Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Vraag om uitleg over de hervorming van het opleidingslandschap
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik las vorige week in de krant dat één op de drie werknemers geen opleiding krijgt. Dat wil zeggen dat twee op de drie wel een opleiding krijgen. We kunnen het glas halfvol of halfleeg zien.
Opleiding en vorming zijn essentieel en worden zowel door Vlaanderen als door de federale overheid meegenomen in het sociaal overleg dat resulteert in bepalingen opgenomen in de tweejaarlijkse interprofessioneel akkoorden (IPA). Daarin komen bijna altijd vorming en opleiding aan bod. In het IPA van 2007-2008 bijvoorbeeld stond duidelijk dat vorming een verantwoordelijkheid is van zowel de werkgever als de werknemer. In die geest en overeenkomstig artikel 30 van het Generatiepact en het koninklijk besluit van 11 oktober 2007 worden de sectoren geresponsabiliseerd om concrete pistes te ontwikkelen om ofwel de opleidingsinspanningen jaarlijks met 0,1 procentpunten te verhogen, ofwel een jaarlijkse toename van de participatiegraad aan vorming met 5 procentpunten te realiseren. En ook in diverse Vlaamse werkgelegenheidsakkoorden – ook nog door u ondertekend, minister, in een andere hoedanigheid – zijn bijkomende inspanningen van werknemer, werkgever en overheid aan de orde geweest.
Uit een onderzoek van Acerta bleek dat in Vlaanderen 75 procent van de werknemers een opleiding volgde. Dat is goed, maar de overige 25 procent dient ook bereikt te worden. Vorming is nodig: om zich te allen tijde attractief te houden op de arbeidsmarkt in een tijd waarin we allen langer gaan werken, is dat essentieel.
Ter zake is er een opdracht voor zowel de werknemer als de werkgever. Volgens datzelfde onderzoek van Acerta blijkt dat 40 procent van de werknemers niet zou weten dat er een opleidingsbudget of -beleid is vanwege de werkgever. Volgens Acerta communiceren de bedrijven dus te weinig ten aanzien van hun eigen werknemers over de opleidingsmogelijkheden.
Ondernemingen uit de private sector dienen per jaar 1,9 procent van hun totale loonmassa te investeren in opleidingen. Dat is allemaal conform die federale IPA’s. Veel ondernemingen hebben, via sectorale cao’s, opleidingsinspanningen op zich genomen. Federaal is er nu een intentie om voor elke werknemer minimaal in een aantal dagen opleiding te voorzien.
Minister, op Vlaams niveau voert u al geruime tijd gesprekken met de sociale partners om te komen tot een hervorming van de Vlaamse opleidingsstimuli. Vandaar een aantal vragen aan u. Op welke manier kan Vlaanderen het federale kader, waarin in een aantal dagen verplichte vorming per jaar wordt voorzien, helpen invullen en dat op een kwalitatieve en voor de werkgever haalbare manier? Is daarover al overleg geweest met uw federale collega’s? Zo ja, wat is de uitkomst van het overleg? Wat is de verdere timing? Welk budget trekt u in 2017 uit voor de diverse Vlaamse opleidingsstimuli, voor werkgevers én werknemers? Hoe wilt u werkgevers ertoe aanzetten om in meer opleidingen te voorzien en om hun werknemers beter te informeren over de bestaande mogelijkheden daartoe? Dat was immers net een pijnpunt dat Acerta aanhaalde: werkgevers voorzien wel in opleiding, maar communiceren daar blijkbaar onvoldoende over ten behoeve van hun werknemers. Hoever staat het met het af te sluiten vormings- en opleidingspact, of hoe het ook heet op dit moment? Hoe verlopen de gesprekken met de sociale partners en wat zijn de concrete doelstellingen en timing in dezen?
