Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer De Meulemeester heeft het woord.
Voorzitter, de Lokale Integrale Veiligheidscel (LIVC) is een lokaal gemeentelijk overlegplatform over de problematiek van de Foreign Terrorist Fighters (FTF’s). In deze cel wisselen de sociale diensten, de preventiediensten, de lokale taskforce en de bestuurlijke autoriteiten informatie uit. Op basis van de informatiekaarten, die op basis van de dynamische databank Foreign Terrorist Fighters worden aangeleverd, worden op te volgen personen besproken. Op die manier wordt een zogenaamde aanklampende aanpak bepaald.
Bij de opvolging van minderjarige personen worden een aantal problemen ervaren. Voor de opvolging van deze groep zijn de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdhulp (SDJ) en het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ) onder de regie van de jeugdrechter bevoegd. Van de LIVC wordt echter wel verwacht dat de opvolging van alle FTF’s, ongeacht hun leeftijd, wordt verzekerd.
Een potentiële valkuil is dat de informatie onvoldoende doorstroomt en dat de opvolgingsinitiatieven op het vlak van het welzijn van de minderjarige niet op de initiatieven van de LIVC zijn afgestemd. Er is een gelijkaardige problematiek met betrekking tot de personen die onder voorwaarden in vrijheid zijn gesteld en die door het Justitiehuis worden opgevolgd. Ook daar is de nodige uitwisseling en afstemming van de acties tussen het Justitiehuis en de LIVC nodig.
Minister, welke initiatieven plant u om de uitwisseling van informatie tussen de verschillende diensten met betrekking tot de opvolging van een minderjarige of een persoon die onder voorwaarden in vrijheid is gesteld, mogelijk te maken of beter af te stemmen?
Wat is uw standpunt over de aanwezigheid van de SDJ, het OJC en de Justitiehuizen in de LIVC? Kan de toevoeging van vertegenwoordigers van deze diensten aan de LIVC actief bijdragen tot een coherente en gezamenlijke aanpak en tot een betere opvolging van de betrokken personen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, in het licht van de uitwerking van de uitwisseling van informatie subsidieert het agentschap Jongerenwelzijn het project ‘Preventie van radicalisering’, dat door de vzw Cocon-Vilvoorde wordt uitgevoerd. De doelstelling van het project houdt onder meer in dat, aan de hand van de situatie in Vilvoorde, een draaiboek wordt uitgewerkt waarin specifiek aandacht wordt besteed aan het opzetten van partnerschappen voor de opvolging van jongeren met radicaliseringsproblemen.
Door een netwerk van hulpverlening, jeugdhulpverlening, lokaal bestuur, politie en andere sociaal-preventieve partners, zoals tewerkstelling, opleiding, integratie en dergelijke uit te bouwen en te activeren, wordt een gezamenlijke aanpak opgezet. In dit project wordt expliciet aandacht besteed aan de uitwisseling van informatie en aan de link die met de LIVC moet worden gelegd. Het draaiboek, dat eind maart 2017 zal worden afgeleverd, zal de inspiratie vormen voor de verdere verspreiding van deze werkwijze in andere steden en gemeenten.
Wat de meerderjarigen betreft, lopen momenteel verschillende initiatieven om de uitwisseling van informatie nog verder te optimaliseren. Elk van deze initiatieven besteedt aandacht aan de mogelijke link met de werking van de LIVC. Ik geef even een paar voorbeelden.
Ik verwijs onder meer naar de lopende evaluatie van de gemeenschappelijke omzendbrief COL 11/2013 van de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken en het College van procureurs-generaal betreffende de informatie-uitwisseling met betrekking tot de opvolging van personen in vrijheid mits naleving van voorwaarden en de procedure voor de opsporing van de veroordeelde of geïnterneerde personen die voortvluchtig of ontsnapt zijn. Het College van procureurs-generaal staat, in samenwerking met alle betrokken diensten, in voor deze evaluatie.
Parallel met en in afwachting van de beëindiging van de lopende evaluatie- en herzieningsoefening van COL 11/2013 worden de informatiestromen voor de opvolging door de Justitiehuizen van geradicaliseerde personen of van personen die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor terrorisme in de werkgroep Infoflux steeds verder verfijnd en geoptimaliseerd. De vertegenwoordigers van de beleidscel van de minister van Justitie zitten deze werkgroep voor.
