Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de toegang tot mobiliteitsbeurzen in het kader van het Erasmusprogramma voor het hoger onderwijs
Verslag
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, studenten die een deel van hun studies of stage in het buitenland willen doen, kunnen om de hoge kosten te dekken een Erasmusbeurs aanvragen. Elke hogeschool of universiteit kan zelf bepalen wie voor de Erasmusbeurs in aanmerking komt en stelt verschillende voorwaarden voorop. Studenten die een Erasmusbeurs willen aanvragen, dienen die dan ook binnen de eigen onderwijsinstelling aan te vragen en moeten daar een goedkeuring voor krijgen.
Voor bepaalde hogeronderwijsinstellingen is het budget ontoereikend geworden om alle geselecteerde studenten in het academiejaar 2016-2017 een beurs te garanderen. De beurs kan vanaf 2016-2017 wel nog toegekend worden aan bepaalde groepen van studenten. Dit vormt voor verschillende studenten een probleem. Verschillende studenten hebben zich in het academiejaar 2015-2016 ingeschreven om het daaropvolgende academiejaar op Erasmus te gaan. De Erasmusbeurs die de studenten eerst toegewezen kregen, verliezen ze nu.
Minister, bent u op de hoogte van de problemen die zich voordoen met de Erasmusbeurzen? Welke signalen ontvangt u? Wat is uw mening hierover? De kostprijs van een Erasmus naar bepaalde landen valt niet te onderschatten. Vroegtijdige en transparante communicatie is uitermate belangrijk. Hoe evalueert u de samenwerking en communicatie tussen Epos, dat verantwoordelijk is voor het Eramusbedrag, de hogeronderwijsinstellingen en de Vlaamse overheid? Hoe evalueert u de communicatie van de hogeronderwijsinstelling naar de studenten? Welke bijkomende maatregelen wilt u nemen om te vermijden dat dergelijke situaties zich voordoen?
De heer De Potter heeft het woord.
Minister, zoals onder meer aangegeven op de officiële website van de Vlaamse overheid, bepaalt elke hogeschool of universiteit autonoom wie voor het Erasmusprogramma in aanmerking komt. Studenten die wensen deel te nemen, moeten dat dan ook bij de eigen onderwijsinstelling aanvragen.
Het is ook de hogeronderwijsinstelling die voor de eigen studenten de aanvraag voor een mobiliteitstoelage in het kader van het Erasmusprogramma behandelt en beoordeelt en vervolgens de beurs toekent en uitbetaalt. Wat de inzet van het budget voor de genoemde mobiliteitstoelage betreft, is de werkwijze de volgende. Het budget wordt beheerd door Epos. Instellingen dienen bij Epos een aanvraag in voor de studentenmobiliteit die zij het komende academiejaar verwachten. Epos verdeelt dan het beschikbare budget over de instellingen en herverdeelt in de loop van het jaar als de aangevraagde en gerealiseerde mobiliteit niet helemaal overeenkomen. De instelling beschikt dan over de autonomie om dat budget in de vorm van mobiliteitstoelagen te verdelen aan de studenten die toegang hebben tot het Erasmusprogramma en kan daar een eigen procedure voor ontwikkelen.
Uit recente mailberichten blijkt dat voor het academiejaar niet aan alle studenten die toegang hebben tot het Erasmusprogramma ook een mobiliteitstoelage kon worden toegekend.
Minister, bent u ook op de hoogte gebracht van deze situatie? Kunt u aangeven of hogeronderwijsinstellingen al eerder genoodzaakt waren om bijkomende toegangsvoorwaarden te formuleren voor mobiliteitstoelagen? Kan de gesignaleerde situatie als eerder uitzonderlijk worden omschreven? Bent u het met mij eens dat we moeten nastreven dat zoveel als mogelijk, zoniet alle, studenten die toegang hebben tot het Erasmusprogramma, ook kunnen rekenen op een mobiliteitsbeurs? Overweegt u initiatieven in dat verband? Overweegt u om samen met de betrokken actoren – Epos, hogeronderwijsinstellingen en studentenorganisaties – te bekijken of de gehanteerde procedures en communicatiestromen mogelijk kunnen worden geoptimaliseerd?
Minister Crevits heeft het woord.