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, gisteren nog hadden we het in de plenaire vergadering over een studie van Manpower waaruit bleek dat door de krapte op de arbeidsmarkt significant meer werkgevers steeds meer een opleiding gaan geven aan hun werknemers, om hun competenties aan te leren die moeilijk te vinden zijn op de arbeidsmarkt. Ik had het gisteren ook opnieuw over de Onderneming van het Jaar: de rode draad in het verhaal van die finalisten, van die kmo’s is dat ze echt veel training en opleiding geven aan hun werknemers. Ik denk dat onze Vlaamse kmo’s echt wel top zijn als het gaat om het opleiden van werknemers. Daarom is het ook bijzonder belangrijk om alle incentives die er zijn, wat te vereenvoudigen, om daar wat synergie in te brengen. En wat zie ik? Dat staat in het regeerakkoord. Wat zie ik in uw beleidsdaden? U bent daarmee gestart. U wilt natuurlijk, geheel in de goede, democratische traditie die ons land, die Vlaanderen eigen is, de sociale partners ter zake een voorzet laten doen. Dat is ook federaal gebeurd.
Ik moet zeggen – maar nu spreek ik echt geheel op persoonlijke titel – dat ik het soms moeilijk heb met verklaringen dat men bedrijven gaat verplichten om minimaal een bepaald aantal opleidingsdagen te vinden. De kmo’s die ik zie, moeten daar niet toe worden verplicht. Die moeten daartoe worden ondersteund. Ze moeten worden gestimuleerd om dat te doen. Maar goed, dat geheel terzijde.
We hebben vastgesteld dat de sociale partners er federaal niet zijn uitgeraakt. We hebben vernomen dat federaal minister Peeters in het kader van zijn werkbaar en wendbaar werk zelf nog met een extra voorstel over die opleidingsincentives zal komen. Ik denk dat dat goed is. Hij zegt dat, als de sociale partners niet kunnen beslissen, de politiek de vlucht vooruit moet nemen. U hebt dat ook al een aantal keren gedaan, geheel terecht. Op Vlaams niveau zitten we ook nog wat op onze honger wat die sociale partners betreft. Vandaar onze vragen daarover, en opnieuw zal mijn baas, in het kader van de Zuiddag, de vragen stellen die we hebben voorbereid.
Minister, hebt u er al een zicht op wanneer de voorstellen van de sociale partners over de hervorming van het opleidingslandschap eraan komen? Hebt u daarnaast reeds een idee wat de mogelijke impact van de verplichte opleidingsdagen in het wetsontwerp betreffende wendbaar en werkbaar werk van minister Peeters kan zijn op de Vlaamse opleidingsincentives?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik moet eerlijk zeggen dat dit toch deels een herhaling is van mijn antwoord van daarnet. Ik heb slechts beperkte informatie over het wetsontwerp van de federale overheid over de huidige interprofessionele doelstelling om 1,9 procent van de totale loonmassa aan opleiding te besteden. Ik weet nog niet precies wat er ter zake allemaal zit aan te komen. Men spreekt daar van dat gemiddelde van vijf opleidingsdagen per voltijdsequivalent en per jaar. In dat nieuwe systeem zou in de mogelijkheid zijn voorzien om het recht op opleiding ofwel op sectoraal vlak via een cao te regelen, ofwel om het op het niveau van de onderneming te organiseren, door de creatie van een individuele opleidingsrekening. Wanneer geen van die twee instrumenten beschikbaar is, dan zou de werknemer aanspraak mogen maken op een individueel recht van twee opleidingsdagen per jaar. De verantwoordelijkheid voor de invulling en de uitvoering van die maatregel ligt dus bij de sectoren en de ondernemingen, niet bij de Vlaamse overheid.
De federale overheid geeft in haar communicatie mee dat de kosten voor de ondernemingen door deze maatregel niet zullen stijgen. Ik ben daar heel blij mee. Ik vraag me af hoe men dat gaat doen, maar ik ben daar heel blij mee.
