Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de piste om de noemer voor master in het secundair onderwijs op te trekken van 20 naar 22
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Het loopbaandebat moet niet op de markt gevoerd worden, maar het is niet onlogisch dat als hierover in de media berichten verschijnen, de commissie Onderwijs daar belangstelling voor heeft en zich aangesproken voelt.
Lieven Boeve, topman van het Katholiek Onderwijs, zou 22 lestijden willen invoeren voor alle leerkrachten. Leerkrachten in de eerste graad van het middelbaar onderwijs staan wekelijks 22 uur voor de klas, in de tweede graad is dat 21 uur, in de derde graad 20 uur. Die verdeling werd ooit ingevoerd omdat leerkrachten uit de tweede en derde graad meer werk hebben buiten de lesuren.
Volgens Koen Van Kerckhove van de katholieke onderwijsvakbond COC is er echter nog niets beslist en is er geen reden voor scholen om al actie te ondernemen. Er kan geen sprake zijn van 22 uur werken voor hetzelfde loon, aldus de vakbond. Het is immers de bedoeling om het beroep van leerkracht aantrekkelijker, niet zwaarder te maken, zeggen ze.
Minister, het loopbaandebat moet over veel meer gaan. Meermaals is hier al gewezen op het belang van de zorg voor de startende leerkrachten, zodat ze beter begeleid zijn en meer jobzekerheid hebben. Werkbaar werk is verder ook een belangrijk thema, met bijzondere aandacht voor de mensen die op het einde van hun loopbaan zijn en vandaag en morgen langer moeten werken dan gisteren en eergisteren.
Ik herinner mij dat ruim 25 jaar geleden, toen ik zelf directeur was van een onderwijsinstelling, de toenmalige secretaris-generaal van de administratie Georges Monard in Vlaanderen rondtrok om te pleiten voor een nieuwe invulling van de werkweek en de omschrijving van de opdracht per maand of per jaar van leerkrachten. Er is niets nieuws onder de zon.
Minister, ik begrijp dat dit punt opnieuw ter sprake komt bij het loopbaandebat. Ik hoop alleen dat deze discussie niet verengd wordt tot de noemers van de opdrachten, maar dat dit punt in een ruimer geheel kan worden gezien, namelijk de vraag wat de opdracht is van de leerkracht in de 21e eeuw, zodat het een boeiende en aantrekkelijke opdracht wordt en blijft, zowel voor jonge als voor meer ervaren leerkrachten.
Als we deze oefening op een verstandige manier doen, moeten we niet spreken van minder jobs. In de toekomst moeten er minstens evenveel zijn. Uiteraard moet men hier ook een eigentijdse invulling geven aan mensen die technische vakken en praktijkvakken geven, en ook dit wil ik niet verengen tot een discussie over de noemers.
Minister, onderschrijft u de stelling dat we moeten komen tot een ruimer debat dan wat we op dit ogenblik in de media zien? Zo ja, wat is uw visie hierop?
De heer Daniëls heeft het woord.
Over de werkuren in onderwijs wordt er veel gesproken door mensen van buiten het onderwijs. Misschien moeten we die zijinstroom sneller een goed kader geven, zodat mensen uit de privésector zich kunnen vergewissen wat daarvan klopt.
Het onderwerp dat ik hier wil aansnijden, is niet nieuw. Ik stelde er met enkele collega’s al vragen over in december 2014, toen u nog maar net minister van Onderwijs was. Er heerst namelijk opnieuw onrust in het onderwijsveld naar aanleiding van het gerucht dat circuleert om alle masters in het secundair onderwijs 22 contacturen te laten presteren.
Wie denkt dat het na die 22 contacturen afgelopen is, heeft het mis. Voor de meeste leerkrachten gaat dat niet op. Er zijn in onderwijs 183.000 mensen die betaald worden en we kennen allemaal wel onderwijscollega’s waar we ons vragen bij stellen. Als er leerkrachten zijn die enkel die uren presteren, kennen we er altijd veel meer die veel meer uren werken.
