Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Pira heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn vraag gaat meer bepaald over het Vrijstellingenbesluit. U weet, minister, dat ik op een bepaald moment iets gemerkt heb: de aanleg zonder vergunning van een parkeerterrein van vijfhonderd parkeerplaatsen. Het is naar aanleiding daarvan dat ik erachter ben gekomen dat er – dat is toch mijn interpretatie – een vrij groot gat zit in het Vrijstellingenbesluit. Ik heb toen ook gemerkt dat de rechtsgrond van de codex veranderd is.
Toen ik u ondervroeg over dat bepaalde geval, zei u: “Ja, dat kan. Dit kan gebruikt worden voor de aanleg of heraanleg van parkeerterreinen of andere terreinen die vermeld worden in het besluit, zoals openbare parken, dierentuinen en recreatieterreinen.”
Tot mijn vreugde is de rechtsgrond van het Vrijstellingenbesluit bij beslissing van de Vlaamse Regering gewijzigd. Het is nog niet definitief, maar er is al over onderhandeld. Die is gewijzigd zodat het Vrijstellingenbesluit wat dat betreft een strikter interpretatiekader krijgt en de aanleg in concreto van zo’n groot parkeerterrein in de toekomst niet meer mogelijk is zonder vergunning. Zo heb ik het toch geïnterpreteerd.
De wijziging die de Vlaamse Regering in een nieuw artikel 4.2.3. van de codex aanbracht, bestaat erin dat “handelingen waarvoor een milieueffectenrapport, een passende beoordeling of een mobiliteitsstudie moet worden opgemaakt, worden uitgesloten van de lijst van handelingen waarvoor in afwijking van artikel 4.2.1. geen stedenbouwkundige vergunning vereist is”.
Ik keer terug naar hoofdstuk 8 van het Vrijstellingenbesluit, meer bepaald naar ‘Wijzigingen van al ingerichte terreinen’. De wijziging van de rechtsgrond betekent onder meer dat een vrijstelling van stedenbouwkundige vergunning niet mogelijk is als een mobiliteitseffectenrapport (MOBER) vereist is.
Volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 moet een mobiliteitsstudie worden toegevoegd aan de aanvraag stedenbouwkundige vergunning bij onder meer de aanleg van ten minste tweehonderd parkeerplaatsen. Het betrof een parkeerterrein met meer dan vijfhonderd plaatsen. De nieuwe rechtsgrond bepaalt nu dat vanaf het moment dat er een MOBER moet worden opgemaakt, de vrijstelling van stedenbouwkundige vergunning niet geldt.
Er is natuurlijk nog altijd de mogelijkheid om 199 parkeerplaatsen aan te leggen, vandaar mijn concrete vragen aan u. Ik stel ze om er zeker van te zijn dat ik de nieuwe situatie goed inschat.
Betekent dit dat het aanleggen zonder stedenbouwkundige vergunning van 199 parkeerplaatsen of het wijzigen van een bestaande parkeergelegenheid als het aantal parkeerplaatsen door wijziging de drempel van tweehonderd parkeerplaatsen niet overschrijdt, op terreinen zoals bedoeld in hoofdstuk 8, wel mogelijk wordt? Eenvoudig gezegd: de 500 zijn dan wel niet mogelijk op de terreinen bedoeld in hoofdstuk 8, maar kunnen er dan wel parkeerterreinen voor 199 wagens worden aangelegd zonder vergunning?
Welke instrumenten heeft een gemeente desgevallend om hierop in te grijpen in het teken van een sturend mobiliteitsbeleid?
Gaat de geest van het Vrijstellingenbesluit nog steeds over handelingen met ‘beperkte ruimtelijke impact’ hoewel de term ‘beperkt’ uit het artikel 4.2.3. is verdwenen?
– Lydia Peeters treedt als voorzitter op.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Voorzitter, beste mevrouw Pira, het is goed dat u hebt opgemerkt dat de rechtsgrond is veranderd, want daarover werd hier in het parlement gestemd. Dat is gebeurd voor het decreet van 18 december 2015.
Door de aanpassing wordt de mogelijkheid ingeperkt om toepassing te maken van hoofdstuk 8 van het Vrijstellingenbesluit in verband met de wijzigingen van alle ingerichte terreinen. Een parking van vijfhonderd wagens op een reeds ingericht terrein, kan zonder vergunning.
U vraagt ook naar de vergunningsplicht voor het aanleggen van een parking voor 199 parkeerplaatsen op een al ingericht terrein. Dat kunt u vinden in het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning. Daar staat in: “de mobiliteitsstudie met de gegevens vermeld in bijlage 4 die bij dit besluit is gevoegd: als de aanvraag betrekking heeft op het aanleggen van ten minste tweehonderd parkeerplaatsen of het wijzigen van een bestaande parkeergelegenheid, telkens het aantal parkeerplaatsen door de wijziging de drempel van tweehonderd of een veelvoud ervan, overschrijdt.”