Verder heeft mijn kabinet voor het zomerreces naar aanleiding van de lancering van het wetsontwerp van collega Peeters reeds een eerste verkennend overleg gehad met zijn kabinet. Tijdens dat overleg werden de punten met betrekking tot opleiding overlopen. Diverse aspecten waren toen ook nog niet duidelijk en moesten in de maanden erna nog worden uitgewerkt. Intussen hoorden we niets meer van collega Peeters, waardoor we ook nog geen zicht hebben op hun concrete timing, hun concrete planning. Mijn kabinet heeft daarom een vervolgoverleg gevraagd om hier meer zicht op te krijgen, zodat we er duidelijkheid over krijgen of het voorstel al dan niet een impact heeft op de Vlaamse opleidingsincentives. Alleszins is mijn uitgangspunt in deze kwestie dat wettelijke verplichtingen, zoals wat de federale overheid nu doet met vijf opleidingsdagen, niet dienen te worden gesubsidieerd. Als iets wettelijk wordt verplicht, dan moet men dat doen en dan moet men daar niet toe worden gestimuleerd.
Met de hervorming van de opleidingsincentives wil ik in overleg met de sociale partners invulling geven aan het engagement uit het Vlaams regeerakkoord om te komen tot een integratie van de verschillende bestaande instrumenten. De gesprekken tussen de sociale partners hieromtrent lopen. Ik heb de voorzitter van de SERV gisteren nog aan de telefoon gehad en hij gaat ervan uit dat hij in de loop van de herfst of begin van de winter tot een overeenkomst zou kunnen komen.
Collega Bothuyne, u vroeg nog naar het beschikbare budget. Voor de diverse Vlaamse opleidingsstimuli voor werknemers hebben wij een bedrag van ongeveer 70 miljoen euro ter beschikking. Dit is de som van het budget van de vier bestaande maatregelen: betaald educatief verlof, opleidingscheques, aanmoedigingspremie-opleiding en verlof sociale promotie. Voor werkgevers kan de kmo-portefeuille en de strategische transformatiesteun ingezet worden. Voor de kmo-portefeuille bedraagt het totale budget 50 miljoen euro. Iets meer dan 30 miljoen euro gaat naar opleiding. Voor de strategische transformatiesteun bedraagt het budget in 2016 63 miljoen euro. Daarnaast zijn er binnen Werk ook Europese middelen ter beschikking waarbij het Europees Sociaal Fonds een oproep lanceert bij de bedrijven om hun werknemers meer opleiding te laten volgen, en bijdraagt in de opleidingskost.
Mijnheer Bothuyne, uw laatste vraag gaat over hoe we werkgevers kunnen aanzetten om in meer opleidingen te voorzien. De stimulansen zijn u duidelijk. Zowel bij Werk als bij Economie, waar ik nog niet over heb gesproken, is onze filosofie, die u kent van VDAB, de focus op talent. We hebben naar aanleiding van de kmo-portefeuille een communicatiecampagne gedaan. Voor mij is het belangrijkste dat de focus wordt gelegd op het aantrekken van de juiste talenten. Zoals ik gisteren in de plenaire al heb gezegd, ben ik heel blij met de studie van Manpower. Je ziet dat er een stijging bij de werkgevers is van 17 procent naar 51 procent voor wat betreft het inzetten op interne opleidingen voor het invullen van vacatures. Dat is maal drie. Dat kan volgend jaar misschien weer wat anders zijn, maar dit cijfer duidt wat mij betreft op een ‘mindswitch’.
Mevrouw Bakrim heeft het woord namens minister Muyters.
Ten eerste hebben we meer duidelijkheid nodig over wat de federale initiatieven juist inhouden. Ook zijn we volop bezig met het opleidingslandschap te hervormen en willen we liefst samenwerken met de sociale partners. Ten slotte bestaan er vandaag al heel wat instrumenten om werkgevers aan te zetten tot het geven van opleidingen. Hier blijven we uiteraard ook op inzetten.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik kan u volgen als u zegt dat de verdrievoudiging in de enquête van Manpower een succes is. Ik hoop dat we die trend kunnen doorzetten. Er is natuurlijk een einde. Zodra we 100 procent hebben bereikt, zijn we er. Het is een positieve trend die we moeten kunnen doortrekken. Dat is een verantwoordelijkheid van iedereen, zowel de werknemers, de werkgevers als de overheid.
