Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Er zijn in Vlaanderen twee centra voor volwassenenonderwijs en één universiteit waar cursisten en studenten een opleiding tot tolk Vlaamse Gebarentaal kunnen volgen, met name in de Vormingsleergang voor Sociaal en Pedagogisch Werk (VSPW) Gent, in het centrum voor volwassenenonderwijs (CVO) Mechelen en aan de KU Leuven, waar men een masteropleiding kan volgen in de campussen Antwerpen en Brussel.
Zonder dat ik het wist, is mijn vraag op 19 september nog meer actueel geworden, want in december worden er blijkbaar nog extra inspanningen geleverd om het Journaal met doventolkondersteuning te bieden.
De aanvraag- en toekenningsprocedure voor tolkuren werd vanaf het school- en academiejaar 2015-2016 vereenvoudigd. Aanvragen kunnen vanaf 1 september 2015 ook in de loop van het school- en academiejaar ingediend worden, wat een goede zaak is voor de dove leerlingen en hun ouders. De limietdatum van 15 augustus voor de aanvragen is dus verdwenen.
Na een administratieve toelating om tolken te gebruiken voor het maximumaantal dat per onderwijsniveau wordt bepaald en rekening houdend met het totale aantal beschikbare tolkuren, worden de tolken Vlaamse Gebarentaal (VGT) rechtstreeks aangevraagd bij het Vlaams Communicatie Assistentie Bureau voor Doven vzw, het CAB, laat ons zeggen de spelverdeler tussen jongeren die doventolkuren vragen en het beschikbaar aantal doventolken.
Een medisch attest wordt slechts eenmaal tijdens de schoolloopbaan van de leerling of student bezorgd, en niet meer per onderwijsniveau. Miraculeuze genezingen doen zich meestal niet voor. We hebben vandaag al de implantaten waardoor een aantal kinderen wel opnieuw kunnen horen, maar in elk geval is dat niet voor iedereen de oplossing.
Vanaf 1 september 2015 wijzigde ook de administratieve afhandeling betreffende schrijftolkondersteuning. Dat past binnen een stappenplan om de schrijftolkondersteuning in het onderwijs te verbeteren op het vlak van professionalisering en een betere afstemming tussen de vraag van leerlingen en studenten enerzijds en het aanbod van schrijftolken anderzijds te realiseren.
De vzw CAB staat al gedurende jaren in voor de bemiddeling en de uitbetaling van de tolkuren Vlaamse Gebarentaal en zal die expertise in de toekomst ook stelselmatig aanwenden voor de schrijftolkondersteuning, waarvan we blij zijn dat dat gebeurt. Vanaf 1 september 2016 zal het CAB ook instaan voor de actieve bemiddeling van schrijftolkopdrachten, naast de gewone Vlaamse Gebarentaal.
Minister, tijdens de commissievergadering van 29 oktober 2015 stelde ik u hierover reeds enkele vragen, en specifiek over het tekort aan doventolken gaf u volgend antwoord: “Is er een tekort aan doventolken? Het tolkentekort is reëel en initiatieven om dit te verhelpen moeten sowieso in overleg met de andere betrokken beleidsdomeinen – welzijn en werk – worden genomen.”
In verband met de doventolkentekorten zijn er heel wat zaken te zeggen over het statuut van de doventolken, maar daar gaat mijn vraag in eerste instantie niet over.
Mijn vraag gaat wel over de signalen die we krijgen dat er in de centra voor volwassenenonderwijs een inschrijvingsstop zou zijn voor de opleiding tolk Vlaamse Gebarentaal. Dan wordt het natuurlijk wel moeilijk. We hebben een tekort aan doventolken, door het statuut, maar ook omdat er in het totaal gewoon te weinig tolken afstuderen. Als dan nog de mensen die de opleiding tot doventolk willen volgen, niet kunnen inschrijven omdat er blijkbaar een soort van inschrijvingsstop is, dan vergroot het probleem alleen maar.
Daarom heb ik volgende vragen, minister. Klopt het dat er momenteel een inschrijvingsstop is in deze centra? Zo ja, waarom? Wordt dat puur lokaal beslist of zit er een richtlijn van de overheid achter? Kunt u ook een update geven van de cijfers van het aantal aangevraagde en toegekende tolkuren die we in de commissievergadering van 9 oktober 2015 hebben besproken?
Minister Crevits heeft het woord.
De organisatie van de hbo5-opleiding tolk voor doven behoort volledig tot de bevoegdheid van de centra die ze inrichten. Bij de organisatie speelt het aantal geïnteresseerde kandidaat-cursisten voor de opleiding een rol, maar ook de vraag of het centrum over geschikt personeel en infrastructuur beschikt. Er zijn twee centra voor volwassenenonderwijs die onderwijsbevoegdheid hebben voor de hbo5-opleiding tolk voor doven. Zij bieden de opleiding jaarlijks aan met een opstartmoment in september.