Het koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de gemeenschappelijke databank Foreign Terrorist Fighters en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis, het informatiebeheer, van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt richt een gemeenschappelijke gegevensbank op. Die gegevensbank maakt deel uit van het voorkomen en het bestrijden van terrorisme en van extremisme dat tot terrorisme kan leiden.
De oprichting van dergelijke gemeenschappelijke gegevensbanken werd mogelijk gemaakt door de wet van 27 april 2016 die bepaalt dat de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie een dergelijke gegevensbank kunnen oprichten.
Het KB bepaalt dat onder meer de afdeling Justitiehuizen van het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) en het Vlaams Agentschap Jongerenwelzijn over een rechtstreekse toegang beschikken tot de persoonsgegevens en de informatie van de gegevensbank Foreign Terrorist Fighters en dat zij de gegevensbank ook moeten voeden. Momenteel worden hierrond de concrete modaliteiten uitgewerkt.
Op 14 september 2016 werd een protocol afgesloten tussen de afdeling Justitiehuizen van het departement en de Veiligheid van de Staat. Het protocol streeft ernaar de praktische uitwerking van informatie-uitwisseling tussen de diensten te bepalen. Het protocol is gebaseerd op de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst en de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen. Het protocol werkt de concrete procedure voor die informatie-uitwisseling verder uit.
Wat de minderjarigen betreft, is het belangrijk erop te wijzen dat in de COL 10/2015 het Openbaar Ministerie een belangrijke rol speelt als het om minderjarigen gaat die in een verontrustende situatie verkeren of die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Op de gezamenlijke vergadering van het College van procureurs-generaal met de ministers van de deelstaten bevoegd voor de Justitiehuizen werd afgesproken dat het Openbaar Ministerie een verhoogde aandacht aan de dag zal leggen voor minderjarigen betrokken in FTF-dossiers vertrekkende vanuit de COL 10/2015. De verdere uitwerking wordt besproken binnen het bevoegde expertisenetwerk.
Om uw tweede vraag te beantwoorden, is het belangrijk de focus van de Lokale Integrale Veiligheidscellen te beklemtonen: de doelgroep zijn vertrekkende, terugkerende of teruggekeerde Syriëstrijders. De situaties die besproken worden, zijn dan ook zeer specifiek. Aan de grondslag van een LIVC-bespreking ligt een reële dreiging. Dat neemt niet weg dat welzijns- en gezondheidswerkers gebonden zijn door het beroepsgeheim en enkel binnen dit kader informatie over hun cliënt kunnen delen op een LIVC. Dat is dus beperkt. Een hulpverlener kan wel een noodtoestand melden aan het Openbaar Ministerie wanneer hij of zij geen andere mogelijkheid heeft om een belang van een hogere of gelijke waarde dan het door het beroepsgeheim beschermde belang te vrijwaren.
Een tweede voorwaarde luidt dat de vrijwaring van het beschermde belang onmiddellijk noodzakelijk is. Aan die voorwaarde kan enkel worden voldaan als er sprake is van een actueel, zeker en ernstig gevaar. Een melding van een noodtoestand aan het Openbaar Ministerie kan, in voorkomend geval, door een hulpverlener worden toegelicht op een LIVC.
We vermelden nog dat er in sommige gemeenten wordt gewerkt met een ‘partnertafel’ met en tussen hulpverleners, waarin situaties van radicalisering worden besproken in voorbereiding van een LIVC. Het resultaat van een dergelijke risico-taxatie kan desgevallend ook aan de politie worden meegedeeld.
Specifiek voor de consulenten van de ondersteuningscentra jeugdzorg of de sociale diensten voor gerechtelijke jeugdhulp zijn er volgende overwegingen. Zij zijn via het decreet Integrale Jeugdhulp en de Wet op de Jeugdbescherming gebonden door het beroepsgeheim of het ambtsgeheim. Bij voldoende ernstige aanwijzingen over het bestaan van een terroristisch misdrijf wordt het Openbaar Ministerie via een proces-verbaal van de politie op de hoogte gebracht dat een minderjarige een als misdrijf omschreven feit pleegde. Als verdere bevestiging of onderbouwing van die aanwijzingen nodig is, wordt een proces-verbaal ‘minderjarige in verontrustende situatie’ opgesteld door de politie. Het Openbaar Ministerie stelt vervolgens een onderzoek in en neemt een beslissing. In het kader van maatschappelijke noodzaak kan de consulent van het OCJ inhoudelijke inlichtingen aan het Openbaar Ministerie verstrekken. Ten aanzien van de jeugdrechter kan de consulent van de SDJ zich niet beroepen op de geheimhoudingsplicht.
