Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, Vlaanderen kent geen hoogbouwtraditie. Hoogbouw kan in een stedelijke setting nochtans een positieve bijdrage leveren aan de stad en het stedelijk leven zowel architectonisch, stedenbouwkundig, maar ook economisch en sociaal. Het gevaar ligt erin om te vervallen in al te negatieve stereotiepe beeldvorming. Dat is vaak het geval bij openbare onderzoeken.
Hoogbouw is geen probleem, maar wel als het op de verkeerde plek ligt. Daar zijn zeker een paar voorbeelden van te noemen. Hoogbouw kan ook positief zijn, maar zeker in historische stadskernen, willen beleidsmakers hoogbouw tout court uitsluiten, vaak onder druk van de bevolking of als gevolg van een openbaar onderzoek. Men verbant dan heel vaak de hoogbouw naar de rand.
Er zijn nochtans voldoende voorbeelden van waar hoogbouw een positieve stimulans kan zijn en waar hoogbouw kan samengaan met een historisch centrum. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de Boekentoren of de Arteveldetoren te Gent, maar er zijn zeker nog meer voorbeelden.
Met het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BVR) in aantocht is het belangrijk om hier op voorhand voldoende aandacht aan te geven en hoogbouw niet a priori uit te sluiten. In het Vlaamse regeerakkoord valt te lezen: “Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen geeft aan hoe we de waardevolle open ruimte maximaal vrijwaren, mogelijkheden creëren voor een kwalitatief woonaanbod en voldoende ruimte laten om te ondernemen. We voeren een stedenbeleid dat de stadsvlucht tegengaat als onderdeel van het ruimtelijk ontwikkelingsbeleid. Essentieel is het behoud en het vergroten van de leefbaarheid van de woonomgeving en het creëren van een sterke economische basis.”
Minister, welke dichtheid stellen we momenteel vast in Vlaanderen en hoe verhoudt deze dichtheid zich ten aanzien van hoogbouw? Welke vaststellingen en conclusies kunt u trekken op vlak van kwalitatieve inrichting van de ruimtelijke ordening inzake hoogbouw?
Wat is uw visie over de relatie tussen hoogbouw en een kwalitatieve woonomgeving? Past dit in het kader van duurzame ruimtelijke ordening?
Hoe ziet u hoogbouw in relatie met de verstedelijkingsopgave en verdichting, waarbij hoogbouw, als vorm van intensief ruimtegebruik, centraal staat? Kunnen beide principes samengaan? Zo ja, hoe ziet u dit?
Hoe ziet u de toepassing van hoogbouw vanuit de ruimteopgave en functieverweving, waarbij hoogbouw evengoed als zuinig ruimtegebruik kan worden beschouwd?
Bekijkt u good practices inzake hoogbouw in het buitenland? Zeker in Nederland zijn er een aantal goede voorbeelden. Ziet u iets in ecologisch aangeklede wolkenkrabbers met groendaken en groenterrassen? Zijn er reeds vergelijkingen te maken met good practices in Vlaanderen? Welke criteria hanteert u voor deze good practices?
Op welke manier zal hieraan aandacht worden geschonken in het BRV?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, de woondichtheid in Vlaanderen bedraagt 477 inwoners per vierkante kilometer. Het zijn gegevens van 1 januari 2015. In België gaat het over 367 inwoners per vierkante kilometer. Vlaanderen kent dus een hoge bevolkingsdichtheid.
In verband met dichtheden en gebouwhoogte is er samen met de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) een studie gemaakt. Er zijn een aantal gedetailleerde kaarten opgemaakt en een soort van kaartindicatoren. Het is een nogal technische toelichting met veel kaarten. Ik zal de studie mailen naar het secretariaat, zodat ze ook bij jullie terechtkomt.