Dit betekent dat voor het aanleggen van een parking tot 199 parkeerplaatsen, geen mobiliteitsstudie moet worden opgemaakt. Indien er voor deze aanvraag evenmin een milieueffectenrapport (MER) of passende beoordeling nodig is, komt de aanvraag principieel in aanmerking voor vrijstelling van vergunning.
Vervolgens moet worden bekeken of de concrete aanvraag voldoet aan de overige voorwaarden van het Vrijstellingenbesluit. Een, de bestaande terreinen, constructies of verhardingen zijn hoofdzakelijk vergund. Twee, het terrein wordt niet uitgebreid en de bestaande bufferzone blijft behouden. Drie, er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd. Vier, de handelingen zijn niet gesitueerd in een oeverzone noch in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van parkgebied. Vijf, de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van de waterlichamen. Zes, er zijn geen milieuvergunningen klasse 1 of klasse 2 vereist.
U vraagt ook welke instrumenten de gemeenten zelf hebben om in te grijpen in het mobiliteitsbeleid. Dat kan perfect via een stedenbouwkundige verordening. Langs die weg kunnen gemeenten een eigen parkeer- en mobiliteitsbeleid voeren. Inbreuken op de voorschriften van een verordening blijven strafbaar. Dat geldt evengoed voor vrijgestelde handelingen.
U vraagt of de geest van het Vrijstellingenbesluit nog steeds gaat over handelingen met een ‘beperkte ruimtelijke impact’ hoewel de term ‘beperkt’ uit artikel 4.2.3 verdween. Ik herhaal dat het om het Verzameldecreet gaat van 18 december 2015. Er werd nog een tweede wijziging aangebracht aan artikel 4.2.3. van de VCRO, namelijk het begrip ‘geringe ruimtelijke impact’. Dat zorgde voor heel veel betwistingen. Sommigen zouden kunnen menen dat deze bepaling duidt op handelingen met een beperkte grootte. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Geringe afmetingen kunnen een rol spelen bij het vrijstellen van handelingen, maar mogen niet het enige criterium zijn. Uit de voorwaarden die het besluit oplegt, blijkt dat het niet hoofdzakelijk om kleine werken hoeft te gaan, wel dat de ruimtelijke impact de gebeurlijke bestaande hinder niet wezenlijk zal vergroten. Dat is de essentie. Vandaar dat dit parlement de decreetsbepaling heeft aangepast en erover heeft gestemd. Zo wordt duidelijk bepaald dat de omvang, de aard of de ligging van de geplande werken zullen bepalen of het zinvol is om ze aan de administratieve last van een vergunningsprocedure te onderwerpen. Dat is trouwens ook de filosofie achter de vrijstelling: de administratieve overlast beperken.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Voorzitter, minister, u eindigt met de woorden dat het de bedoeling is om de administratieve overlast te beperken. De vraag is maar hoe duidelijk de bepaling nu is.
Feit is dat de term “beperkt” verdwenen is uit de rechtsgrond. Het gaat nu dus om het “tijdelijk of occasioneel kader van de handelingen, of de ruimtelijke impact van de handelingen omwille van hun omvang, aard of ligging”. Het zal moeten blijken uit de praktijk of die formulering niet nog breder is dan die met de “beperkte ruimtelijke impact”.
Ik begrijp dat de decreetgever de term heeft willen invullen. Ik vond het eigenaardig dat men niet kon zeggen dat de aanleg van vijfhonderd parkeerplaatsen een grote ruimtelijke impact had. De stedenbouwkundig inspecteur die ter plaatste is geweest, kon dat niet en zei dat het Vrijstellingenbesluit erop van toepassing was. De bedoeling achter een “beperkte ruimtelijke impact” kan er niet op van toepassing zijn omdat het niet duidelijk was wat daarmee bedoeld werd. Ik begrijp dat niet. Een parkeerplaats voor vijfhonderd wagens heeft volgens mij een grote ruimtelijke impact. De bedoeling was dus om dit te specifiëren. Ik weet niet of deze formulering voor meer duidelijkheid zorgt. Ik twijfel er heel sterk aan.
Mijn vermoeden is dus juist. De aanleg van een parkeerterrein met 199 plaatsen op de terreinen uit hoofdstuk 8, en dat zijn niet alleen luchthaventerreinen, maar ook parken, begraafplaatsen enzovoort, is dus mogelijk zonder stedenbouwkundige vergunning. U somt een aantal voorwaarden op. Uiteraard, die voorwaarden zijn er. Zo mogen de terreinen niet uitbreiden. Ze zullen ook niet uitbreiden, meestal gaat het om terreinen waar er nogal wat plaats is en waar zo’n parking misschien gemakkelijk kan worden aangelegd. Dat zegt toch niets over de impact van een parkeerterrein voor 199 wagens? Er komen mobiliteitsstromen op gang. Die zorgen voor overlast in de buurt. Het gaat nu dus om een parkeerterrein voor 199 wagens, niet voor 500.