Voor de duidelijkheid : masters die in de eerste graad lesgeven hebben nu al 22 contacturen, masters in de 2e graad hebben er 21 en in de derde graad zijn er 20 contacturen. Dit is onafhankelijk van de zogenaamde plage-uren, de niet betaalde maar wel te presteren uren. Niet enkel in december 2014, ook in mei 2015 werd het ballonnetje opgelaten door de topman van het katholiek onderwijs en begin december kwam de kwestie alweer in de media.
Het optrekken van de noemer zou een besparingsoperatie kunnen betekenen aangezien er minder leerkrachten moeten worden aangeworven. In december 2014 stelde ik u de vraag hoeveel tijdelijke leerkrachten hun job zouden verliezen indien we die noemer optrekken van 20 naar 22.
Ik denk dat u straks misschien een tipje van de sluier kunt oplichten. Ik neem aan dat de berekening inmiddels is gebeurd. In 2014 antwoordde u dat u het gerechtvaardigd vindt dat wordt nagegaan of de noemers logisch en verantwoord zijn: “Wat mij betreft moet die denkoefening zorgzaam gebeuren en passen in het hele loopbaandebat zoals we het nu moeten voeren, waarbij we ervoor moeten zorgen dat er voldoende instroom blijft.” Over de laatste berichten zei u dat de besprekingen nog lopen en het de bedoeling is om de loopbaan van leerkrachten aantrekkelijker te maken.
Ik wil u daarover enkele vragen voorleggen. Is het optrekken van de noemers van masters van 20 naar 22 een van de voorstellen die op tafel liggen bij het lerarenloopbaanpact of de gesprekken over bestuurlijke schaalgrootte? Het is belangrijk om daarover duidelijkheid te scheppen. Hoeveel contractuele leerkrachten zullen geen betrekking meer hebben als dit gerucht werkelijkheid zou worden? Als de noemers op tafel liggen, welke noemer wordt er dan voor praktijkleerkrachten gehanteerd? Ik pleitte er in het verleden al regelmatig voor. De praktijkleerkrachten in het bso en het tso staan momenteel ‘in 29sten’, hoewel dat niet meer de praktijk is die van kracht was toen het systeem in werking trad.
Minister Crevits heet het woord.
Voorzitter, collega’s, dank u voor de vragen, maar u stelt ze wel op het slechtst denkbare moment. Vorige week werd in de kranten opnieuw gesteld dat iedereen 1 of 2 uur langer zou moeten werken. Het zorgde voor een schokgolf in de onderhandelingen, maar daar ben ik niet verantwoordelijk voor. Ik kan u meedelen hoe we het aanpakken. Er zijn twee formele momenten geweest. Daarna zijn er bilaterale gesprekken met alle partners gevoerd. Alle denksporen zijn besproken, ook de piste van de mogelijke evolutie van de schoolopdracht, wat ooit ook door mevrouw Brusseel ter sprake is gebracht. We gaan na of het aantal contacturen nog aangepast is aan deze tijd. We gaan na of er nog argumenten zijn om de verschillen van 20, 21, 22 uren en de contacturen van de praktijkleraren te rechtvaardigen. We gaan na wat de opdracht van het lager onderwijs is, en wat de leerkrachten erbovenop nog moeten doen. Er zijn coëfficiënten die toestaan om na te gaan hoeveel uur voorbereiding 1 uur voor de klas staan vergt. We bespreken dat allemaal. We gaan na of we kunnen evolueren naar een schoolopdracht. Er zijn dus geen taboes.
Ik ben evenwel niet bereid om te zeggen dat het optrekken van de uren zal toestaan om 1000 of 1500 jobs weg te snijden. Neen, dat doen we niet. We voeren het debat om na te gaan hoe we jonge leerkrachten kunnen versterken en hoe we ervoor kunnen zorgen om hen gedurende een bepaalde periode werkzekerheid te verschaffen. Hoe kunnen we het werk werkbaar houden? Het gesprek is dus veel rijker en breder dan de vraag hoeveel er kan worden weggesneden. Dat doen we niet. We brengen wel in rekening hoeveel leerkrachten we op termijn nodig hebben. We zitten nu in de eindfase. De vraag rijst of ik nu een globale nota ten behoeve van werkgevers en werknemers op tafel kan leggen, met de vraag om daarover een consensus te zoeken. Vandaag kan ik daarover niet veel meer zeggen. Ik hoop in dat verband op wat begrip. Ik verheel ook niet dat het ook voor mij aangenaam zou zijn geweest als we dat al drie maanden geleden hadden kunnen doen. De federale onderhandelingen over de pensioenen verstoren de sfeer van de gesprekken. Het gaat over de zware beroepen, de diplomabonificatie … ik probeer dat gescheiden te houden, maar dat is niet evident.