Dames en heren, vorig academiejaar 2015-2016 gingen er 5325 studenten op Erasmus, verspreid over de hogescholen en universiteiten. Dat was opnieuw een record. Het academiejaar daarvoor hadden we het plafond bereikt van 5000 studenten die op Erasmus gingen. De huidige cijfers zijn bijna een verdubbeling ten opzichte van 10 jaar geleden. Het succes van dit programma voor internationale mobiliteit is zeer groot. Ik vind het een zeer goede zaak dat jongeren tijdens hun studies voor een paar maanden naar het buitenland gaan om daar een deel van de opleiding te volgen.
Deelnemen aan het Erasmusprogramma is veel meer dan het ontvangen van een beurs. Dat wil ik onderstrepen. De meerwaarde zit bijvoorbeeld in het feit dat je als student intekent in een bestaand akkoord tussen je eigen instelling en de internationale partner. Je bent daar vrijgesteld van inschrijvingsgeld en je studiepunten kunnen gegarandeerd worden meegenomen in je eigen opleidingsprogramma. Daarnaast is het mogelijk om een mobiliteitstoelage te krijgen, de beurzen dus. Sommige studenten, niet allemaal, kunnen die krijgen om de meerkost van een internationale ervaring te ondervangen.
De heer De Potter schetste correct de manier waarop het budget voor de mobiliteitstoelagen verdeeld wordt. Ten eerste is er de vzw Epos, die voor Vlaanderen fungeert als Nationaal Agentschap voor Erasmus+ ten aanzien van Europa. Epos beheert de middelen voor dit Europese programma. Die middelen komen in hoofdzaak van Europa zelf. In 2016 ging het om 8,3 miljoen euro.
De middelen komen ook voor een stukje vanuit Vlaanderen. In 2016 bedroegen die middelen 0,5 miljoen euro. De middelen voor die beurzen komen dus hoofdzakelijk uit Europa en voor een stukje uit Vlaanderen. Dat zijn middelen voor de mobiliteit van studenten, voor studie of stage, voor personeel, en voor de omkadering van dat hele programma.
De tweede stap is de verdeling vanuit Epos naar de instellingen hoger onderwijs. Dat gebeurt via een afgesproken sleutel die hoofdzakelijk gebaseerd is op de internationale mobiliteit die de instellingen in het verleden hebben gerealiseerd. Men kijkt hoeveel jongeren in het verleden naar het buitenland gingen en op basis van het verleden krijgt de instelling middelen voor een bepaald jaar.
De hogeschool of universiteit heeft daarin een vrij grote autonomie, maar de selectie van studenten moet op een eerlijke en transparante wijze gebeuren. Bovendien moeten alle actoren ook steeds werken binnen de richtlijnen omtrent de beursbedragen: de Europese Commissie stelt in de programmagids voor Erasmus+ boven- en ondergrenzen vast voor de maandelijkse bedragen, en maakt daarbij een onderscheid tussen die categorieën van landen, gebaseerd op de levensduurte.
Concreet kan het maandelijkse beursbedrag volgens Europa voor een duur land als Noorwegen tussen de 250 en de 500 euro liggen, terwijl bijvoorbeeld voor een land als Roemenië het maandbedrag tussen de 150 en de 400 euro ligt. In Vlaanderen hebben we de drie categorieën bepaald op maandbedragen van 235 euro voor de onderste categorie, 285 euro voor de middelste en 335 euro voor de bovenste. Daar komt nog eens 100 euro bij indien het gaat om stagemobiliteit, of indien de student een studietoelage krijgt of een functiebeperking heeft. De instellingen hebben wel de autonomie om een eigen beleid te voeren omtrent de toekenning van mobiliteitstoelagen voor studenten die deelnemen aan Erasmus, maar er zijn dus marges waarbinnen ze moeten blijven werken.
Ik heb inderdaad enkele signalen gekregen van enkele studenten uit één bepaalde instelling. Het gaat over één instelling en over enkele studenten. Misschien zijn er andere signalen, maar dan moet u mij dat maar meedelen. Die jongeren stellen dat ze een beurs hadden moeten krijgen, maar dat ze die zijn misgelopen omdat er te weinig middelen zijn. Navraag leert dat de hogeschool in kwestie inderdaad geconfronteerd wordt met méér kandidaten voor een mobiliteitstoelage dan dat er budget voorhanden is. Daarbij heeft de hogeschool besloten, geheel conform haar autonomie, om de selectie te baseren op sociale kenmerken. Daardoor zijn er dus studenten die wel deelnemen aan het Erasmusprogramma maar daarvoor binnen die hogeschool geen beurs ontvangen. Die keuze mag de hogeschool maken.