Het blijft echter een aanzienlijk aantal wagens. Ze zullen voor een mobiliteitsstroom zorgen. Misschien komt die uit op drukke banen. Misschien zorgt die voor extra drukte in de buurt. Enfin, het kan zonder vergunning, zonder openbaar onderzoek, zonder studie. Zoiets blijft mogelijk. De overheid zal bijgevolg ook niet weten dat het gebeurt, want het moet niet gemeld worden. Het blijft een angel. Maar u bent heel duidelijk geweest: het mag op basis van de nieuwe rechtsgrond. Ik betreur dat.
De heer Nevens heeft het woord.
Voorzitter, minister, inderdaad, u hebt de zaak goed geschetst, wij hebben een wijziging aangebracht in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) om duidelijkheid te creëren over de vrijstelling. De bepaling 'geringe ruimtelijke impact' is gewijzigd.
Ik vind dat mevrouw Pira een punt heeft. De definitie voor een herinrichting zoals u die formuleert, baart ook mij wat zorgen. Mevrouw Pira focust op parkeerterreinen, maar als ik uw uitleg goed begrijp, gaat het verder dan dat. Ik had altijd begrepen dat de definitie is dat een bepaald terrein op een bepaalde wijze is ingericht en men die wil herinrichten. Het kan zijn dat er een gebouw op staat dat wordt afgebroken om hetzelfde volume ergens anders te zetten. Het kan ook gaan over het verplaatsen van een stookolietank of een andere tank. Dat is een herinrichting. Wie een park herinricht, neemt een bank weg om er een andere bank of een speeltuig bij te zetten. Zoals u het vandaag formuleert, gaat dat herinrichten een stap verder.
Ik vrees een beetje dat we de doelstelling die we wilden halen om duidelijkheid te scheppen in de bepaling 'geringe ruimtelijke impact', niet gehaald hebben. We hebben die bepaling eigenlijk niet gewijzigd met het begrip 'herin te richten zonder vergunning'.
Wat is de limiet van de definitie over wat 'herin te richten' is? Gaat het verder dan nieuwe parkeerterreinen aanleggen binnen de zone, verder dan gebouwen bijbouwen? Gaat het bijvoorbeeld ook over functiewijzigingen? Kan men vandaag een functiewijziging doen binnen de definitie van artikel 8?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, de voorwaarden die ik daarnet heb geschetst, staan in het besluit, maar een vrijstelling is alleen mogelijk voor een aantal specifieke terreininrichtingen. Ik heb me toegespitst op de parkeerterreinen omdat de vraag daarover ging. Maar het gaat ook over openbare begraafplaatsen, openbare parken, openbare groenzones, publiek toegankelijke dierentuinen, openbare spoorwegdomeinen, sportterreinen, terreinen voor waterzuivering met inbegrip van installaties, terreinen met installaties voor de productie, het transport en de distributie van drinkwater, elektriciteit of aardgas, en luchthavens indien de start- of landingsbaan niet gewijzigd wordt.
De functie moet ook gerespecteerd worden, mijnheer Nevens, ook daarin is voorzien. Het betreft dus eigenlijk cumulatief de voorwaarden die ik daarnet heb opgesomd, plus de voorwaarden die daaronder vallen. Het is uiteraard niet zo dat zomaar alles overal kan.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Mijnheer Nevens, ik heb me inderdaad geconcentreerd op het geval dat ik voor ogen heb, omdat het de wetgeving heel duidelijk maakte en ook de verandering in de wetgeving.
Ik blijf erbij, minister, dat er nog altijd een aanzienlijk aantal terreinen mogelijk blijven die in het besluit opgesomd staan. Ik ben het met de heer Nevens eens dat de definitie van 'herinrichting' en 'herin te richten' onduidelijk is. Ik focus op de parkeerterreinen omdat ze een grote impact hebben en mobiliteitsstromen met zich meebrengen. Het is nog altijd mogelijk dat er zonder vergunning parkeerterreinen van 199 wagens worden aangelegd.
Minister, dat is ruimtebeslag. Terwijl u zo hard bezig bent in het licht van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen om het ruimtebeslag, dat dagelijks groeit, te beperken, staat u hier toe dat er op een sluipende manier ruimtebeslag wordt gerealiseerd. Dit staat haaks op het stringent beleid dat nodig is in het Vlaanderen van morgen met het nieuwe Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, uw nieuwe bijbel voor de ruimtelijke ordening.
Er is ook altijd nog het rechtvaardigheidsgevoel tegenover de gewone mensen die wel heel wat moeten doen. Als een gewone burger een stedenbouwkundige vergunning aanvraagt voor een parkeerplaats of voor wijzigingen aan het huis, dan gelden daar tal van regels voor. Een burger moet voor een parkeerplaats in de voortuin een vergunning aanvragen, maar het zou dus goed kunnen dat even verderop een parkeerterrein met 199 plaatsen zonder vergunning wordt aangelegd. Ik vind dat meten met twee maten en twee gewichten. Het is geen consequent beleid.
De vraag om uitleg is afgehandeld.