Minister, ik herhaal wat ik al zei: de opdracht van leerkrachten herleiden tot contacturen is hun onrecht aandoen. Het leidt ook buiten het onderwijs tot opmerkingen dat ze ‘maar’ 20 uur les moeten geven, alsof dat de opdracht is. Hun opdracht is veel ruimer. Voorts is het zo dat de bezorgdheid over de tewerkstelling, ook bij de tijdelijken, begrijpelijk en terecht is. Creatieve oplossingen moeten mogelijk zijn, zodat op dat vlak risico’s worden vermeden. Ik zei het ook al: erg belangrijk is de doelstelling om jonge leerkrachten te versterken, dankzij begeleiding, jobzekerheid en werkbaar werk. Er moet ook bijzondere aandacht uitgaan naar de oudere werknemers, en naar de variatie in de job. Dat wou ik nog even onder de aandacht brengen.
Voorzitter, minister, collega’s, ik heb er begrip voor dat u nu enige terughoudendheid opbrengt. Ik zal dus niet aandringen wat betreft de getallen. U vermeldde getallen, maar die heb ik niet zelf berekend. Ze werden in de pers geciteerd, en dat zorgde ervoor dat iedereen begon te rekenen: wie sneuvelt er bij ons, op onze school? Misschien moet diegene die denkt dat hij met het uitpakken met dat soort cijfers zijn voordeel doet, enige terughoudendheid aan de dag leggen. Het zou immers kunnen dat een aantal zaken die men vandaag al voor werkelijkheid aanneemt, sneuvelen. Die persoon spreekt uiteraard niet in naam van de leerkrachten, maar in naam van besturen, en dat laatste durft hij soms wel eens te vergeten.
U spreekt over jonge leerkrachten. Misschien is het beter om vanaf nu te spreken over beginnende leerkrachten – gezien de vragen over zijinstroom en dergelijke. Ik verwijs naar het onderzoek van Hay Management, als ik me niet vergis van 2001. Wegingscoëfficiënten kunnen interessant zijn. Ik stel het concreet: leerkrachten die PV-uren geven, staan in het bso niet altijd bij de gemakkelijkste groepen. Het is dan vreemd dat die de meeste opdrachten krijgen omdat het ‘maar’ om praktijk gaat. We willen bso en tso herwaarderen, maar we zullen die leerkrachten wel zeggen dat ze meer uren zullen moeten werken. Is dat een herwaardering van die opleidingen? Dat is toch vreemd. Er komt steeds één zaak naar boven: de contacturen. Maar dat is wel de kern van het onderwijs. Als naar andere elementen wordt gekeken, zoals de schoolopdracht of het ballonnetje van de 38 uur, dan moeten we toch steeds blijven kijken naar het echte werk in het onderwijs, en dat is onderwijzen. Ik zou niet graag zien dat die aandacht verloren zou gaan.
Ik heb er in het verleden inderdaad voor gepleit een werklastmeting uit te voeren en op basis daarvan de volledige opdracht te berekenen. Zelfs tussen licentiaten en masters onderling zijn er verschillen. Dat is geen gemakkelijke oefening, maar een schoolhoofd, een pedagogisch directeur moet ze wel kunnen maken. Dat is onlosmakelijk verbonden met het sterk beleidsvoerend vermogen van de school. Eigenlijk hebben de noemers een mooie lijn getrokken en het gemakkelijk gemaakt om de zaak te organiseren, maar het is geen ideaal systeem. In het hoger onderwijs werd inderdaad de volledige opdracht berekend, en dat heeft voor een revolutie gezorgd. Straks ga ik hier buiten als degene die verschillende revoluties tegelijk wil starten, maar u weet, minister, dat we zeer voluntaristisch zijn en dat we de discussie over de noemers graag een beetje breder zien.
