Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Minister, mijn vraag is gebaseerd op een aantal persartikelen, onder andere in De Tijd, en een artikel dat de Vlaamse Confederatie Bouw (VCB) lanceerde. Daarin gaf men aan dat uit de Belgische cijfers blijkt dat er in 2015 14 procent minder bouwvergunningen werden afgeleverd dan in 2014. Er werden 47.133 bouwvergunningen goedgekeurd, waarvan 19.000 voor eengezinswoningen en 27.000 voor flats. Flats doen het wat dat betreft de laatste jaren beter dan de eengezinswoningen. De Vlaamse Confederatie Bouw legt een link naar het verhaal van de banken en het moeilijker verkrijgen van een lening.
Tegelijk ziet men ook dat het aantal vergunningen voor renovatie wel in licht stijgende lijn gaat, voor het derde jaar op rij. Op zich is het ook goed dat men overgaat tot meerdere renovaties. Er zouden vorig jaar 28.564 vergunningen zijn uitgereikt. Dat is een stijging van 4 procent ten opzichte van voorgaande jaren. Het is het hoogste aantal sinds 2010.
De inzameling van de gegevens rond afgeleverde bouwvergunningen gebeurt nog altijd door de federale overheid. Ziet u regionale verschillen opduiken? Op welke cijfers kunt u zich als minister van Ruimtelijke Ordening baseren? Verschillen die van de cijfers van de FOD Economie? Hoe komt het dat de Vlaamse Confederatie Bouw zich toch nog steeds beroept op die federale gegevens? Ik neem aan dat er ook een monitoring op Vlaams niveau gebeurt. Welke analyse of conclusies trekt u zelf uit de tien quick wins van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) om renovatie sterk te correleren met ruimtelijk rendement? Welke positieve correlatie ziet u tussen de renovatie en de ruimtelijke veerkracht?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Ik wil vooreerst schetsen dat er een verschil is tussen de gegevens die federaal worden verzameld in de Algemene Directie Statistiek en wat er vanuit de Vlaamse overheid is. De nationale officiële statistieken verzamelen informatie over de stedenbouwkundige vergunningen. Dat is wettelijk geregeld in een KB van 1962, waarbij een maandelijkse statistiek van de vergunningen in de loop van de maand wordt voorgeschreven. Die wordt verkregen via een statistisch formulier, dat bij de bouwaanvraag wordt bijgevoegd.
De Vlaamse overheid heeft een ander systeem: digitale uitwisseling van informatie. De introductie van het digitale vergunningenregister in 1999 had als bedoeling het digitaal inventariseren en uitwisselen van de afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen. 265 gemeenten beschikken over zo’n register en sturen halfjaarlijks een actualisatie door. Dat gaat over 86 procent van de gemeenten, met 91,5 procent van de bevolking. Maar het is dus nog niet volledig gebiedsdekkend.
Met de lancering van het project ‘digitale bouwaanvraag’ is er dus weer een nieuwe stap gezet. De informatiebasis voor de federale en de Vlaamse overheidsdiensten is dus verschillend. De focus bij de ontsluiting en verwerking van deze informatie gebeurt op een andere manier. Wij zetten vooral in op die digitale uitlevering.
Voor uw vraag met betrekking tot de tendensen, verwijs ik naar informatie die wij zelf hebben via het vergunningenregister van de gemeenten. Uit die analyses leid ik af dat het aantal nieuwbouwvergunningen in 2015 in alle provincies is afgenomen ten aanzien van 2014. Het aantal nieuwbouwvergunningen is in alle provincies lager dan het aantal renovatievergunningen. Limburg wijkt hiervan af, in de zin dat het aantal nieuwbouwvergunningen nog iets hoger is dan het aantal renovatievergunningen. Verder stel ik vast dat de renovatievergunningen algemeen ook een stagnatie of lichte daling kennen. Oost-Vlaanderen vormt daarop een uitzondering, in die zin dat het aantal renovatievergunningen er nog gestegen is.
