Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, ik heb een vraag over de kleine en middelgrote windturbines in Vlaanderen. De aanleiding is het vorige maand voorgestelde studierapport ‘Energielandschappen’. Daarin staat een potentiekaart, die de maximale opbrengst per vierkante kilometer weergeeft voor meerdere alternatieve energiebronnen, zoals de windenergie.
We gaan ervan uit dat deze studie kadert in het project Fast Lane, dat zich enkel richt op de grote windturbines. Maar ook voor kleine en middelgrote windturbines is het vaak niet evident om aan een vergunning te geraken, ondanks het feit dat deze turbines een kleinere visuele impact hebben.
Uit het antwoord op de vraag van collega Van Volcem van januari 2015 blijkt dat ongeveer de helft van de aanvragen voor kleine windturbines wordt vergund. We zien ook dat het aantal vergunde turbines is gedaald, van dertig in de periode 2010-2011 tot ongeveer tien in de periode 2013-2014. Kleine en middelgrote windturbines zijn nochtans erg geschikt om het verbruik van een bedrijf rechtstreeks te dekken. Bovendien beperkt men zo de investeringskosten voor het transport van de elektriciteit naar de verbruiker. In de streek van Roeselare is een grote concentratie aan diepvriesgroentebedrijven, en er zijn er een aantal die maar al te graag een windturbine zouden willen installeren.
Volgens de huidige regelgeving geldt een aparte procedure voor windturbineprojecten naargelang het gaat om turbines die elektriciteit opwekken ten behoeve van het net of turbines die energie opwekken voor eigen gebruik. In het eerste geval wordt de aanvraag beoordeeld door Ruimte Vlaanderen; in het tweede geval door de gemeenten. In februari 2017 verandert de situatie compleet, op het moment dat het decreet over de omgevingsvergunning van kracht wordt. Vlaanderen zal dan alle aanvragen voor groepen van minimum vijf windturbines en ook projecten in de vier havengebieden beoordelen. De provincie zal instaan voor alle andere aanvragen voor windturbines.
Wat betreft de kleine en middelgrote turbines dateert het beoordelingskader uit 2009. Het betreft een omzendbrief van toenmalig minister Van Mechelen. Volgens mij is die wat gedateerd. De omzendbrief voor grote windturbines, uit 2009, werd in 2014 aangepast. Intussen is er heel wat veranderd, ook wat betreft onze ambities op het vlak van het klimaat-, energie- en duurzaamheidsbeleid, naast onze ambitie om het voor de bedrijven betaalbaar te houden. Zo is de energiekost voor de diepvriesgroentebedrijven groter dan de loonkost. Men concurreert met Spanje, waar het warmer is, maar waar het toch goedkoper is om diepvriesgroenten te produceren.
Ik wil u daarover enkele vragen voorleggen. Acht u het opportuun om te onderzoeken of naast Fast Lane een project ten behoeve van kleinere en middelgrote windmolens in Vlaanderen potentieel heeft? Erkent u de mogelijkheden van kleine windturbines met het oog op lokale energieopwekking en lokale consumptie? Kunt u een verklaring geven voor het lage aantal toegekende vergunningen voor kleine windturbines – het betreft de helft van het aantal aanvragen – en voor de daling van het aantal aanvragen gedurende de laatste jaren? Welke hinderpalen werden intussen opgetekend die de plaatsing van kleine windturbines bij woningen en bedrijven bemoeilijken? Welke initiatieven zult u nemen om de omzendbrieven af te stemmen op de evoluties in de sector en de gewijzigde regelgeving, niet het minst gegeven het decreet over de omgevingsvergunning? Welke conclusies trekt u uit het studierapport Energielandschappen en op welke manier zullen deze doorwerken in het nieuwe Beleidsplan Ruimte Vlaanderen?
Minister Schauvliege heeft het woord.
U verwijst terecht naar de omzendbrief uit 2009, die zich richt op kleine windturbines. De technologie evolueert, maar ook vandaag vormen die geen alternatief voor grotere turbines. Daarom focussen wij op de grote infrastructuur, die zorgt voor een grotere rendabiliteit. Die kleinere turbines produceren energie, maar ze vormen hoogstens een aanvulling. Dat verklaart waarom de omzendbrief zich in de eerste plaats richt tot de lokale besturen, want zij kunnen het best beoordelen of er, gezien de lokale context, een stedenbouwkundige vergunning moet komen.