Daarnaast beschikt de consulent, net zoals de hulpverlener, over de mogelijkheid om een noodtoestand te melden aan het Openbaar Ministerie. Binnen dit geheel zien wij dan ook het Openbaar Ministerie als de spil in de informatie-uitwisseling tussen SDJ, OCJ, het vertrouwenscentrum kindermishandeling (VK) en LIVC. Indien de OCJ’s/SDJ’s worden uitgenodigd op een LIVC, zal er effectief voor een vertegenwoordiging worden gezorgd.
Ik wijs ook op de centrale rol van de jeugdrechter in de gerechtelijke opvolging van de minderjarige, die de maatregel vastlegt en te allen tijde – binnen de wettelijke contouren – de maatregel kan herzien. Wat de Justitiehuizen betreft, zal de directeur deelnemen aan een LIVC als de te bespreken persoon op de OCAD-lijst staat en als betrokkene bij het Justitiehuis gekend is in het kader van een begeleidingsmandaat of een mandaat voor het voeren van een maatschappelijke enquête.
De directeur van het Justitiehuis weegt af welke informatie er kan worden gedeeld. Die informatiedeling is alleszins beperkt tot de inhoud van de verslagen die in het kader van het begeleidingsmandaat of de maatschappelijke enquête werden overgemaakt aan de opdrachtgever en aan het Openbaar Ministerie.
Daarnaast beschikt de justitie-assistent, net zoals de hulpverlener, over de mogelijkheid om een noodtoestand te melden aan het Openbaar Ministerie. De Justitiehuizen werken mandaatgericht binnen de daderbegeleiding. Dat wil zeggen dat een justitie-assistent zijn opdrachten ontvangt van een overheid die hiertoe wettelijk gemachtigd is. De justitie-assistent wordt dus gemachtigd om tussen te komen door een mandaat dat wordt verleend door een opdrachtgever. De justitie-assistent rapporteert aan de opdrachtgever.
Binnen het kader van het mandaat maakt de justitie-assistent evolutie- en meldingsverslagen over aan de opdrachtgever. Indien er een Openbaar Ministerie verbonden is aan de opdrachtgever, ontvangt dat altijd een kopie van dit verslag. De inhoud van evolutie- en meldingsverslagen wordt steeds besproken met de cliënt. Het is deze informatie die door de directeur kan worden gedeeld op de LIVC.
Om het een en ander helder te communiceren, bereidde het departement WVG een rondzendbrief voor. Die omvat, naast het thema informatie-uitwisseling, ook een overzicht van de acties en initiatieven binnen het beleidsdomein. De inhoud van die rondzendbrief wordt momenteel nog afgetoetst met de koepels en waar nodig aangevuld door de koepelorganisaties. De rondzendbrief zal deze maand nog worden verspreid.
De heer De Meulemeester heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Het is natuurlijk belangrijk dat tal van instanties deel uitmaken van die Lokale Integrale Veiligheidscel: de burgemeester, de lokale politie, de parketdiensten, de voorzitter van het OCMW en in vele gevallen de schepen van Onderwijs. Het is dus toch een belangrijke instantie in de strijd tegen het radicalisme.
In de eerste plaats is de LIVC een belangrijke instantie vanuit preventief oogpunt, dus niet alleen wanneer bepaalde personen gedetecteerd zijn naar radicalisme toe, maar ook bij de opvolging om het niet zover te laten komen. Dat is enorm belangrijk. De Justitiehuizen doen reeds heel veel inspanningen in de strijd tegen radicalisme. Dat is ons bekend. Maar zij bezitten in elk geval een zeer belangrijke bron van informatie om uiteindelijk tot resultaten en oplossingen te komen. We weten dat het beroepsgeheim in dezen zeer belangrijk is, voor alle actoren die deel uitmaken van de LIVC.