We hebben de situatie verder onderzocht. Eerst en vooral heeft mijn kabinet een overleg gehad met Epos om te bekijken hoe het mogelijk is dat een welbepaalde hogeschool geconfronteerd wordt met een schaarste. Ten tweede heb ik de regeringscommissaris gevraagd om na te gaan of er procedurefouten zijn gemaakt ten aanzien van de studenten. Het antwoord op de eerste vraag schuilt in de verdeelsleutel tussen Epos en de instellingen. De hogeschool in kwestie – we kijken naar het verleden, zoals ik zei – blijkt dit academiejaar een forse stijging te kennen aan kandidaten, maar doordat de verdeelsleutel gebaseerd is op het verleden, vertaalt de groei aan mobiliteit zich dus pas met een jaar vertraging in het budget.
De regeringscommissaris heeft ook al een antwoord bezorgd. Hij stelt dat er geen procedurefouten zijn gemaakt door de instelling. Dat is zijn inschatting. Het toekennen van de beschikbare beurzen op basis van sociale criteria, aldus de regeringscommissaris, valt dus binnen de autonomie die de hogeschool heeft. De regeringscommissaris merkt bovendien op dat de hogeschoolstudenten die op basis van de sociale criteria niet in aanmerking kwamen voor een beurs, via de studentenvoorzieningen (stuvo’s) wel nog een renteloze lening voorgesteld kregen. Epos onderzoekt zelf ook of de instellingen het Erasmus+-programma correct naleven en laat daarvoor jaarlijkse audits uitvoeren. Die onderzoeken hoe en in welke mate een instelling de verplichtingen en kwaliteitsvereisten implementeert die voortvloeien uit de afspraken die worden gemaakt rond Erasmus+ voor hoger onderwijs, en waar er ruimte is voor verbetering. Zo’n audit wordt dan verder opgevolgd via monitoring door Epos. Naar aanleiding van klachten door studenten wordt ook door Epos een ad-hocmonitoringbezoek gebracht bij de betreffende instelling om na te gaan of de klachten structureel of occasioneel zijn. De resultaten van de audit kunnen aanleiding geven tot een verbeterplan. Dat is tot op vandaag echter nog nooit nodig geweest.
Instellingen zijn door hun contract met Epos gebonden aan het tijdig informeren van studenten. Instellingen zijn ook verplicht om voorafgaand aan het vertrek een contract met de student te ondertekenen over zijn of haar deelname, samen met een overzicht van de te volgen opleidingsonderdelen en de bijhorende studiepunten. Dat contract vermeldt ook het beursbedrag. Op basis van de informatie die ik tot op dit ogenblik gekregen heb, kan ik hier dus geen inbreuken vaststellen. Wel maak ik uit de signalen van de studenten op dat er een verwachting is ontstaan die niet is ingelost. Dat betreur ik uiteraard bijzonder, zeker omdat we verwachten dat de communicatie naar de jongeren transparant gebeurt. Als jongeren vertrekken in de veronderstelling dat ze een beurs krijgen, maar dat niet waar blijkt te zijn, is dat een zeer vervelende situatie.
Mijnheer De Potter, tot nu konden nagenoeg alle Erasmusstudenten een beroep doen op een mobiliteitstoelage. De programmagids van Erasmus+ vermeldt ook bijzonder duidelijk dat deelnemers die geen beurs ontvangen, even goed alle andere voordelen kunnen genieten. Ik heb ze daarnet geschetst. Deelnemers zonder beurs worden administratief geregistreerd als ‘nulbeurzen’. Tot op vandaag is dat in Vlaanderen een zeer kleine categorie van deelnemers. In 2014-2015 waren er 52, in 2015-2016 waren er 105. Op een totaal van 5000 is dat niet zo veel. Voor het komende academiejaar krijgen we daar pas zicht op wanneer de instellingen rapporteren over de effectief gerealiseerde mobiliteit.