De federale dienst voor statistiek doet de verwerking van het aantal vergunningen tot op gebouwenniveau. De tendensen zijn globaal dezelfde, maar toch zijn er ook enkele opmerkelijke verschillen. Opvallend is dat er in West-Vlaanderen meer nieuwbouwgebouwen zijn dan in 2014, terwijl er een dalende trend is in het aantal vergunningen voor nieuwbouw. Dat kan verklaard worden door de bouw van meergezinswoningen of groepswoningbouwprojecten. Bovendien blijkt dat, hoewel het aantal vergunningen voor renovatie licht gedaald is, er toch iets meer gebouwen gerenoveerd zijn.
Verbouwingen aan woningen kunnen ook via de melding geregistreerd worden. Op jaarbasis gaat dat over 3800 dossiers, met een piek in 2011 van 4874 dossiers. Het gaat over kleine verbouwingen aan woningen die niet in de cijfers van de FOD Economie voorkomen. Een regionaal overzicht met alle statistieken kan ik laten bezorgen aan het commissiesecretariaat.
Aangezien het tot de kerntaak van de Algemene Directie Statistiek behoort om statistische informatie te verwerken, is het niet onlogisch dat de Vlaamse Confederatie Bouw zich op die gegevens beroept. Ze zijn trouwens ook beschikbaar op internet. Bij het BRV-bottom-uptraject bestond er een groot draagvlak om een grote vernieuwingsoperatie van onze ruimte op gang te trekken. Slechts weinig van de voorgestelde quick wins handelen formeel over het woningenvraagstuk.
Zo stelde de werkgroep regio Kortrijk een stimuleringsbeleid voor om in de verstedelijkte regio te kijken welke instrumenten en technieken kunnen worden ingezet in functie van vervangende nieuwbouw en bouwblokrenovatie. In het Meetjesland ging het over een dynamiek van bedrijvigheid in voormalige agrarische gebouwen. In de werkgroep Kempen onderzocht men hoe kleinere steden zoals Geel en Mol een verzorgende rol ten aanzien van de omliggende landelijke regio kunnen waarmaken. In de werkgroep Kolenspoor kwam de transformatiegedachte naar boven, waarbij men afstapt van de uitbreidingsvisie van het gewestplan en het RSV, en gaat naar een kwaliteitsvolle transformatie van de ingenomen ruimte. De werkgroep Zaventem ondersteunde het streven naar een transformatie van de ruimte. Het opdrijven van het ruimtelijk rendement is daarbij essentieel. Dat moet het mogelijk maken om oude en onderbenutte onderdelen van de huidige bebouwing beter in te zetten voor onder andere economische activiteit. In het Pajottenland is gesteld dat landelijke gemeenten hun eigen uitdagingen hebben, zoals het behoud van basisvoorzieningen. Men vroeg om landelijke gemeenten te helpen om een ruimtelijk antwoord op maat te vinden. Dat wil ik ook doen.
Welke positieve correlatie is er tussen renovatie en ruimtelijke veerkracht? Het verhogen van de ruimtelijke veerkracht is het resultaat van vele kleine ingrepen, die zowel door de burger als door de overheid worden geïnitieerd. Het ruimtelijk beleid stimuleert burgers om bij elke ruimtelijke ingreep oog te hebben voor het verhogen van de veerkracht. Ze laat renovatie toe. Op die manier wordt verouderd en vaak slecht geïsoleerd patrimonium conform de huidige eisen gebracht.
Renovatie op goed gelegen plaatsen laat toe onderbenutting tegen te gaan en het bestaande ruimtebeslag beter te benutten. Zo wordt ook de noodzaak tot het aansnijden van open ruimte beperkt. Bovenlokale en lokale impulsen onder de vorm van verordeningen, subsidies en dergelijke moedigen dat ook aan. Door de transformatie van het bestaande patrimonium slim aan te pakken, kunnen verschillende maatschappelijke winsten worden geboekt: het verhogen van het ruimtelijk rendement, het versterken van de ruimtelijke veerkracht en meer ruimtelijke kwaliteit. Dat is een hele boterham, maar ik stel voor dat ik alles bezorg aan het commissiesecretariaat, zodat u dat nog rustig kunt bekijken.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Dat is inderdaad interessant, want ik kon op een bepaald moment zelfs niet goed meer volgen. Ik heb wel gehoord dat de nieuwbouw in Limburg in vergelijking met andere provincies nog in stijgende lijn zit.