Minister, als ik u goed heb begrepen, staat u positief tegenover het feit dat de directeurs van de Justitiehuizen kunnen worden uitgenodigd om deel te nemen aan de vergaderingen van de LIVC. Op het terrein bestaat er momenteel enige vertwijfeling, omdat er niet echt een decretaal kader bestaat en er ook geen omzendbrief is waaruit blijkt dat zij kunnen en mogen deelnemen aan die vergaderingen. Als ik u goed begrijp, is dat in orde en kan de directeur gerust worden uitgenodigd, binnen de hem toegemeten taken en het beroepsgeheim dat moet worden bewaard, om niet alleen deel te nemen aan de vergaderingen van de LIVC, maar ook om de informatie te verstrekken die nodig en noodzakelijk kan zijn om uiteindelijk tot oplossingen te komen in verband met de jongeren. Die jongeren moeten niet alleen worden gevolgd, maar men moet ook voorkomen dat het zover komt. Het gaat dus over een belangrijke taak, zeker wanneer het gaat over minderjarigen.
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, uiteraard pleit iedereen voor een goede doorstroming van informatie inzake dit soort dossiers. Het lokale platform dat hiertoe is opgericht en waarin iedereen die informatie kan delen, is voor ons belangrijk en noodzakelijk om die radicalisering vroegtijdig op te sporen.
Minister, u hebt heel omstandig geantwoord over hoe dat in elkaar steekt. Het lijkt vrij ingewikkeld. Werkt het vandaag in de praktijk? Hebben we al goede initiatieven gezien? Hebben we daar goede ervaringen mee? Of zijn er plekken waar het knelt en waar we aanpassingen moeten doen?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Mijn vraag sluit zijdelings aan bij de al gestelde vragen.
De consulenten van de sociale dienst van de jeugdrechtbank hebben natuurlijk een rol te spelen in de LIVC, maar uit de laatste cijfers – die ik van u kreeg – blijkt dat de consulenten in sommige gerechtelijke arrondissementen gemiddeld 82 dossiers tegelijk moeten opvolgen. Zijzelf, voorzieningen, hulpverleners en vooral de jongeren stellen vast dat die consulenten er nauwelijks in slagen om hun jongeren op een degelijke wijze op te volgen. De consulenten krijgen er dan nu de facto een extra taak bij.
Minister, beschikken de sociale diensten van de jeugdrechtbank – hetzelfde probleem trouwens bij het OCJ – over voldoende mankracht om die rol bijkomend op te nemen? Of neemt u maatregelen om de werklast van consulenten te verlagen zodat zij opnieuw tijd kunnen besteden aan het opvolgen van die jongeren?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
We hebben een overleg gehad met de vertegenwoordigers van de consulenten. We hebben met het agentschap ook afspraken gemaakt over hoe we een en ander proberen op te volgen. Een van de concrete initiatieven is in ieder geval dat de capaciteit die wij in de Sociale Maribel-operaties hebben, voor een heel groot stuk geprioriteerd is voor de versterking van de consulenten. We proberen na te gaan welke versterking nog mogelijk is en nodig is. Het is een breder debat dan enkel dit punctuele issue.
Collega Parys, het is inderdaad ingewikkeld. Het is een heel complex verhaal waarin een heleboel aspecten die te maken hebben met het functioneren van veiligheidsdiensten, met elkaar moeten worden verbonden. Er is de Veiligheid van de Staat, die eigenlijk, op een moment dat er nog geen sprake is van een misdrijf, een aantal zaken onderzoekt en opvolgt. Daarnaast zijn er politionele diensten, al of niet onder leiding van het parket of de onderzoeksrechter, die opsporingen doen naar gepleegde feiten. Er is terrorisme dat zich vertaalt in dreigende misdrijven. Er is terrorisme dat zich bevindt in de periferie van een andere juridische kwalificatie waarop wordt gewerkt, waarbij men op een vermogensdelict werkt, maar in de rand informatie heeft dat betrokkene misschien ook wel eens zou kunnen radicaliseren. Het is maar de vraag in welke mate radicaliseren op zich een strafbare kwalificatie is die de hele machine van justitie in werking kan zetten of niet. Het is een vrij genuanceerd verhaal.
Het is naar aanleiding van radicalisering dat nu een aantal protocols worden afgesloten waaraan er vroeger niet onmiddellijk nood was: veiligheidsmachtigingen, protocols met de Veiligheid van de Staat. Tien jaar geleden was dit niet aan de orde, maar nu wordt dit geoperationaliseerd.