Ik ben niet tegen hoogbouw in die zin dat we in het BVR – en het staat trouwens ook in het regeerakkoord – de schaarse open ruimte in Vlaanderen zo veel mogelijk willen vrijwaren. Dan moeten we rekenen op ruimtelijk rendement. Meer kunnen doen op een beperkte oppervlakte en hoogbouw kan daarin passen. Er zijn natuurlijk veel soorten hoogbouw. Er zijn mooie voorbeelden, maar er zijn ook minder goede voorbeelden. Het komt er dus op aan op de juiste plaats de juiste winst te boeken en er heel doordacht mee om te gaan. Het is een ontwikkelingsstrategie die moet passen in een ruimtelijke visie die binnen de strategische beleidsplanning zal moeten worden opgenomen. Je kunt er dus moeilijk generiek uitspraken over doen. Er zijn mooie voorbeelden, maar er zijn ook voorbeelden hoe het niet moet of beter kan.
Ontwikkelingen in het buitenland nemen we uiteraard mee. Zo is er de Tower of Biodiversity in Parijs. Het is een interessant voorbeeld van een 50 meter hoog gebouw dat bijdraagt aan het verhogen van de stedelijke biodiversiteit en de kwaliteit van de buurt. Er is ook een heel concreet project ‘Groen in de bouw’, dat onder meer met de Confederatie Bouw gebeurt en waar alle kennis wordt verzameld en verspreid rond groen in de bouw. Er is ook ‘Groen in de stad’. Die twee trajecten willen we voor het einde van het jaar integreren in een totale visie, met acties op het terrein.
In het BRV staat dat ook hoogbouw kan passen in het ruimtelijke rendement. Dat moet natuurlijk op een kwalitatieve manier gebeuren. We gaan sterk uit van de lokale visie, uiteraard met de mogelijkheid tot toezicht.
Een en ander moet natuurlijk nog definitief in het BRV worden opgenomen. Het moet nog worden goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het is voor mij nu niet mogelijk om daarop in detail in te gaan.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik vind het alvast positief dat u er in de mate van het mogelijke optimaal rekening mee wilt houden.
De studie van VITO was mij niet zozeer bekend. Ik dank u alvast voor de toezegging dat we die kaartindicatoren ook kunnen krijgen.
We hebben kennisgenomen van het boek ‘Cities for People’, van een Deense architect. Hij stelt dat menselijke zintuigen onmiddellijk een klein beetje aversie hebben tegen hoogbouw. Maar als men naar dat ruimtelijke rendement wil gaan en tegelijkertijd wil zorgen voor die bijkomende woonkavels, dan denk ik dat hoogbouw daar vaak een perfect antwoord op is. Daarom kunnen we zeker de conclusies gebruiken uit de studie ‘Slim Verdichten’, die vorig jaar in samenspraak met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) werd opgemaakt.
Ik zie de mensen van de Groenfractie kijken. Ik wil het hier niet hebben over een overdreven verharding. Dat moeten we net vermijden. Maar ik denk dat we de verdichting door verder in de hoogte te gaan, zeker in optie moeten nemen. Alleen zo kan men garanderen dat er verdichting is, die overigens ook nodig is opdat er voldoende bouwkavels zouden zijn.
Hebt u ook zicht op de verdichtingstrend van het voorbije jaar? Uw voorganger heeft in de vorige legislatuur duidelijk aangegeven dat hij wel wil werken aan een verdichtingstrend. U hebt de cijfers al opgegeven van het aantal inwoners per vierkante kilometer. Het zou ook interessant zijn om de verdichtingstrend van de voorbije vijf jaar te kennen. Is er een groei? Zo ja, is er dan een correlatie met eventuele hoogbouw?
De heer Vandaele heeft het woord.
In lijn met het regeerakkoord en de beleidsteksten die we inmiddels hebben gezien, denk ik dat inbreiding, verdichting en hoogbouw inderdaad een oplossing kunnen bieden voor een aantal problemen en een rol kunnen spelen in het kader van zuinig ruimtegebruik en ook in het kader van de klimaatproblematiek die ons zo bezig houdt.