Wat betreft die overheid: wat op het federale wordt gecreëerd, kan een kader zijn waarbij wij in Vlaanderen met onze eigen bevoegdheden, echt het verschil kunnen maken om het voor Vlaamse bedrijven en werknemers mogelijk te maken om het recht op opleiding op een goede manier georganiseerd te krijgen. Ik ga er dan ook van uit dat de werkgevers, om dat recht te creëren voor hun werknemers, voluit een beroep zullen kunnen doen op de allicht hervormde Vlaamse opleidingsincentives die daarrond worden gecreëerd.
Het is niet onlogisch dat in dezen het overleg met de federale overheid nog niet is gebeurd. Het wetsontwerp is vrijdag laatstleden goedgekeurd op de federale ministerraad. Het is dan ook niet te verwachten dat er al grootscheeps overleg zou zijn georganiseerd. Ik hoop wel dat het er snel komt, want het is noodzakelijk dat zowel de Vlaamse als de federale overheid hier als partners werk van gaan maken, zowel voor de werknemers als voor de werkgevers.
We geven aanzienlijke budgetten aan opleiding en vorming. U hebt er al een aantal genoemd. Daarnaast hebben we ook het aanbodgestuurde verhaal vanuit Syntra en de VDAB. Ook daar zit een heel belangrijk element van het opleidings- en vormingsbeleid. We moeten daarop blijven inzetten.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, ik heb een aantal zeer belangrijke zaken gehoord. Het belangrijkste is de filosofie die de minister naar voren brengt, namelijk dat als men federaal iets gaat verplichten, we het in Vlaanderen niet gaan subsidiëren. Dat maakt me bijzonder gelukkig, want dat betekent dat er geen enkele voorafname is op alle Vlaamse middelen die de minister heeft opgesomd waarbij we nu heel ons opleidings-, incentives- en flankerende en stimulerend verhaal aan het hervormen zijn en waar de sociale partners een voorstel over aan het uitwerken zijn. Dat is dus een goede zaak.
Tweede goede zaak is dat ik verneem dat in de herfst, ergens midden november, begin december, de sociale partners hebben aangekondigd bij monde van de voorzitter van de SERV dat ze met een voorstel zullen komen. Dat betekent dat de kans op witte rook hier vrij groot is. Dat betekent dat wij aan de vijfde of de zesde grote hervorming van ‘Philippe de hervormer’, zoals oud-collega Hofkens u noemde, toe zijn, namelijk de hervorming van heel het opleidingsincentivelandschap. Dat is zeer belangrijk. Collega Annouri heeft het nog aangehaald naar aanleiding van de ING-discussie, alles wat te maken heeft met ‘digitising manufacturing’ en zo. We waren nog op werkbezoek bij Atlas Copco vorige week, en ook Agoria gaf het aan.
Wij moeten vanuit Vlaanderen die opleidingsincentives maximaal vereenvoudigen zodat onze werkgevers onze werknemers zeer wendbaar kunnen maken voor alle uitdagingen. Dat is een belangrijke stap in het kader van die digitalisering.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Minister, ik heb gisteren tijdens de plenaire vergadering de werkgevers geprezen omdat ze niet bij de pakken blijven zitten en zelf opleidingen en vorming organiseren. Dat is ook goed want zij kennen het best de noden van de sector en van de bedrijven. We moeten die bottom-upaanpak zeker steunen en faciliteren.
Aansluitend op de vragen van de heren Bothuyne en Ronse wil ik nog even ingaan op twee kleinere aspecten. De heer Bothuyne zegt dat uit onderzoek van Acerta blijkt dat 40 procent van de werknemers niet zou weten dat er een opleidingsbudget of een opleidingsbeleid is vanwege de werkgever. In welke mate kunnen de vakbonden ervoor zorgen dat die informatie aan hun leden wordt doorgespeeld? In de bedrijven waar ze effectief aanwezig zijn, kunnen ze de werknemers daarbij helpen.
Ik merk ook dat de focus ligt op de algemene besteding van de middelen. Ik zou aandacht willen vragen voor een gelijkmatige spreiding van die opleiding tussen de werknemers volgens scholingsgraad en volgens leeftijd. We merken immers dat veel opleidingen vooral door hoogopgeleiden en jongeren worden gevolgd. We moeten erover waken dat ook middelgeschoolden, laaggeschoolden en mensen uit de bijzondere doelgroep kunnen genieten van het opleidingsaanbod. In hoeverre plant u daarin concrete stappen te zetten, minister?