Als het over minderjarigen gaat – en dat moeten we in deze commissie goed beseffen –, is de rol van het Openbaar Ministerie wel cruciaal. De hulpverlening kan niet beslissen of er sprake is van een verontrustende situatie die aanleiding moet geven tot een interventie of tot een maatregel die moet worden genomen. Wij hebben daarom op het College van procureurs-generaal heel duidelijk aan het Openbaar Ministerie gezegd dat men zich moet organiseren en de nodige initiatieven moet nemen als men onze diensten in beweging wil zetten en hun opdrachten wil geven.
De kern van de zaak is wel dat als het beroepsgeheim niet anders wordt geregeld, er altijd een soort van situatie is waarin men zich afvraagt wanneer het beroepsgeheim, gebaseerd op de overweging dat je in vertrouwen moet kunnen werken met je cliënt, kan worden overruled door andere overwegingen. U weet dat hierrond federale parlementaire initiatieven zijn. Zolang dit de stand van zaken is, zetten wij in op het uitleggen aan onze mensen wat in de huidige stand van zaken kan binnen de huidige regels van het beroepsgeheim. Ik denk dat er in de praktijk vaak veel kan. Het is niet zo dat men er zich per definitie achter moet verschuilen. Het is wel duidelijk dat het juridisch kader op een belangrijke manier conditioneert.
Ik meende vandaag gelezen te hebben dat in Gent wordt gezegd dat men hierrond actief is. De burgemeester heeft ook uitspraken gedaan over hoeveel mensen erin betrokken zijn en hoeveel minderjarigen. Het ging om een vrij beperkt aantal minderjarigen. Hij maakte ook melding van het feit dat hulpverleners in het overleg zijn betrokken. Als het over preventie gaat, denk ik dat het mogelijk is dat hulpverleners participeren. Het is ook de afspraak dat de directeurs van de Justitiehuizen, als ze worden gevraagd naar een LIVC te gaan, dat ook doen, binnen de mogelijkheden die er zijn. Als het, zoals u zegt, over een breder preventief verhaal gaat, dan zijn er zeker mogelijkheden om met mensen uit het socioculturele werk, de samenlevingsopbouw enzovoort aan de slag te gaan. Ik heb wel het gevoel dat het lokaal van regio tot regio afhankelijk is op welke manier het wordt ingevuld en aangepakt. Het is zeker niet zo dat het overal op dezelfde manier gebeurt, net zoals het fenomeen zich niet overal op dezelfde manier voordoet. De reden waarom wij hebben geïnvesteerd in een project in Vilvoorde – en dat zal u niet verbazen –, is omdat we denken dat de problematiek daar zeer reëel is en omdat Vilvoorde niet beschikt over het statuut van centrumstad, wat misschien een aantal dingen niet mogelijk maakt die we moeten proberen te ondervangen met een aantal initiatieven.
De heer De Meulemeester heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Voor informatie-uitwisseling is het enorm belangrijk dat de directeurs van de Justitiehuizen aanwezig kunnen zijn op de vergaderingen, kunnen deelnemen aan de LIVC. Dit is enorm belangrijk. Hun aanwezigheid is daar nodig en noodzakelijk, en iedereen moet daar zijn verantwoordelijkheid nemen, binnen het wettelijk kader van het beroepsgeheim.
Minister, zou het, bij wijze van suggestie, niet nuttig zijn dat er een omzendbrief komt voor de directeurs van de Justitiehuizen om precies hun rol binnen die LIVC te bepalen zodat het voor hen duidelijk is wat er kan en wat er niet kan en zodat ze kunnen opereren binnen een decretaal kader en zodat ze gemachtigd zijn om naar die vergaderingen te gaan binnen de contouren die mogelijk zijn?
Hebt u een voorbeeld van iemand die zegt dat hij niet mag gaan omdat het niet bepaald is in de wet?
Bij de directeurs is er toch wel twijfel of zij daarnaartoe mogen gaan. De secretaris-generaal heeft een aantal maanden geleden bij haar bezoek aan het Justitiehuis van Oudenaarde gezegd dat het momenteel nog niet mogelijk was. Men vond het wel nodig en men was eraan aan het werken, maar er was nog geen enkele omzendbrief om te bevestigen dat die directeurs daar aanwezig kunnen zijn. Die LIVC’s zijn nog niet zo lang werkzaam. Sommige werken zeer goed en hebben al mooie resultaten behaald. Het zou toch niet slecht zijn dat er vanuit de Vlaamse overheid een signaal komt dat ze die vergaderingen kunnen bijwonen binnen de contouren van het decreet.
De vraag om uitleg is afgehandeld.