De opleiding zelf is modulair. Ze bestaat uit twintig modules, waarvan een heel aantal sequentieel zijn. Dat betekent dat de cursist eerst de competenties van de voorafgaande module moet verwerven om te kunnen instappen in de vervolgmodule.
Gent is in september 2016 gestart met de startmodules voor één groep van 25 cursisten. De instroom van nieuwe cursisten was dit schooljaar een pak groter dan verwacht. Uit ondervinding weet het CVO dat, ondanks een duidelijke infosessie en een intakegesprek, vrij veel cursisten die de opleiding beginnen, later alsnog afhaken. Als het centrum al over voldoende lesgevers en leslokalen zou beschikken om bij een grotere instroom voor de startmodules meteen twee groepen in de plaats van één te organiseren, dan loopt het hoe dan ook het risico dat de twee groepen later door te veel afhakers te klein worden om rendabel te zijn. Dat is dus een moeilijke situatie.
Omdat deze opleiding veel vraagt van de cursisten organiseren beide centra vóór de inschrijvingen infomomenten waarop ze de kandidaat-cursisten informeren over het engagement en de inzet die nodig zijn om in deze opleiding te slagen. De meeste cursisten combineren de opleiding bovendien met een job, wat de inspanning extra zwaar maakt. De centra weten uit ervaring dat het voor de cursisten van de opleiding tolk voor doven moeilijk is om tot het einde vol te houden. Daarom houden ze ook met het gegeven van de afhakers rekening bij de planning van hun aanbod.
Ik geef u met een paar voorbeelden een idee hoe zwaar de opleiding is. Het gaat om een opleiding hoger beroepsonderwijs van 1440 lestijden of 120 studiepunten, waarvan het standaardtraject in 3 jaar kan worden afgewerkt. In Gent moeten de cursisten daarvoor één volledige weekdag les volgen, maandag van 8.30 uur tot 16.35 uur, en elke twee weken ook een volledige dag in het weekend, zaterdag van 8.30 uur tot 16.35 uur. Daarnaast zijn er nog een hele reeks andere voorwaarden waaraan de cursisten moeten voldoen inzake gedrag tegenover mensen met een beperking, engagement om zowel taal als cultuur diepgaand te leren kennen en flexibel zijn. Het is een boeiende, maar bijzonder uitdagende opleiding. Bovendien moeten ze via werkplekleren en praktijkoefeningen leren tolken in heel gevarieerde en soms complexe settings.
In Gent heeft men gemerkt dat er op de infomomenten een veel grotere belangstelling was dan voorgaande jaren. Bij Crescendo kunnen nog altijd een aantal bijkomende cursisten inschrijven. De twee centra werken nauw samen. Cursisten die de opleiding in het ene centrum gestart zijn, volgen soms om praktische redenen tijdens het volgende schooljaar een deel van de opleiding in het andere centrum. Dat is allemaal geen probleem. Wie absoluut nog wil starten, kan nu dus nog terecht bij Crescendo en eventueel volgend schooljaar naar VSPW in Gent overstappen.
Dan kom ik bij het cijfermateriaal. Voor de aanvragen bij AgODi beschikken we enkel over voorlopige cijfers, die een stand van zaken op 10 oktober 2016 geven. De aanvragen zijn nog aan het binnenkomen. Ik geef u de grote lijnen en bezorg u de volledige tabel op papier.
In het schooljaar 2013-2014 werden bij AgODi 59.933 tolkuren aangevraagd. Daarvan zijn er 40.000 toegekend. Bij het CAB werden door de gebruiker 33.821,5 tolkuren aangevraagd en daarvan zijn er 26.615 door een tolk ingevuld. In het schooljaar 2015-2016 loopt dat het aantal bij het CAB aangevraagde uren op tot 34.137, terwijl het aantal aanvragen bij AgODi zakt naar 52.449. De spanning wordt dus kleiner. Voor het schooljaar 2016-2017 heb ik nog maar zeer voorlopige cijfers.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, het is goed dat de spanning daalt, maar we moeten wel kijken naar de achterliggende oorzaak daarvan. Ik hoor bijvoorbeeld ook dat mensen minder tolkuren aanvragen omdat ze toch niet meer krijgen. In dat geval kan de spanning dalen zonder dat er een effectieve oplossing is.