Als het gaat over ruimtelijk rendement en veerkracht, zijn sommige lokale besturen al bezig met het verhaal van verordeningen om zodoende meer afstand tussen verschillende woningen te laten. Waar is daar dan het ruimtelijk rendement? Ik neem aan dat daar de lokale autonomie speelt. Maar dat gaat soms in tegen het verhaal van de zorg voor een ruimtelijk rendement bij nieuwbouw.
Het is wat vreemd dat we maandelijks de statistieken doorgeven via het modelformulier van de FOD, maar ik hoor dat het Vlaamse niveau dat nog altijd niet van alle lokale besturen krijgt. U had het over 86 procent en dan nog maar halfjaarlijks. Het is alleszins interessant om die cijfers straks te krijgen via het commissiesecretariaat, zodat we een analyse kunnen maken.
De heer Nevens heeft het woord.
Mevrouw Peeters, we moeten inderdaad blijven inzetten op renovatie, inbreiding en verdichting. Ik denk zelfs dat de cijfers over renovatie zijn onderschat, want er gebeuren renovaties zonder melding en zonder bouwvergunning. Renoveren zit in de lift. Enkel in Limburg zet men nog in op bouwen. Allicht heeft men daar meer middelen om te bouwen, of meer ruimte om dat te doen. In West-Vlaanderen kan nog veel worden gerenoveerd, begrijp ik uit uw antwoord, minister. Hoe kunnen we het ruimtelijk beleid aanwenden ten behoeve van de kernversterking en de inbreiding, om de open ruimte maximaal te vrijwaren?
Vandaag is het allemaal te vrijblijvend. Misschien is het toch beter dat we een stok achter de deur hebben, zodat we geen open ruimte moeten aansnijden op plaatsen waar het eigenlijk niet nodig is. Het is ook spijtig dat nog heel wat gemeenten niet over een register onbebouwde percelen beschikken. 87 van de 308 is echt te weinig. Ook daarvoor is een stok achter de deur nodig. Daarop moeten we nog inzetten.
De nieuwbouwcijfers die hier worden gegeven, kunnen ook over vernieuwbouw gaan. Dat wil dus zeggen dat het niet altijd een aansnijding is van geheel nieuw braakliggend gebied. Daar ga ik van uit. Of vallen de vernieuwbouwingen onder renovatie? Ik ga ervan uit dat vernieuwing onder nieuwbouw valt en dat de cijfers over nieuwbouw niet mogen worden beschouwd alsof het allemaal nieuw aangesneden gebied is.
Uw analyse klopt. Als je een oude woning volledig afbreekt, en er iets nieuws voor in de plaats zet, dan valt dat volgens mij onder nieuwbouw. Ik zal dat nog eens checken, zodat er geen onduidelijkheid over bestaat.
We hebben enkele elementen om te sturen. Het eerste is via ruimtelijke uitvoeringsplannen, waarop we de toets van het zoveel mogelijk vrijwaren van open ruimte toepassen. We hebben ook andere instrumenten. Over de woonreservegebieden heeft de Vlaamse Regering beslist om alleen kernversterkend te werken. Degene die niet goed ontsloten zijn, doen we niet meer. Dat doen we ook met de signaalgebieden. Waar een waterproblematiek is, kan er niet worden gebouwd. Er zijn dus wel wat gewestelijke instrumenten. In de loop der jaren is er wel een beweging ingezet dat lokale besturen ook regisseur zijn van hun eigen ruimte. We hebben daar wel toezicht op, maar we geloven in de lokale subsidiariteit. Over het algemeen loopt dat goed in de praktijk.
Minister, dat is inderdaad een terechte bedenking. De lokale besturen hebben inderdaad meer autonomie op dat vlak. De tool van de leegstandheffing is heel goed. Daarmee moedig je renovatie aan.
Een volledige nieuwbouw op een afbraak is inderdaad een nieuwbouwproject. Kadastraal is dat een volledig nieuw verhaal. In het beleidsplan is vooropgesteld dat we tegen het einde van de legislatuur 90.000 extra woningen nodig hebben. We hebben dus nog altijd nood aan nieuwe woningen, via woonuitbreidingsgebieden of via inbreidingsprojecten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.