Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Het aandeel biogeen ofwel het aandeel afval van organische en biologische oorsprong in het restafval dat aangeboden wordt aan afvalverbrandingsinstallaties, is bepaald op 47,78 procent. Dit aandeel is vastgelegd in het Energiebesluit. Ik hoor collega’s zeggen dat dat veel te veel is. Er is goed nieuws: in datzelfde Energiebesluit is vastgelegd dat daarvan periodiek een evaluatie moet worden uitgevoerd. Dat is belangrijk omdat op basis van dit aandeel groenestroomcertificaten worden toegekend aan de afvalverbrandingsinstallaties.
We vernemen dat de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) samen met de sector vorig jaar dat onderzoek heeft uitgevoerd, een zogenaamde C14-studie, waarbij het aandeel van biogeen in het restafval is bepaald. De motivatie voor deze studie was het feit dat in het Energiebesluit is ingeschreven dat de Vlaamse Regering elke drie jaar het aandeel biogeen in het restafval kan en moet evalueren. Dat is ook niet onlogisch, want we proberen ernaar te streven om zo weinig mogelijk restafval te hebben. We proberen door beter te sorteren dat aandeel van biogeen onrechtstreeks omhoog te krijgen. Een evaluatie daaromtrent is zeker nuttig.
Minister, bent u op de hoogte van de studie van OVAM naar het aandeel biogeen in het restafval? Ligt het aandeel biogeen in het restafval dat aangeboden wordt aan verbrandingsinstallaties volgens dit nieuwe onderzoek hoger of lager dan de 47,78 procent die op dit moment wordt gehanteerd? Wat is de impact op de groenestroomcertificaten die toegekend worden aan de afvalverbrandingsinstallaties als het aandeel biogeen zoals vermeld in het Energiebesluit, verhoogd of verlaagd zou worden? Is het uw bedoeling om het aandeel biogeen zoals opgenomen in het Energiebesluit, toe te passen? Geeft de C14-studie van OVAM een beeld over de samenstelling van het biogeen in het restafval? Zo ja, hoe is dit biogeen dan samengesteld? Weet u waarom het biogeen aangeboden aan afvalverbrandingsinstallaties niet op een andere manier kan worden verwerkt? Zijn er geen verwerkingstechnieken die een grotere elektriciteitsproductie met zich mee zouden brengen?
Minister Tommelein heeft het woord.
Mijnheer Bothuyne, ik ben op de hoogte van de studie die vorig jaar door SGS werd opgesteld. Naar aanleiding van dit rapport heeft mijn kabinet dit samen met het Vlaams Energieagentschap (VEA) bekeken.
Aangezien de Europese doelstellingen een stijgende groenestroomproductie vereisen, was en is het de bedoeling om een stabiel investeringskader te garanderen. Tegelijk moeten we al het nodige doen om onnodige steun te vermijden, en moeten we de steun afbouwen naarmate een investering is afgeschreven en hernieuwbare energiebronnen rendabeler worden. Dit beleid wordt momenteel geïmplementeerd, met steundalingen voor nieuwe projecten inzake zonnepanelen, windenergie en warmtekrachtkoppeling als resultaat.
Uit gedetailleerde berekeningen van het VEA is gebleken dat nieuwe installaties voor de verbranding van huishoudelijk of bedrijfsafval met een maximaal vermogen tot en met 20 megawatt elektrische energie een negatieve onrendabele top hebben en steun voor nieuwe projecten dus niet noodzakelijk is. De Vlaamse Regering heeft daarom al beslist om deze projectcategorie op te heffen.
De impact van de voorgestelde steunverhoging door het verhogen van het organisch-biologisch aandeel zou worden geraamd op meer dan 4 miljoen euro. Deze kosten moeten dan doorgerekend worden in de elektriciteitsfactuur. Vanuit het oogpunt van kostenefficiëntie is het zeker niet aangewezen de elektriciteitsfactuur te verhogen door bestaande installaties een steunverhoging toe te kennen die echt niet noodzakelijk is en waartoe de Vlaamse Regering zich bovendien nooit geëngageerd heeft.
Los van deze inhoudelijke elementen, is het toekennen van bijkomende steun bovenop de oorspronkelijke engagementen die werden aangegaan door de Vlaamse overheid, niet aangewezen. Dit zou een precedent vormen voor andere sectoren die bijkomende steun kunnen vragen voor vroegere investeringen die eventueel niet voldoende rendabel zijn. Het investeringsrisico zou zo volledig worden afgewenteld op de Vlaamse overheid, wat ook voor niet-rendabele sectoren totaal niet gewenst is.
De verhoging van het organisch-biologisch aandeel strookt ook niet met de voornemens in het regeerakkoord: “Het actieplan hernieuwbare energie 2020 wordt geactualiseerd zodat de doelstelling op de meest kostenefficiënte wijze kan worden gerealiseerd. Als voorbereiding van een volledige integratie van hernieuwbare energieproductie in het marktsysteem, bouwen we de steun voor nieuwe installaties af.”
Mijn conclusie is dus dat het organisch-biologisch deel van restafval niet gewijzigd moet worden en behouden moet blijven op 47,78 procent, zoals op heden is bepaald in het Energiebesluit.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het antwoord. Misschien is het interessant om het resultaat van de studie te kennen als u zegt dat u dat aandeel houdt op 47,78 procent. Wil dat ook zeggen dat in de studie bewezen wordt dat dat aandeel effectief daar ligt? Of ligt het hoger of lager? Ik had daar graag een cijfermatig en concreet antwoord op, aangezien de studie u bekend is, zoals u hebt aangegeven.