Het lijkt mij belangrijk om steeds naar de ruimtelijke context te kijken. We moeten niet zeggen dat het voor heel Vlaanderen zus of zo moet of kan. Zeker wat hoogbouw betreft, moet men zeer gebiedsgericht werken en zeer goed rekening houden met de context waarin het eventueel kan of niet kan. Dat lijkt mij vooral belangrijk.
De heer Tobback heeft het woord.
Voorzitter, voor de goede orde: ik hoor niet bij de Groenfractie. (Opmerkingen van Hermes Sanctorum-Vandevoorde)
Er zijn ergere dingen om mee te worden geassocieerd, dat is waar.
Ik verwelkom de hele discussie over verdichting en hoogbouw. Ik verwelkom vooral dat ze op dit ogenblik toch wel wat concreter begint te worden dan alle verklaringen die we daarover in de voorbije tien, vijftien, twintig jaar hebben gedaan. We weten al heel lang dat verdichting absoluut noodzakelijk is.
Ik maak we wel wat zorgen over de driestheid waarmee sommigen ertegenaan gaan. Ik heb soms het gevoel dat men verdichting en hoogbouw automatisch associeert met torenflats en wolkenkrabbers. Quod non. Wanneer we dat beeld zouden creëren, lijkt mij dat de beste manier om zeer snel weerstand te krijgen bij de bevolking, die in vele gevallen, behalve, zoals de heer Vandaele, blijkbaar aan de kust, allergisch is voor onsympathieke torenflats.
De nood om recepten, methoden, formules te vinden die verdichting en hoogbouw ook aantrekkelijk kunnen maken in plaats van een doemscenario, is zeer hoog. Ik wil ertoe oproepen om, zeker in de discussie over BRV, te zoeken naar formules die aantonen – en waardoor we ook zelf geloven – dat erin wonen niet alleen goed is voor de wereld, maar ook nog eens aangenaam en kwalitatief kan zijn. In het andere geval is het natuurlijk per definitie gedoemd om te mislukken. Dat is de grootste uitdaging waar we voor staan. Sp.a wil daar in ieder geval graag mee over nadenken, met Groen én met de andere fracties.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Ook onze fractie wil ertoe oproepen om te kijken naar de kwaliteit van hoogbouw. We zullen het taboe allemaal naast ons moeten neerleggen. Ik wil ervoor pleiten om de nieuwste inzichten van de ruimtelijke planners mee te nemen. Zij hebben recepten tegen de anonimiteit die vaak gepaard gaat met hoogbouw, onveiligheid, brandgevaar enzovoort.
Ik wil er vooral toe oproepen – dat heb ik gelezen in het laatste document van Leo Van Broeck – om niet te vervallen in de zogenoemde zeedijkarchitectuur. Dit is als het ware een officiële benaming geworden. Het gaat over architectuur bekend van onze Belgische kust met een soort hoogbouw met dezelfde kroonlijsthoogte. Gebouwen met dezelfde kroonlijsthoogte staan niet alleen op de zeedijk. Die zijn ook alsmaar meer terug te vinden in winkelcentra. Volgens ruimtelijke-uitvoeringsplannen mag er een verdieping aan worden toegevoegd, en dan ontstaan muren van hoogbouw.
De nieuwste inzichten bij ruimtelijke planners gaan uit van het laten variëren van de kroonlijsthoogte. Hierdoor komt er een soort speelsheid in de architectuur, maar ook meer mogelijkheden voor bezonning. Ik doe dus een algemene oproep om in het nieuwe BRV bij hoogbouw rekening te houden met de nieuwste ruimtelijke inzichten, en niet te vervallen in de zeedijkarchitectuur.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
De verdichting is al ruimschoots en vaak aan bod gekomen. Iedereen beoogt wel hetzelfde, maar het parlement en de minister staan voor de moeilijke uitdaging om kwaliteitsvol wonen en verdichten in een beleidslijn te gieten.