Ik kom dan bij de toekomst en de mogelijke communicatielijnen voor de toekomst. Ik verwacht dat de internationale mobiliteit bij studenten zal blijven toenemen. Dat is ook een doelstelling van ons beleid en vertalen we in een groeiend budget. Tijdens besprekingen in de commissie heb ik al meegegeven dat de huidige projecties voor de Europese middelen uitgaan van een toename met bijna 70 procent in de huidige legislatuur. Nogmaals, het gros van de middelen komt via Europa binnen. Het deel van de middelen dat vanuit de Europese programma’s naar Vlaanderen komt, zal volgens onze prognoses boven 10 miljoen euro uitstijgen, en tegen 2020 zitten we wellicht op 14 miljoen euro. We voegen er ook zelf middelen aan toe. Ook wij hebben een groeipad ingeschreven voor de internationale studentenmobiliteit – dat is ruimer dan enkel Erasmus – van 500.000 euro per jaar. Dat hebben we zowel in 2015 als in 2016 gerealiseerd. In 2017 wordt het zelfs 600.000 euro, maar de begroting moet uiteraard nog worden goedgekeurd.
Uiteraard zie ook ik dat we op het ogenblik mogelijk op een kruispunt staan. De studentenaantallen stijgen sneller dan de budgetten, en daar moeten we natuurlijk een antwoord op vinden. Het aantal nulbeurzen is nu nog zeer laag, maar kan in de toekomst stijgen. Het is mogelijk dat steeds meer instellingen inderdaad sociale criteria zullen hanteren bij het al dan niet toekennen van een beurs. Op zich is dat niet in strijd met de regels, omdat het Erasmus+-programma als doelstelling heeft de internationale mobiliteit in het studeren aan te moedigen. Het ter beschikking stellen van beurzen is daar uiteraard één aspect van, maar niet het enige.
Voor mij is het wel van belang dat een uitwisseling voor elke student financieel mogelijk is. We weten dat uitwisseling voor de ene student moeilijker is dan voor de andere. We moeten er in elk geval voor zorgen dat die jongeren voor wie een beurs de enige manier is om effectief te kunnen kiezen om ervaring op te doen in het buitenland, niet uit de boot vallen.
We moeten dus realistisch naar het plaatje kijken. Ik reken even voor u uit. In 2016 verdeelt Epos voor de studentenmobiliteit, studie en stage 7,6 miljoen euro onder de instellingen. Als dat budget conform de stijging van het Europees programma de komende jaren aangroeit tot 12 miljoen, dan kunnen we aanzienlijk meer studenten een internationale ervaring gunnen. Jaarlijks studeren er echter ook meer dan 40.000 studenten af in het hoger onderwijs, ongeveer 22.000 professionele bachelors en 19.000 masters. Als al die studenten één keer op Erasmus gaan en we versnipperen het budget over alle studenten, dan krijgt elke student nog 300 euro. Dat is een beurs voor één maand. Die weg moeten we absoluut niet opgaan. Het is een zeer hypothetisch scenario, en de uitkomst zou totaal in tegenspraak zijn met de regels voor beursbedragen. Ik geef u maar mee waar we budgettair staan als we zeggen dat iedereen een keer naar het buitenland moet kunnen. We moeten dus kiezen.
Misschien is in het verleden de indruk ontstaan dat de Erasmusbudgetten onbeperkt zijn, maar dat is niet zo. Als we alles willen houden zoals het is, moeten er miljoenen extra in het budget worden gestopt. Ik weet niet of de kans bestaat dat we vanuit Europa meer middelen krijgen. Ik vraag het me af. Maar we moeten sowieso keuzes maken. Ofwel kiezen we ervoor vanuit Vlaanderen meer middelen uit te trekken, ofwel kijken we naar de criteria die hogescholen en universiteiten kunnen hanteren bij het toekennen van beurzen en zorgen we ervoor dat zeker de sociale criteria prioritair overal worden toegepast.
Hierbij wil ook ik bepaalde punten aanpakken.
Hoe kan Epos de verdeling tussen de instellingen optimaliseren, zodat we de onverwachte groei kunnen opvangen? Blijkbaar zijn de sprongen nu heel groot, en wat vandaag in één hogeschool gebeurt, kan volgend jaar in een andere gebeuren.