Wat de vragen van de collega’s betreft, denk ik dat het belangrijk is er niet één groepje uit te halen, bijvoorbeeld de masters. We mogen immers niet over het hoofd zien dat voor veel leerkrachten in de derde graad de lesvoorbereiding aanzienlijk meer inhoudt dan voor wie in de eerste graad lesgeeft. Ik ben op dat punt ervaringsdeskundige en bevestig dat er inderdaad een heel groot verschil is. Dat geldt misschien ook voor klasmanagement, maar zeker voor het verbeteren van toetsen en taken. De derde graad vraagt meer tijd dan de eerste. Als het louter gaat over het optrekken van de noemers, dan mogen we niet alleen naar de derde graad kijken. Of we het graag horen of niet, er komt dan wel financieel ruimte om aanvangsbegeleiding en professionalisering te betalen, ook al mag dat niet de motivering zijn.
Ik ga geen pleidooi houden voor een revolutie, zoals collega Brusseel, maar ik kan niet ontkennen dat het geduld dat u vraagt, minister, bij veel leerkrachten op is. U beloofde een loopbaanpact tegen Pasen 2016. Intussen zijn we bijna Kerstmis. Mikt u nu op Pasen 2017? Of welke timing hanteert u? U zegt dat we in de eindfase zitten, maar ik heb het gevoel dat u nog in de verkenningsfase zit, wanneer u ons een – weliswaar discreet – inzicht geeft in de stand van de gesprekken.
We kregen allemaal een mail van Koen Moelants, leerkracht aardrijkskunde uit de derde graad van het secundair onderwijs in de Rozenberg in Mol. Voor mij is dat een zeer authentieke mail, omdat de man vanuit liefde voor het onderwijs, liefde voor het vak toch getuigt hoe zwaar het beroep wordt. Het beroep wordt zwaarder niet enkel door de contacturen, maar omdat de Federale en de Vlaamse Regering een reeks beslissingen hebben genomen die het beroep minder aantrekkelijk maken. De afschaffing van de preferentiële tantièmes en de diplomabonificatie dreigt echt van mensen te vragen dat ze langer werken voor minder pensioen. Samen met de minister-president zegt u wel dat dat voor niemand het geval zal zijn, maar de federale beslissingen en de Vlaamse woorden zijn eigenlijk niet verzoenbaar met elkaar. Dat voelen de mensen op het terrein ook wel aan. Ze zeggen dat werkbaar werk op de agenda zou moeten staan, maar onwerkbaar werk dreigt te worden, en dat de herwaardering van het lerarenberoep op de agenda zou moeten staan, maar een ‘dewaardering’ dreigt te worden.
Bovendien, zegt Moelants, dreigen door deze geïsoleerde maatregel 5000 voltijdse jobs van tijdelijke en startende leerkrachten in het onderwijs verloren te gaan. Het kan toch niet de doelstelling van een regering zijn om mensen, die met liefde gestudeerd hebben, uit de job te duwen.
Daarbovenop dreigen ook nog eens de verhoging van de effectieve pensioenleeftijd naar 67 in 2030 en de afschaffing van heel wat verlofstelsels, twee maatregelen die het voor oudere leerkrachten dan weer moeilijker maken. Intussen is er zo veel beslist en over de gemiddelde Vlaamse leerkracht uitgestort dat de jobzekerheid én de attractiviteit van het beroep hypothekeert, dat een eerlijk debat over de schoolopdracht nagenoeg onmogelijk is gemaakt. De schoolopdracht is volgens mij een debat waard en niemand in deze commissie beweert dat leerkrachten effectief maar 20 of 22 of 29 uur werken, wel integendeel. Iedereen die het onderwijs een beetje kent, weet dat leerkrachten veel meer uren presteren, vaak zelfs meer dan een fulltime in de privésector. In die zin mogen we de impact van de Vlaamse besparingen, de Vlaamse aanpassing van de verlofstelsels en de federale pensioenbeslissingen op de motivatie van de gemiddelde leerkracht niet onderschatten. Ik kan niet geloven, minister, dat u jobs wilt zien sneuvelen en dat u de ‘dewaardering’ van het beroep van leerkracht kunt laten passeren. Ik roep u dus op toch een tandje bij te steken en positieve maatregelen te nemen in de plaats van de negatieve maatregelen die de enige zijn die tot nu toe ingang hebben gevonden.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik probeer rustig te blijven, mevrouw Gennez, maar uw uiteenzetting vind ik echt compleet van de pot gerukt en ik wil u daarbij drie dingen meegeven.