De daling van het aantal aanvragen ondersteunt de hypothese dat die infrastructuur voor een lage opbrengst zorgt. De investeringskosten zijn ook relatief hoog. Wat bijvoorbeeld beter scoort, zijn zonnepanelen. De beoordeling van de opportuniteit van kleine windturbines ligt bij de lokale besturen. We kennen de concrete weigeringsgronden niet. Uit ervaring weten we natuurlijk dat vaak wordt geweigerd vanwege visuele elementen, maar ook vanwege omgevingsfactoren. Wanneer de noodzaak zich zou voordoen om omzendbrieven te wijzigen, dan zullen we dat zeker doen. Het is niet omdat bevoegdheden wijzigen en procedures veranderen dat we ook de beoordelingskaders moeten wijzigen. De opportuniteit om de omzendbrief over grootschalige windturbines aan te passen, wordt onderzocht in de Fast Lane-onderzoeken die we voeren. Voor kleine windturbines is dat niet het geval.
U verwijst naar het studierapport Energielandschappen. De studie maakt duidelijk dat het ruimtelijke-energiebeleid niet mag worden herleid tot een inplantingsbeleid van productie-installaties, maar dat het hele energiesysteem in rekening moet worden gebracht. Het gaat over grote én kleine productie-installaties en over het hergebruik van restwarmte. Dat is vooral een zaak van maatwerk volgens lokale mogelijkheden, en natuurlijk ook van samenwerking tussen verschillende beleidsniveaus. Het gaat ook niet alleen over de ruimtelijke aspecten. Het studierapport werd niet opgemaakt in het kader van Fast Lane, maar in het kader van de opmaak van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Bij dezen is uw interesse naar het beleidsplan dus opnieuw opgewekt – het beleidsplan waarover u al zo vaak vragen hebt gesteld!
De heer Ronse heeft het woord.
Ik vraag aandacht voor de kleine en middelgrote windturbines, maar dat betekent absoluut niet dat onze aandacht voor de grote verslapt. Het gaat over twee verschillende dossiers die een ander soort van beleid vergen. De bedrijven die ik zelf bezoek, en de federaties van bedrijven stellen dat een kleine of middelgrote windturbine wel rendabel kan zijn. Onlangs bezocht ik een bedrijf dat er eentje heeft geplaatst. Op jaarbasis levert die ongeveer één derde van de totale energie aan. Ook met de afschrijvingsperiode voor ogen is het resultaat vrij indrukwekkend.
De omzendbrief van 2009 slaat op verouderde technologie. Daarin staat ook dat kleine en middelgrote windturbines wél rendabel zijn. We moeten daar aandacht voor opbrengen.
Ik heb een producent gezien die me zei: we zijn een booming business, maar in Vlaanderen zijn onze activiteiten gestopt omdat het zowel op vergunnings- als subsidievlak moeilijk is. Als we die bedrijven willen ondersteunen in hun competitiviteit en we een stap – vele kleintjes maken één groot – willen zetten naar hernieuwbare energie en gedecentraliseerde energievoorziening, is het herbekijken van de omzendbrief in het kader van de omgevingsvergunning een kleine inspanning.
Dat stond niet tussen mijn vragen, vandaar nog een bijkomende vraag. Minister, bent u nog bereid om met mij en anderen de omzendbrief te herbekijken? Kunnen we een beter klimaat creëren voor die installaties?
Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Ik heb een algemene vraag. Zijn er cijfers voorhanden over het aantal kleine en middelgrote turbines in Vlaanderen? Hoeveel energie produceren deze? Pas dan kunnen we de rendabiliteit vergelijken met de grote turbines waar we heel zwaar op ingezet hebben. Denk aan de conceptnota Fast Lane.
Ik sluit me aan bij de vraagstelling. Als we inzetten op windmolens, als daar ruimte voor is, moeten we kiezen voor de meest efficiënte windmolens. Dat is zeer belangrijk. Als de molens een paar meter hoger zijn maar meer energie kunnen opwekken, dan moeten we dat element mee in overweging nemen.