Hoe kunnen we instellingen aansporen om zeer duidelijk naar de studenten te communiceren en zeker over de financiële toelagen geen foute verwachtingen te wekken?
We willen ook samen met de instellingen kijken hoe zij de jongeren voor het toekennen van een beurs selecteren en daarrond afspraken maken. We hebben eventjes gekeken of er elders nog een sociaal criterium wordt gebruikt, maar hebben niets gevonden.
Over al deze punten loopt op het ogenblik overleg met Epos en met de instellingen. Het zou nuttig zijn dit in de Commissie Internationalisering van de Vlor aan bod te laten komen en in het adviescomité voor hoger onderwijs binnen Erasmus+, waarin onze hogescholen, universiteiten en studenten vertegenwoordigd zijn.
Wij zouden ook kunnen overwegen om een decretaal initiatief te nemen waardoor we iets korter op de bal zouden kunnen spelen als er een plotse stijging is. Maar als we zoiets overwegen, moeten we goed beseffen dat als we dat nu doen voor een of twee spelers, we dat volgend jaar ook voor andere spelers zullen moeten doen. Ook dat moeten we nog eens grondig bespreken, hoe we dat in zijn globaliteit aanpakken.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, dank u voor uw omstandige antwoord. U zei zelf dat u het maar van één hogeschool hebt vernomen. U zegt dat er in het algemeen overal stijging is. Hoe komt het dan dat die andere universiteiten of hogescholen niet in de problemen geraken? Die studenten gaven aan dat zij het contract met de school al ondertekend hadden, en dan pas het bericht kregen dat er geen geld was. U zegt dat er geen procedurefouten zijn gemaakt. Volgens mij kan dat niet. Ze hebben het contract vorig schooljaar 2015-2016 in februari ondertekend, om in 2016-2017 in een Europees land Erasmus te volgen. Maar in september horen zij: ‘Sorry mensen, wij hebben sociale criteria moeten bijfabriceren.’ Diegenen die wij hebben gecontacteerd, hadden geluk omdat hun ouders zeiden dat het goed was. Er was in de landen waarvoor er een contract getekend was, een kot gezocht, en er was contact opgenomen met de hogeschool aldaar. Dan vind ik het wel spijtig dat de studenten te laat – laat het mij zo zeggen – op de hoogte werden gebracht van het feit dat er geen beurs kon volgen. Minister, bent u op die manier daarvan op de hoogte gebracht? Volgens mij is er hier wel een procedurefout gemaakt.
De heer De Potter heeft het woord.
Dank u, minister, voor het zeer omstandige antwoord en voor het onderzoek dat door uw kabinet werd gevoerd naar aanleiding van de signalen die werden gegeven.
Minister, ik zie de krachtlijnen van uw antwoord: bekijken of het verdelingsmechanisme zoals het vandaag bestaat vanuit Epos naar de verschillende instellingen nog conform is en of het moet worden herbekeken; aandacht voor duidelijke communicatie is cruciaal, want als de verwachtingen van studenten niet worden ingelost, kan ik mij voorstellen dat dat hard aankomt, ook financieel; afspraken maken over welke criteria eventueel zouden kunnen worden gebruikt om de verdeling te maken.
In de eerste plaats moeten we ervoor zorgen – en dat is uiteraard cruciaal – dat zo veel mogelijk studenten de stap naar het buitenland durven te zetten. Wij moeten hen daartoe stimuleren. Het overleg dat u hebt gestart, is in elk geval goed. Tijdig informeren, heldere en transparante communicatie, en bekijken of die middelen voldoende zijn en of dat niet anders kan: dat lijkt mij ook belangrijk.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik heb navraag gedaan bij verschillende onderwijsinstellingen. Velen hebben mij gezegd dat zij met hetzelfde probleem kampen: zij hebben te weinig centen om alle studenten die zij een beurs willen geven, een beurs te geven. Zeker voor studenten voor wie die beurs echt wel het verschil maakt om al dan niet op Erasmus te kunnen gaan, is dat problematisch. Je kunt natuurlijk werken met sociale criteria, maar als je als student net boven die grens zit en als die centen het verschil maken om al dan niet op Erasmus te gaan, zit je natuurlijk wel met een probleem.