Ten eerste zijn we inderdaad heel voorzichtig nog altijd aan het onderhandelen over een pact met werkgevers en werknemers. Over dat pact zijn twee van mijn voorgangers gevallen, twee sp.a-ministers, namelijk Pascal Smet en zijn voorganger. Het is hen nooit gelukt, en dan komt u me verwijten dat ik nog altijd probeer op een constructieve manier met de partners om te gaan.
Ten tweede verwijt u de regering een reeks maatregelen. Ik wil u erop wijzen dat Pascal Smet de mentoruren heeft afgeschaft en Frank Vandenbroucke de vervangingspool. Bijzonder ‘positieve’ maatregelen voor de werkzekerheid en de begeleiding van starters en jonge starters! U bent dus echt niet goed geplaatst om commentaar te geven op de manier waarop we nu te werk gaan.
Zeg dat tegen de leerkracht aardrijkskunde die ons een mail stuurde!
Mevrouw Gennez, ik heb u laten uitspreken, ik hoop dat u mij nu ook laat uitspreken. Ten derde zegt u dat we nog niets hebben gedaan. Wij, dat wil zeggen de regering, ikzelf en mijn adjunct-kabinetschef, zijn er wel in geslaagd om de verlofstelsels te herzien. Dat heeft geen enkele voorganger gepresteerd. U beweert dat die hervorming zo’n collectieve depressie heeft teweeggebracht, maar alle sociale partners, behalve OVSG, gingen er wel mee akkoord. Ook het ACOD heeft het akkoord ondertekend! Alle vakbonden hebben hun handtekening gezet. De herziening van de verlofstelsels is een van de onderdelen van een akkoord. Dus ja, ik neem nog wat tijd. U doet daar laatdunkend over. Ik kan ook zeggen dat het sociaal overleg de boom in kan en dat de regering wel zal beslissen, maar dat doen we niet. Ik vraag nog wat geduld, ik vraag nog wat tijd en ik ontken niet dat dit voor mij een van de moeilijkste opdrachten van deze legislatuur is. Moeilijker zelfs dan de uitrol van de moderniseringen die op stapel staan, omdat het gaat over de personen die onze jeugd opleiden, de dames en heren leerkrachten. Ik kan daar niet genuanceerd genoeg over proberen te zijn, en ik pik het niet dat hier de indruk wordt gewekt dat we het slecht voorhebben met onze leerkrachten.
Ten tweede, collega’s, er is heel wat gediscussieerd over de visie over de opdracht. Mijnheer Daniëls, het is evident dat de uren die men presteert in de klas met de leerlingen de essentie vormen. Ik vind het triest dat de opdracht van een leraar altijd beperkt wordt tot het aantal contacturen in de klas. Ik vind dat triest.
Ik zal u de commentaren van journalisten sparen die mijn kabinet belden toen in de krant werd aangekondigd dat we van 20 naar 22 uur zouden gaan. Ze vonden dat dus belachelijk weinig. Dat doet zoveel oneer aan aan de prestaties van lesvoorbereiding en opvolging.