Ik weet niet of de kleinere windmolens aan bod zijn gekomen bij de discussie rond de Fast Lane. We moeten een diepere analyse maken van dit type. Ik verneem namelijk dat niet alleen de subsidie een rol speelt, maar ook andere elementen, om niet in te zetten op kleine windmolens, zelfs als de beschikbare ruimte er is. Ook in onze buurlanden is er blijkbaar een terugloop van de kleine windmolens, terwijl ze toch ooit gretiger waren. Bestaan daar meer gegevens over? Zijn de kleine windmolens besproken tijdens de discussie over de Fast Lane?
Minister Schauvliege heeft het woord.
We hebben het over subsidies en rendabiliteit, die vallen onder Energie. Vanuit Ruimtelijke Ordening heb ik geen overzicht van de vergunningen die wel of niet verleend zijn.
De omzendbrief zegt dat ze vergund kunnen worden, maar het is een lokale appreciatie. In Ruimtelijke Ordening hebben we heel die omwenteling gemaakt. Nu valt heel veel verantwoordelijkheid voor de inrichting van de ruimte bij de lokale besturen. Het is logisch om de vergunning en het kader voor kleine windturbines bij de lokale besturen te leggen. Ik zie niet goed in waarom we dat naar Vlaanderen zouden trekken en voor heel Vlaanderen zus of zo zouden beslissen. Ik voel dat zo niet aan. Dat staat haaks op al onze initiatieven inzake Ruimtelijke Ordening.
Ik wil uw suggestie gerust op de volgende werkgroep Fast Lane brengen en eens luisteren naar de reacties, omdat daar verschillende beleidsdomeinen samenzitten. Mijn ervaring en aanvoelen zeggen dat het weinig zin heeft om de omzendbrief aan te passen. De omzendbrief zegt dat het niet kan, de gemeente moet erover oordelen. Ik wil dat daar op tafel leggen, al is dat niet mijn taak, maar ik wil dat doen. Ik zal eens luisteren of er nood is aan bijsturing in de een of andere richting.
De heer Ronse heeft het woord.
In de omzendbrief staat inderdaad niet dat het niet mag. Er staan wel een aantal criteria of toetsstenen waar de gemeenten gebruik van moeten maken. Er staat bijvoorbeeld letterlijk in over landelijke gebieden: “(…) in deze gebieden wordt eerder een terughoudend beleid gevoerd.” Nogal wat gemeenten interpreteren dit vrij stringent, zo leren mijn contacten met actoren mij.
Het is een goede suggestie om dat op de werkgroep Fast Lane te bespreken. De vraag is alleen: is het juiste of complete gamma aan stakeholders daar aanwezig? Ik denk dat het zeker en vast een bespreking geniet. Ik vermoed, u kennende, dat u zeker en vast overtuigd zult worden als u met een aantal spelers praat, met kmo’ers namelijk die u inzicht kunnen geven in hun energiehuishouding en de opportuniteiten die zulke installaties kunnen bieden. Ik denk dat het een ander verhaal is dan Fast Lane en dat de twee parallel moeten kunnen lopen. Ik zou het niet binnen Fast Lane inpassen.
De omzendbrief zal sowieso gewijzigd moeten worden, gelet op de omgevingsvergunning, tenzij er sprake is van een voortschrijdend engagement. Dan zal ik op het moment dat dat gebeurt, ook nog wel het woord nemen.
Minister Schauvliege heeft het woord.
De omgevingsvergunning valt onder een procedureel decreet. Ik zie niet goed in wat we daaraan moeten wijzigen. Het voordeel van Fast Lane is dat alle beleidsdomeinen mee aan tafel zitten. Dat is van belang.
De provincies worden bevoegd voor het vergunnen van windturbines, de gemeenten zullen dat niet meer zijn. Daarom zal het hoofdstuk over de gemeenten in de omzendbrief moeten worden geschrapt.
Ik ben blij dat u een voorstel doet om de provincies voor iets bevoegd te maken, dat is verrassend. We zullen dat in de werkgroep Fast Lane bespreken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.