Er zou vanuit Vlaanderen bespaard zijn op de middelen van Erasmus in 2015-2016. Vroeger zou dat 2 miljoen euro zijn geweest. Minister, wat is nu het exacte budget voor Erasmus vanuit Vlaanderen? Uit de begroting kunnen we dat niet exact afleiden. Hoe rijmt u dat met uw doelstelling om 33 procent van de studenten op internationale mobiliteit te krijgen? We weten dat jongeren uit kansengroepen minder op Erasmus gaan en minder internationale ervaring opdoen. Een deel van de verklaring hiervoor kan gezocht worden in het feit dat die beurzen niet altijd worden toegekend en ook niet voldoende zijn om de kost van internationale ervaring op te vangen.
Minister, wat is nu het exacte budget voor Erasmus vanuit Vlaanderen? Hoe rijmt u dat met uw doelstelling uit de beleidsbrief?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, dank voor uw antwoord. Het stemt mijn fractie tevreden. Wij vinden het ook een goede zaak om eerst de Vlor daarover te laten nadenken. Een grondig debat is inderdaad nodig. Ik wil alvast zeggen dat een betere verdeling of een verhoging in elk geval soelaas kan bieden. Wij zouden dat een goede zaak vinden. Maar men zal vervolgens wel keuzes moeten maken. Als men de groep waarover mevrouw Soens het had, beter wil bedienen, zullen er minder beurzen kunnen worden gegeven, ook al verhoogt het budget. Er zal een keuze moeten worden gemaakt. We moeten de doelen qua internationalisering blijven nastreven. Ook ‘Brains on the move’ moeten we blijven steunen. Het is belangrijk dat dat allemaal goed wordt bekeken en berekend, vooraleer we daar definitieve uitspraken over doen.
Ik heb de case onder ogen gezien over de student waarover u het had, minister. Ik heb ook contact opgenomen met de instelling. Het leek mij allemaal wel correct te zijn verlopen. Wat er mijns inziens ongelukkig is verlopen, is de communicatie. Maar dat verbaast mij eerlijk gezegd niet, want ikzelf heb aan de betrokken studenten ook tweemaal moeten uitleggen wat het verschil was tussen een recht en een gunst. Ik zeg dat niet om mensen te viseren. We moeten dat duidelijk maken. Een beurs binnen Vlaanderen om te kunnen studeren kan op een bepaald moment naargelang van het inkomen van de ouders een recht zijn. Maar dat is niet te verwarren met de Erasmusbeurs, die een tegemoetkoming is waarvan kan worden genoten, maar die geen recht is. Dat is iets anders. Misschien moet dat eens duidelijk worden uitgelegd aan de studenten vooraleer ze engagementen opnemen en bijvoorbeeld een kot gaan zoeken in andere landen. Duidelijkheid is in dit soort dossiers de oplossing. We moeten dit duidelijk maken aan studenten opdat ze zich niet onrechtvaardig behandeld zouden voelen: niet iedereen heeft recht op die tegemoetkoming voor de mobiliteit.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw De Meulemeester, ik zal hier proberen uit te leggen hoe dat contract ‘marcheert’. Als je op Erasmus wilt gaan, kies je eerst een document van bestemming. Men ondertekent een document, bijvoorbeeld met als keuze van bestemming Finland. Hier is dat gebeurd op 1 maart 2016. Dat is niet het contract waarin het beursbedrag vermeld staat. Na het ondertekenen van dat document bekijkt men of er plaats is in dat land. Wie het ondertekent, weet dat hij niets moet bijbetalen en dat hij zijn punten kan overzetten. Begin mei volgt dan het nieuws dat de instelling de beurzen selectief toekent. Volgens ons verslag is de mogelijkheid expliciet gelaten voor de studenten om ofwel niet op Erasmus te gaan ofwel een renteloze lening te krijgen via Stuvo. Daar is men niet op ingegaan. Op 12 september werd dan het definitieve contract aangeboden, na de eigenlijke start van de uitwisseling. Dat vind ik een spijtige zaak. Je zou natuurlijk je contracten moeten registreren vooraleer je vertrekt en niet erna.
