zijn. Er zal een stukje geleid worden wat voor dat bedrijf de beste oplossing is, uiteraard ook rekening houdend met het algemeen maatschappelijk belang: wat is de meest efficiënte inzet van middelen en mensen om dat bedrijf een oplossing te bieden?
Waarom staat er in die nota dat er nog geen financiële impact is? Omdat er in die nota nog geen uitgewerkt flankerend beleid is en wij ook niet weten wat de impact zal zijn. Als dat flankerend beleid voor oranje bedrijven goedgekeurd wordt, zal er uiteraard ook een financieel plaatje bij zijn. Dat wil niet zeggen dat we op dit moment geen middelen hebben. Er is 30 miljoen euro recurrent per jaar extra voor zowel het herstelbeleid als het flankerend beleid uitgetrokken in deze legislatuur. Dat is ook al voor 2017 zo opgenomen in de begroting. We hebben dat ook al een paar keer aangehaald bij de begrotingsbesprekingen. We hebben die middelen dus. Het is ook niet zo dat elk bedrijf in hetzelfde jaar een beroep zal doen op dat flankerend beleid. Dat zit gespreid. Dat is ook realistisch. Stel dat er in een bepaald jaar plots heel veel vragen zouden zijn, dan moeten we uiteraard ook bekijken hoe we dat begrotingsmatig oplossen.
Ook voor het herstelbeleid en het natuurbeleid stijgen de budgetten constant, net om die zieke natuur gezonder te maken en ervoor te zorgen dat ze weerbaarder is tegen de impact van stikstof.
Wat betreft het kader van de andere sectoren, zal ik alles nog eens op een rijtje zetten. Ik zal dat ook bezorgen. Het is natuurlijk wel zo dat je ook bij landbouw enorme versnippering hebt en dat je, historisch gegroeid, vaak waardevolle natuur in de nabijheid van landbouwbedrijven hebt. Dat is het buitengebied. Je zit daar met een veel complexer gegeven, waardoor je voor die bedrijven dat kader individueel uitwerkt. Het is precies alsof we hen viseren, maar eigenlijk is het net een tool om het in de praktijk beter uitvoerbaar te maken.
Ik wil nog eens herhalen dat dit echt een milieumaatregel is om de stikstofimpact te verminderen. Dit is geen gemakkelijk gegeven, omdat er heel veel verschillende parameters en veel verschillende betrokken diensten zijn. Als je bijvoorbeeld een flankerend beleid moet uitwerken, heb je Landbouw nodig, maar ook Leefmilieu en de VLM. Dat zit enorm versnipperd. Dat zijn allemaal zaken die nu mooi op orde zijn. Er wordt nu volop gewerkt aan de managementplannen. Die moeten rond zijn, met openbaar onderzoek en al, tegen midden 2018. De nota over het flankerend beleid voor de oranje bedrijven is klaar en zit nu in bespreking binnen de Vlaamse Regering.
Ik herhaal ook nog eens dat wij nog altijd geloven in een open en eerlijke communicatie. Als je iets beslist, moet je daar ook over communiceren. Dat is in het verleden zo geweest en dat is ook zo met deze beslissing. Het is iets wat in heel Europa aanleiding geeft tot de nodige kopzorgen. Bij ons is het iets complexer, doordat we een intensieve regio zijn, waar we dicht op elkaar zitten, dichtbebouwd, dichtbevolkt, met intensieve landbouw en met heel veel snippers waardevolle natuur, die daar ook thuishoren, maar waardoor we in een veel complexere situatie zitten.
Voor ons gemak, als minister, als beleid en als Vlaamse Regering, hadden we er misschien voor moeten kiezen om geen enkel kader te maken. Maar we hebben ervoor gekozen om voor de mensen op het terrein zo goed mogelijke oplossingen te vinden, die ook de natuur sterker maken en ervoor zorgen dat er minder stikstof in onze natuur terechtkomt. Wij hebben de natuur en de socio-economische impact verzoend. We hebben een kader uitgewerkt. We maken het niet gemakkelijk voor onszelf, maar ik denk dat het nog altijd de beste keuze is die we gemaakt hebben.
Dat vraagt tijd. Dat vraagt ook heel veel energie van onze diensten. Er zijn mensen die daar dag en nacht mee bezig zijn. Ook daar worden de nodige mensen en middelen ingezet. Het blijft een heel intensieve opdracht, maar ik ben ervan overtuigd dat de wil er is in de Vlaamse Regering – en ik voel dat hier ook in het parlement – om daarmee door te gaan. Elke stap is een stap vooruit. We werken daar ook hard aan verder.
De heer Caron heeft het woord.
Bedankt voor de verduidelijking, minister. Ik wil één ding zeggen over die oranje en rode brieven. Ik zou kunnen zeggen dat het een vorm van provocatie geweest is. Maar wat er wel van is, is dat deze brieven de gedachtestrijd die er historisch zo sterk is tussen de natuurbeweging en de landbouwsector, geen goed gedaan hebben. Dat betreur ik. Ze zijn weer eens als tegenstanders tegen elkaar opgezet. Dat is het enige neveneffect dat ik betreur. Voor de rest wil ik over die brieven niets zeggen.