Die uitdrukking in aantal lesuren spreekt mij niet echt aan. Ik zou het een goede zaak vinden om dat globaal te bekijken. Met een globale uitdrukking, zo zegt men, zouden leerkrachten niet meer voor de klas moeten staan. Daar ben ik het niet mee eens. Natuurlijk zijn de uren met de leerlingen het allerbelangrijkste. Misschien komen we inderdaad niet tot die globale opdrachtomschrijving, net om die redenen die u zelf ook noemt, namelijk omdat men dan de indruk zou wekken dat lesgeven niet meer het fundament is. Voor mij is dat absoluut het fundament van de job van elke leraar. Ook daarover wordt wederzijds gesproken.
Mevrouw Brusseel, de master in die derde graad heeft inderdaad meer voorbereidingswerk, maar hij verdient ook meer, hoor! Er zijn serieuze loonverschillen tussen de masters en de bachelors. Dat mogen we niet vergeten. Niet iedereen is gelijk, niet iedereen heeft evenveel uren. Er is een serieus loonverschil. (Opmerkingen van Ann Brusseel)
Ja, maar dat bekijken we ook. Ik heb veel vrienden die master zijn en lesgeven in de derde graad. In de tweede graad komen de bachelors en de masters zelfs samen en daar zien we loon- en uurverschillen bij dezelfde groep leerlingen. Het is een zeer heikele discussie.
Mevrouw Gennez, eigenlijk delen we de liefde voor het onderwijs. Ik probeer wat u zegt positief te bekijken. Ik zie dat sp.a suggesties doet die ik aangenaam en positief vind. Ik vraag u alleen om niet neerbuigend te doen over de lopende gesprekken maar om ze samen met mij kansen te geven.
Ik vind dat er open gesproken wordt, maar ik ontken niet dat dit de meest delicate werf is inzake onderwijs. Het is een werf waar in het verleden al heel zware discussies over gevoerd zijn en waar men niet tot resultaten is gekomen. Ik weet niet of het mij zal lukken, maar ik zal me tot het uiterste inspannen om tot een akkoord te komen, ook al zijn de omstandigheden waarin we moeten werken moeilijk.
Drie elementen, voorzitter. Tijdens de vorige legislatuur en de legislatuur daarvoor heb ik ministers meegemaakt die telkens bleven steken in de verkennende fase. Twee, ik ga geen intentieproces maken van mensen op basis van enkele zinnetjes in de pers. Daar doe ik niet aan mee. Drie, het is onvermijdelijk, minister: als dit dossier in de media komt, worden er vragen over gesteld in de commissie Onderwijs. Ik hoop alleen dat het volgende bericht in de media een gezamenlijke verklaring zal zijn van werkgevers en werknemers en de minister van Onderwijs.
In de wandelgangen hoor ik trouwens grote waardering voor u en uw medewerkers die dit dossier tot een goed einde proberen te brengen. Maar het is begrijpelijk dat men ongeduldig wordt.
Het is zeer goed dat we de rust en de kalmte bewaren. Ik maak me gewoon wat zorgen over de mensen die wel pleiten voor een lerarenloopbaanpact maar zich toch niet kunnen bedwingen om in de pers daarover – over één klein aspect – ronkende verklaringen af te leggen.
Als we inderdaad tot een lerarenloopbaanpact komen, ik hoop het, en ik ben blij dat u dat zegt, moet het duidelijk zijn dat de contacturen de kern van de zaak blijven. Het is niet iets wat ‘ook’ in de opdracht zit, het is omgekeerd: we steken de andere bezigheden er ook in.
We moeten ook opletten dat we in onderwijs niet prikklok- en chronometergewijs te werk gaan. Dat zou rare fenomenen kunnen geven op alle mogelijke manieren.
Wat er komt, moet heel duidelijk zijn. Momenteel lezen we hier en daar een quote in de pers, en daardoor ontstaan er geruchten en schieten mensen in een kramp. Ik kan dat begrijpen omdat er geen duidelijkheid is. Het gaat nog maar over de ontslagen. In de eerste persberichten stond 1300 en 1500, nu zitten we al aan 5000. Het opbod van het aantal mensen dat moet sneuvelen, is gigantisch. Ik vraag u om duidelijkheid: wat het inhoudt en wat niet, wat erbij betrokken is. Ik zie u instemmend knikken, daar kunnen we alleen maar blij mee zijn.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.