Mevrouw De Meulemeester, er is dus inderdaad effectief iets ondertekend. Maar het feit dat je een beurs krijgt, wordt pas later beslist. Bovendien is de jongere al vertrokken. Dan pas is het contract gekomen. Dat is de gewrongen situatie waarvoor we staan.
Mevrouw Brusseel en andere collega’s, is er hier een communicatieprobleem? Misschien wel.
Het is wel zeker dat de budgetten ontoereikend zijn. Ik zal daar ook niet flauw over doen. Eigenlijk moeten we bijna blij zijn, want het aantal jongeren dat naar het buitenland gaat, stijgt. Het stijgt sneller dan de budgetten. In 2013 is er een groeipad ingeschreven in het Integratiedecreet. Daarvoor was het inderdaad zo dat er nu en dan middelen werden bijgestoken. Er is dan beslist om met een groeipad te werken. Dat betekent dat we er jaarlijks 500.000 euro bij moeten stoppen en dat voeren we nu uit.
Ik ben wel bereid om naar de toekomst te kijken. Als er meer geld in wordt gestopt, moeten we dat geld ergens vinden. Ik ga met plezier in op de suggestie van mevrouw Brusseel om de manier van financieren grondig te bekijken.
Ik heb niet begrepen dat mevrouw Soens zegt dat de jongeren nog veel meer steun moeten krijgen. Ze zei dat er geen sprake van kan zijn dat de huidige ondersteuning plots naar beneden gaat, want zo worden de meest kwetsbaren dubbel getroffen. De logische consequentie van hetzelfde budget echter te verdelen over meer studenten zonder sociale criteria, is dat ze allemaal minder krijgen. Dat wens ik niet. Als we beurzen geven, dan moeten die worden aangewend om die jongeren te ondersteunen die dat het meeste nodig hebben. Ik vind het krijgen van een studietoelage of het hebben van een functiebeperking zeer plausibele criteria om in te schrijven. Ofwel vergroten we de pot voor iedereen, ofwel snoeren we wat meer in. Laat ons niet vooruitlopen op de discussie. We moeten in de commissie eens goed bekijken wat de voor- en nadelen zijn en hoe we dit op een goede manier kunnen organiseren zodat nog meer jongeren op Erasmus kunnen gaan.
Wat betreft de communicatie klopt het, mevrouw Brusseel, dat er een verschil is tussen een gunst en een recht. Het gaat hier wel over jongeren die hoger onderwijs volgen. Als dat niet geweten is, dan vind ik dat wel problematisch vanuit de instelling. Ik vind dat het de plicht is om dit vanaf het begin zeer nadrukkelijk aan jongeren te melden. Het ergste is een gefnuikt verlangen. Als een student al een bestemming kiest en denkt daarnaartoe te kunnen gaan, maar als het dan plots niet doorgaat omdat die geen beurs krijgt, begrijp ik zeer goed dat dit erg is. Ik betreur dat ook.
Mevrouw Soens, u zei dat u van nog instellingen hoort dat ze middelen te kort hebben. Dat komt omdat de financiering vertraagd is. Dat is in het leerplichtonderwijs ook zo. Per kind dat erbij komt, krijg je meer geld, maar dat komt een jaar later. Men loopt dus altijd een beetje achter. Ik heb dat financieringssysteem niet zelf uitgevonden. Op zich vind ik dat wel goed, maar je zou een buffer kunnen inbouwen om dergelijke pieken op te vangen. Er zou één pot kunnen worden gemaakt en als er in een instelling een onverwachte piek is, zou die met een aanvullend budget kunnen worden opgevangen. Dat kan ook. Dat is een van oplossingen waar we in de toekomst aan moeten werken.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Communicatie is zeker erg belangrijk. Misschien moet dat duidelijk in de contracten worden opgenomen. Het was een van de grote misverstanden omdat jongeren een contract hadden ondertekend en pas daarna hoorden dat ze de beurs niet kregen. Er is nog werk aan de winkel om dat te optimaliseren.
De heer De Potter heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de extra uitleg. Dit debat is zeker nog niet ten einde. Er kunnen nog suggesties komen en er kan nog verder onderzoek gebeuren. Misschien kan er ook onderzocht worden of er nog reserves zijn bij Epos. Het is maar een suggestie.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.