Ik had graag ook een zicht op de berekening van die 4 miljoen euro extra kosten. Het is uiteraard niet onze bedoeling om de kosten te verhogen. In dit kader wordt de steun aan installaties beperkt door het aantal vastgelegde vollasturen. Ik zie niet meteen in hoe er daar een kostprijsverhogend element ten aanzien van die installaties in kan zitten. Maar goed, uw berekening zal daar klaarheid in scheppen.
Wat ons betreft, is het altijd de bedoeling geweest om op een zo goedkoop mogelijke manier zo veel mogelijk groene stroom te maken. Dat was de filosofie toen de meerderheid tijdens de vorige legislatuur het decreet neerschreef. Daardoor werden overmatige steun en oversubsidiëring definitief uitgesloten. In de pers wordt regelmatig verwezen naar een van uw voorgangers, Freya Van den Bossche, die dat decreet zou hebben ingediend. Ik moet zeggen … (Opmerkingen)
Het was een ander woord dat niet mocht worden vermeld, dacht ik.
Het waren toevallig mevrouw Homans, de heer Martens en ikzelf die toen dat decreet hebben uitgewerkt en ingediend. Daarin waren zeer duidelijk de mechanismes opgenomen op basis waarvan oversubsidiëring uitgesloten is: ook in dit kader en ook voor dit soort installaties. We willen wel dat de installaties die een bijdrage leveren aan onze doelstelling voor groene stroom, op een correcte manier ondersteund worden. Daarom was de evaluatie van het biogeen ingeschreven in het besluit. De steun moet gaan naar wie hem verdient, en niet naar mensen die hem niet verdienen. Diegenen die hem verdienen, moeten hem kunnen krijgen.
Daarom had ik graag nog wat informatie over uw berekening en uw argumentatie en redenering daarachter. Dat kan eventueel schriftelijk.
De heer Schiltz heeft het woord.
Collega’s, het is interessant om te weten wat de samenstelling van ons restafval is en hoe groot het biologisch en organisch fragment is. Ik begrijp, minister, dat u een beetje op uw hoede bent. Het is niet door er een beetje gft-afval bij te stoppen en wat biologisch afval in ons restafval te duwen, dat dat ineens groene stroom wordt. Het gaat nog altijd over de verbranding van restafval. Ik weet dat we het debat hebben gehad over de biomassa. Mijn fractie heeft daarbij duidelijk afgebakend dat er wel een toekomst kan zijn voor kleinschalige, lokale biomassacentrales. Minister, het moet nu net de bedoeling zijn om het fragment biologisch en organisch materiaal in ons restafval te laten dalen, en om ervoor te zorgen dat het in zo’n lokale vergistings- en biogas- en biomassacentrales kan terechtkomen. Dit is dus een warm pleidooi om, samen met uw collega’s voor Leefmilieu, in de toekomst eens te bekijken hoe we onze afvalstromen nog kunnen optimaliseren en op die manier de verbranding die nu wat ‘wishy-washy’ is en een beetje grijze stroom oplevert, beter uit te splitsen, en om het stukje zuiver groene stroom daaruit te distilleren en te versterken.
De heer Vandaele heeft het woord.
Ik borduur voort op wat de heer Schiltz zegt. De ladder van Lansink indachtig, is het wellicht beter om een deel van dat biogeen afval niet naar de verbrandingsinstallatie te brengen maar om het op een andere manier te verwerken. Als het op een andere manier kan worden aangewend, is het altijd beter dan het te verbranden.
Minister Tommelein heeft het woord.
Ik ben, zoals mijn goede collega Schiltz zegt, inderdaad op mijn hoede. Zeker als het gaat over het verhogen van subsidiëringsmechanismen. Ik steek dat niet onder stoelen of banken. Ik zal, waar het kan, de puinhoop uit het verleden helpen opruimen, maar ik zal er geen nieuwe creëren. Ik ben daar heel duidelijk over.
Mijnheer Bothuyne, men zegt mij dat de studie uitwijst dat dat boven de 50 procent zou zijn. Ik stel inderdaad voor dat u in een schriftelijke vraag vraagt naar de berekening van die 4 miljoen euro. Dan kan men dat op een ordentelijke manier aan u uitleggen. De studie is er gekomen op initiatief van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG) en het Vlaams Energieagentschap, en is dus niet door mijn kabinet gemaakt.
De heer Bothuyne heeft het woord.
U kunt die studie ook gewoon overmaken. U moet die niet alleen voor mij reserveren. Ze kan worden toegevoegd aan het commissieverslag.
Ik wil erop wijzen dat het VEA wel degelijk uw administratie is.
De studie is gemaakt door OVAM. Dat is niet mijn bevoegdheid. U moet dat dus vragen aan minister Schauvliege. Als minister Schauvliege zegt dat het goed is om dat openbaar te maken, dan zal ik daarmee instemmen. U probeert mij hier dingen te laten doen waarvoor ik niet bevoegd ben. Mevrouw Taeldeman deed dat ook al.
Expansief denken is belangrijk, minister.
Ik ken u, mijnheer Bothuyne, uit een vorig leven. (Gelach)
Wordt vervolgd. We zullen de studie opvragen en op basis daarvan zien of er problemen zijn die moeten worden aangepakt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.