Uit uw antwoord over de inschrijvingsstop begrijp ik dat inderdaad de scholen daartoe hebben beslist en dat het geen beleidsingreep is. Ik heb ook overleg met een van de scholen over de achterliggende redenen daarvoor. Zij zeggen dat het financieel niet haalbaar is om een tweede groep op te starten, ook al zouden ze daar genoeg mensen voor hebben en zou het beter uitkomen iets minder studenten in één klas te moeten zetten. Als ik dan kijk naar het totaal aantal lesuren-cursist dat de scholen voor volwassenenonderwijs genereren, dan vraag ik me af of het niet mogelijk is een aantal uren naar die richting door te schuiven. Maar dat behoort natuurlijk tot de autonomie van de instelling.
Zo kom ik bij een bijkomende vraag. Dit is een zeer specifieke materie. Een doof iemand in de klas zetten zonder doventolk is hetzelfde als een leerling geen bril geven, ook al heeft hij die nodig om op het bord te kijken. Het is alsof wij deze commissie zouden moeten volgen met een hoofdtelefoon op die geen geluid doorlaat. Is het dan niet handig, minister, om voor dit specifiek gegeven te kiezen voor gekleurde middelen? Ik weet dat veel collega’s daarvan geen voorstander zijn, maar dan zijn we ten minste zeker dat we voor de studenten die zich aanmelden, ook effectief een opleiding kunnen organiseren. Want vragen over de kloof tussen het aantal aangevraagde en het aantal effectief uitgevoerde doventolkuren belanden natuurlijk wel op ons bord.
Ik ken de financieringscoëfficiënt voor de opleiding doventolk niet. Zit er een gewicht aan? Ik heb het niet nagekeken. Ik vraag me nu ineens af of we op dat vlak niet iets kunnen doen, zodat de centra niet overgaan tot een inschrijvingsstop op een ogenblik dat meer mensen de opleiding willen volgen, omdat we voor Welzijn en Onderwijs het statuut hebben aangepast en dus voor een aanzuigeffect hebben gezorgd. Op zo’n moment moeten we er dan ook voor zorgen dat het systeem aan de opleidingskant niet wordt afgeblokt.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, dit is een interessante vraag en een interessant antwoord, maar iets is me nog altijd niet duidelijk. Mogen we nu wel of niet de hoop hebben dat na de start van een nieuw cursusjaar de aanbieders van deze heel specifieke, maar toch belangrijke opleiding het aantal plaatsen zullen uitbreiden, zodat alle geïnteresseerden effectief de kans krijgen om de opleiding te volgen?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, op uw aanvullende vraag heb ik geen pasklaar antwoord. Dat moet ik bekijken.
Het antwoord op uw vraag over het aanbod, mijnheer De Meyer, is neen. De instellingen zijn vrij om al dan niet een extra aanbod in te richten. Zij en wij weten echter dat er in de loop van de opleiding cursisten zullen uitvallen, omdat het een zware opleiding is en mensen soms iets te enthousiast starten. Als ze twee startersklassen organiseren, dan is de kans reëel dat ze in de loop van de opleiding toch op één groep moeten terugvallen en dan hebben ze eigenlijk te veel geïnvesteerd. Het is dus zaak de uitval te beperken. Uitbreiden zou kunnen, als niemand of nauwelijks iemand uitvalt, maar die uitval is er nu eenmaal wel. Dat is vervelend. We zouden beter kunnen financieren, zoals de heer Daniëls suggereerde. Dat kan ik bekijken, maar het volwassenenonderwijs heeft geen openendbudget. Extra middelen voor deze opleiding zullen we dus elders moeten weghalen.
We kunnen de middelen kleuren, maar u weet dat ik dat vervelend vind, omdat we daarmee heel hard ingrijpen in de autonomie van de instellingen. Ik wil alles bekijken, maar van gekleurde middelen ben ik geen grote fan.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat u bepaalde zaken wilt bekijken, want elke doventolk die we extra kunnen inzetten, is winst. De instellingen willen eigenlijk wel uitbreiden, maar durven niet goed. Ze zijn bang dat ze het financieel niet rond krijgen. Bovendien zijn er nog opleidingen in de centra voor volwassenenonderwijs die we overeind willen houden. Dit is een dure opleiding, die veel tijd en energie vraagt. Ik begrijp dus de interne afwegingen, maar blijf toch slaan op de spijker waar onze collega Helga Stevens vroeger ook op sloeg.
Ik kijk uit naar uw bijkomende antwoorden en zal u opnieuw vragen stellen wanneer u de tijd hebt gehad te analyseren op welke manier we de spanning tussen het aantal aangeboden opleidingsplaatsen en de bestaande vraag kunnen verkleinen, uiteraard rekening houdend met de uitval. Op die manier kunnen we dove kinderen in het gewoon onderwijs houden. Dat is belangrijk, want in het buitengewoon onderwijs kost hun opleiding veel meer.
De vraag om uitleg is afgehandeld.