Ik wil wel nog zeggen, minister, dat u eigenlijk een systeem invoert dat grotendeels de vermindering van stikstof solidariseert in de sector. Er is immers een algemene taakstelling in de vermindering. Dat is op zich een geldige aanpak. Ik ben alleen ongerust omdat ik niet kan beoordelen of het voldoende zal zijn en of we die doelstelling zullen halen. Ik hoop van wel, want ik zou niet graag hebben dat we over enkele jaren in de situatie komen die u schetste, dat er bij overschrijding van de taakstelling bijkomende voorwaarden komen. Dan begint de hele problematiek opnieuw. Laat ons dat niet doen.
Collega’s, ik sluit af met een algemene bedenking. Natuurlijk is dit verhaal het gevolg van twee grote fouten in het verleden: ten eerste een slechte ruimtelijke ordening maken en ten tweede een soort landbouw uitbouwen die tot grote milieudruk leidt.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Ik wil de minister bedanken voor haar antwoord. Ik denk dat niemand in deze commissie of waar dan ook vragende partij is voor een vergunningenstop.
In die zin is het goed dat er een kader komt. Het is ook positief dat er een vereenvoudiging is gekomen. Nu is het uitkijken naar het flankerend beleid. Hier wil ik pleiten voor rechtszekerheid, want dat is waar onze landbouwers op moeten kunnen rekenen.
Ik wil me niet uitspreken over een brief wel of niet versturen. Ik weet alleen dat de brief, zeker voor de rode bedrijven, voor heel wat menselijke drama’s heeft gezorgd en nog altijd zorgt. Daar moeten we rekening mee houden. We moeten niet, mijnheer Caron, zoals u zopas opnieuw hebt gedaan, de milieudruk van de landbouwbedrijven aanhalen als reden waarom het allemaal verkeerd is gelopen.
Minister, los van deze discussie – die voer is voor een grondiger debat – wil ik nog een vraag stellen over de rode bedrijven. U zegt dat ze worden begeleid door de VLM. Voor hoeveel rode bedrijven is er nu al een oplossing? Hoeveel worden er begeleid? Wat zijn de problemen? Welke oplossingen werden er gevonden voor die bedrijven?
Misschien is dat voer voor een schriftelijke vraag.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Collega’s, we vertrekken van ons mooie Vlaanderen en niet van een wit blad, en dat heeft natuurlijk gevolgen. Het is niet de brief die gevolgen heeft gehad, maar wel de beslissing. Ik ben een beetje verbaasd dat als er een besluit wordt genomen waarvan bedrijven 2,5 jaar lang impact zullen ervaren, op het moment dat ze vergunningen aanvragen of dat zelfs niet meer kunnen, dat een overheid die bedrijven niet op de hoogte zou mogen of zelfs moeten brengen. Voor mij staat dat buiten kijf. Het is zelfs een verplichting voor de transparantie van beleid voeren. Ik neem er akte van dat dat niet voor iedereen geldt. Ik ga ervan uit dat de besluitvorming unaniem naar buiten wordt gedragen.
Daarstraks ben ik mijn verhaal bewust gestart zeggende dat deze uitdaging om doelstellingen te bereiken in speciale beschermingszones, voor heel Vlaanderen geldt. Dat geldt voor iedereen in deze commissie, voor alle sectoren en, meer zelfs, ook voor mensen buiten Vlaanderen.
Het verhaal van de percentages klopt. Je kunt naar de voordeur van een dossier kijken en daar stoppen, maar ik vraag om die voordeur open te doen en dieper te kijken. Als andere sectoren ook inspanningen kunnen leveren, kan dat een belangrijke impact hebben. Het hele plaatje moet worden bekeken. Ik hoop dat het complexe verhaal en de verwevenheid van Vlaanderen de basis is en de monitoring om verder te kijken, en als er noodzakelijke stappen moeten worden gezet, dat die ook worden gezet. Je hebt ammoniak en NOx, maar als je effectief transparant wilt zijn, dan moet je ook eerlijk zijn met de percentages en concluderen dat de grootste NOx-impactbron uit het buitenland komt. NOx verplaatst zich over verre afstanden, en dat moet je ook in ogenschouw nemen.
Met andere woorden, het probleem moet niet simpel worden afgedaan. De vraag dat iedereen de inspanningen levert die men kan leveren, is een zeer terechte vraag. Ik hoop dat alle ministers in de Vlaamse Regering hun verantwoordelijkheid ook opnemen.
De heer Vandaele heeft het woord.
Mevrouw Rombouts, Vlaanderen is nog altijd een grotere exporteur van luchtvervuilende stoffen dan een importeur. Dat moet u er ook bij zeggen.
Ik ben het er volledig mee eens dat mensen moeten worden geïnformeerd. Natuurlijk moeten mensen worden geïnformeerd over beslissingen, dat is duidelijk, maar de basis moet wel correct zijn. Van in het begin was er twijfel over of die basis niet eerst moest worden verfijnd alvorens brieven te versturen. Het zou me zeer verbazen dat als een kabinet besluit om brieven te versturen naar een doelgroep – dat zal wel gelden voor elk kabinet – ze dat eerst voorlegt aan de regering. De helft van de brieven die verstuurd zijn, zijn onnodig geweest, en dat heeft de helft van de landbouwers onnodig op stang gejaagd en ongerust gemaakt. Dat is jammer. We hadden moeten proberen dat te vermijden.
Minister, u hebt gelijk als u zegt dat we de Nederlandse situatie, met de blokkage die daar is gebeurd, moesten vermijden. Daarover zijn we het van meet af aan eens. Dat was de juiste beslissing.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.