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Bothuyne, volgens mij moet het kunnen dat op de bestaande instrumenten kan worden ingespeeld. Wat ik wel duidelijk wil zeggen, is dat ik geen bijkomend budget heb om subsidies te geven voor iets dat verplicht wordt, maar ik heb u ook niet horen zeggen dat we dat zouden moeten doen. Ik ben graag bereid om te stimuleren en niet te veel te reglementeren, maar wat wetgevend verplicht is, hoeft geen stimulans.
Mijnheer Ronse, ik heb niet gezegd dat er een akkoord komt, ik heb gezegd dat het waarschijnlijk is dat het sociaal overleg tot een akkoord komt. Voor mij is het belangrijk dat dit ver genoeg gaat, dat er verder wordt gewerkt aan transparantie en aan een vereenvoudiging.
Mevrouw Talpe, ik ga geen initiatief nemen om een verplichting op te leggen. Dat had u van mij ook niet verwacht. Ik vind het belangrijk dat werkgevers en werknemers zelf beseffen wat het belang is van opleiding en vorming. Wanneer we willen dat mensen mee kunnen gedurende hun volledige loopbaan, binnen of buiten het bedrijf, dan is opleiding fundamenteel. De werkgevers die dat niet begrijpen, zijn verkeerd bezig.
Dat doet me denken aan een anekdote over een werkgever die tegen zijn hr-manager zegt dat hij geen opleiding geeft omdat zijn werknemers dan naar een andere firma zullen gaan. De hr-manager vraagt dan wat er zal gebeuren als er geen opleiding wordt gegeven en als alle werknemers blijven. Dat is de essentie van de zaak. Wie zijn werknemers niet opleidt met het oog op de toekomst, kan er in de toekomst niets meer mee doen. Ik stel het nogal zwart-wit voor, maar daar gaat het in essentie om. Werkgevers en werknemers moeten dat zelf beseffen. Er is nog werk aan de winkel voor werkgevers en hun organisaties en voor de vakbonden. Dat was ook uw suggestie.
We moeten verder inzetten op alles wat opleiding betreft. Ik hoop dat we van de sociale partners het signaal krijgen om de vereenvoudiging in te zetten.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Wat de verhouding tussen Vlaanderen en de federale overheid betreft, is er altijd een federaal kader geweest wanneer het gaat over opleidingsinspanningen. Vroeger werd dat steevast vertaald in een percentage van de loonmassa dat moet worden geïnvesteerd in opleiding en vorming. Om dat te realiseren hebben bedrijven altijd een beroep kunnen doen op Vlaamse stimuli. In die zin verandert er niets aan die verhouding. Ik heb liever een doelstelling in concrete opleidingsdagen en -momenten voor werknemers dan in percentages van de loonmassa omdat die percentages enkel in het voordeel waren van heel dure managementopleidingen en consultancybedrijven en in mindere mate van werknemers.
Om tegemoet te komen aan de terechte bezorgdheid van mevrouw Talpe over de laaggeschoolde en middelgeschoolde werknemers, is een doelstelling uitgedrukt in opleidingsdagen per jaar veel relevanter, interessanter en begrijpelijker voor zowel werknemers als werkgevers dan percentages van de loonmassa. Ik hoop dan ook op een goed overleg en een goede wisselwerking hierover tussen het Vlaamse en het federale niveau.
Mevrouw Talpe heeft ook een terechte opmerking gemaakt over de rol van de vakbonden. Ik ben ervan overtuigd dat zij als partners op de werkvloer het verschil kunnen maken door zeker bij laaggeschoolden en middelgeschoolden het belang van vorming en opleiding te benadrukken.
Tot slot hoop ik dat het Vlaams sociaal overleg effectief tot een ambitieus akkoord leidt en dat uw parabel van de hr-manager daarbij de leidraad mag zijn.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik kan me alleen maar aansluiten bij alle inhoudelijke steunbetuigingen van de heer Bothuyne aan mevrouw Talpe.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.