Ik ben het eens met collega Vandaele dat het niet gaat om een uniform beeld in Vlaanderen, maar dat de beslissing vaak plaatsafhankelijk is. Mevrouw Pira is voorstander van een norm met variatie. Ik vraag me echter af of kwaliteitsvol wonen in een norm of regel kan worden gegoten.
Elk lokaal bestuur is op zoek het invullen van kwaliteitsvol wonen, rekening houdend met de verdichtingsnorm. Is er inderdaad een trend van verdichting in Vlaanderen vast te stellen? Ik hoop dat, maar ben benieuwd naar cijfers in dit verband.
De uitdaging bij het BRV zit in de visie en de beleidsmatige invulling van kwaliteitsvol verdichten en wonen, daarbij de nodige flexibiliteit inbouwend, afhankelijk van de plaats en de bestaande toestand.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Ik ben al heel lang bezig met ruimtelijke ordening en stedenbouw. Hierover wordt ook al lang gediscussieerd. Op zeker ogenblik is politiek de uitdrukkelijke keuze gemaakt om afwegingen inzake kwaliteit en leefomgeving zo dicht mogelijk bij de burger te brengen, vooral op het lokaal niveau. We moeten dan ook deels rekenen op de lokale inschatting.
Er zijn boeken geschreven en talloze notulen van politieke discussies. Deze laatste laaien trouwens telkens fel op: wat is kwaliteit? Het is bijzonder moeilijk om van bovenaf, vanuit de politiek, een beslissing te dicteren. Volgens mij moet men elk geval apart bekijken. Lokaal kan men de beste inschatting maken, maar uiteraard moeten die beslissingen kaderen in een visie: vandaar de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen.
Nu al beschikken de lokale besturen over heel wat instrumenten waarmee ze variatie kunnen brengen in de kroonlijsthoogte. Ik verwijs in dit verband naar het Gabarietenplan, dat ik lang geleden, toen ik schepen van Ruimtelijke Ordening was, in mijn gemeente heb ingevoerd. Het systeem met hogere en lagere kroonlijsten werkt perfect en is afdwingbaar. Een lokaal bestuur kan dus heel veel doen op dit vlak. Het is al te gemakkelijk te beweren dat alles op een hoger niveau moet worden geregeld.
In het BRV zullen we de principes van de verdichting verankeren, evenals goede voorbeelden geven. In het beleidsplan wordt, als dit politiek wordt gevalideerd, ook een groennorm opgenomen. Bij elke ontwikkeling zal daardoor verplicht een aandeel groen moeten worden gerealiseerd, wat een effectieve verdichting inhoudt. Instrumenten, zoals de Codex Ruimtelijke Ordening, zullen worden aangepast en kapstokken bieden.
Collega Peeters vraagt naar de trend van de voorbije vijf jaar. Ik heb die gegevens niet bij me, maar als die ter beschikking zijn, zal ik ze graag bezorgen.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Iedereen is pro verdichting. Dat hoor ik graag, maar wij willen ook een lans breken voor de hoogbouw. Uiteraard moet die passen in de ruimtelijke context en vanuit lokaal oogpunt mogelijk zijn. Vaak merken we evenwel aversie tegen dit soort bouwwerken.
Verankering in het structuurplan is niet altijd te voorzien. Ik geef een voorbeeld. Voor de ontwikkeling van een bouwproject met zes à zeven bouwlagen zijn er geen beperkingen opgenomen in de codex, maar vaak wordt via allerlei administraties geprobeerd dat lokaal niet toe te staan. Als we toch pleiten voor ruimtelijke context en lokale inschatting, dan moet dit ook mee worden opgenomen.
De suggesties, zoals een groennorm in het BRV, beschouw ik als positief. Het niet van bovenaf opleggen en het niet verplichten noch verbieden, vind ik een goede suggestie. Hier kan opnieuw de lokale autonomie spelen.
Willen we een ruimtelijk rendement nastreven, dan moeten we ook optimaal gebruikmaken van middelhoge en hoge gebouwen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.