Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Vraag om uitleg over financiële instrumenten en verhandelbare bouwrechten
Verslag
Mevrouw Pira heeft het woord.
Voorzitter, minister, de volgende vragen gaan eigenlijk allemaal over ruimtelijke ontwikkeling. Dit zal uitmonden in de discussie over het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV). Ik hoop dat we er een goed geheel van kunnen maken. Ik begin echter met de vraag die ik had ingediend.
Minister, in De Tijd van 2 februari zei u dat de bebouwde oppervlakte niet meer mag toenemen in Vlaanderen. Meer concreet stelde u het systeem van de verhandelbare bouwrechten voor. U zei het eenvoudiger te willen maken om bouwrechten of bestemmingen voor gebieden te ruilen. U gaf een concreet voorbeeld: wie een bouwgrond heeft, zou die gebiedsbestemming bijvoorbeeld kunnen ruilen met iemand die een erkend bedrijventerrein heeft. Kunt u dat concrete voorbeeld nader verduidelijken? Waar zou het interessant kunnen zijn om een bouwgrond te ruilen met een erkend bedrijventerrein? Hoe zou die ruil aanleiding kunnen geven tot het stoppen van de inname van open ruimte? Hoe zal het concept van verhandelbare bouwrechten er concreet uitzien? Tussen welke bestemmingen zullen de bouwrechten verhandelbaar zijn? Zouden enkel harde bestemmingen, zoals industrieterreinen en bouwgronden, onderling ruilbaar zijn, of komen ook zachte bestemmingen, zoals natuur, landbouw en recreatie, in het vizier?
U had het over het ruilen van bouwrechten én bestemmingen, maar dat zijn twee verschillende dingen. Wilt u die twee dingen in één overkoepelend systeem organiseren?
De planologische ruil bestaat nu al, in het decreet Landinrichting. Eigenlijk is dat een krachtig instrument, omdat het een ruil van bestemming en eigendom tegelijk inhoudt. Waarom stimuleert u dat bestaande instrument van de planologische ruil niet meer?
De heer Vandaele heeft het woord.
Voorzitter, minister, onze ruimtelijke ordening is nog grotendeels gebaseerd op en gedomineerd door de statische planning uit de jaren 70. Er zijn de gewestplannen en een aantal ruimtelijke problemen die daarmee samenhangen, zoals de zogenaamde zonevreemde bossen, de zonevreemde landbouw, zonevreemde recreatieterreinen, maar evengoed industrieterreinen die braak liggen omdat ze slecht ontsloten zijn of in woonweefsel liggen, natuurgebieden waar nog steeds aan landbouw wordt gedaan, woonuitbreidingsgebieden die elk jaar onder water komen enzovoort. Iedereen vraagt om meer in te zetten op een effectieve realisatie van die bestemmingen, en ook om bestemmingen die niet langer gewenst zijn, om te zetten naar andere bestemmingen.
We zien dat men daar ook aandacht aan besteedt in de diverse eindnota’s van de projectgroepen voor het BRV. Zo wordt bijvoorbeeld gevraagd om slecht gelegen gebieden te schrappen. Dan hebben we het inderdaad over instrumenten zoals planologische ruil, grondenruil en verhandelbare ontwikkelingsrechten, maar steeds komt de aap uit de mouw: uiteindelijk gaat het natuurlijk om het financiële plaatje, over de vraag hoe je die oefeningen betaalt. De Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed (SARO) merkte bij het groenboek ook al op dat het financieel kader volledig ontbreekt. Ook in het ontwerp van witboek vindt de SARO enkel voorzichtige aanzetten voor financiële verevening terug.
Minister, ik denk dus dat we daar echt werk van moeten maken. U hebt al een aantal keren gewezen op het tot stand komen van een nieuw instrumentendecreet, waarin u al die dingen, die instrumenten, die financiële systemen wilt bundelen. U hebt ook een onderzoek opgestart naar de mogelijke toepassing van een systeem van verhandelbare bouwrechten. Op welke termijn kunt u een voorstel uitwerken om de regeling met betrekking tot planbaten en planschade – want dat is er ook eentje – aan te passen, zodat er werkelijk sprake kan zijn van een evenwichtig grondbeleidsinstrument dat ervoor kan zorgen dat de ruimtelijke planning in Vlaanderen betaalbaar blijft op de drie bestuursniveaus? Kunnen we de stand van zaken krijgen met betrekking tot die studie over verhandelbare bouwrechten? De SARO spreekt in haar advies bij het BRV-witboek ook over een systeem van verevening, dat dan de vorm zou kunnen aannemen van een “fonds voor ruimtelijk herstel”. Kunt u ons daar iets meer over vertellen? Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, het klopt dat men er de voorbije jaren in Vlaanderen niet in geslaagd is om de ruimte-inname te verminderen. Nochtans is iedereen het erover eens dat het moet gebeuren. Het is dus echt wel het moment om het aan te pakken. Positief is dat op het Partnerforum, dat plaatsvond op 18 februari, alle partners achter dat idee stonden om de dagelijkse ruimte-inname te beperken. We zitten nu op ongeveer 33 procent ruimtebeslag. We moeten daar dus iets aan doen, maar we weten ook dat dat niet van vandaag op morgen kan stoppen. We moeten dus een transitieproject inzetten en daar zijn we volop aan aan het werken, met het nieuwe Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV), om daar ook een kader voor te hebben.
We kunnen dat doen door te intensifiëren, door functies te gaan verweven, en door hergebruik en tijdelijk gebruik van ruimte. Welke instrumenten hebben we daarvoor nodig? We moeten de regelgeving vereenvoudigen, want nu zien we dat er soms remmen zijn, door een aantal voorschriften die soms het creatief en het beperkend omgaan met ruimte fnuiken. Verder moeten we de instrumenten optimaliseren en de verschillende doelgroepen bewust maken, om dat ook in de praktijk toe te passen.
Er moet ook een goed onderscheid gemaakt worden in goedgelegen plaatsen die daarvoor in aanmerking komen en plaatsen waar dat misschien minder aan de orde kan zijn. Dat moet ook goed gemonitord worden, want ook daar merken we dat het op het terrein niet altijd optimaal verloopt.
We willen al die engagementen aangaan en willen dat vertalen in het BRV en in de uitvoeringsinstrumenten die we daarvoor willen ontwerpen. Er zijn twee zaken: de planologische ruil en de verhandelbare bouwrechten. Dat laatste is al opgestart in september 2015. De trekker daarvan is Ruimte Vlaanderen, dat samen met de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) alle actoren en experten heeft samengebracht. Er hebben verschillende workshops plaatsgehad over de vraag hoe we dat in Vlaanderen kunnen toepassen. Zo’n systeem is nu eenmaal gemakkelijker toe te passen in een regio waar je massaal ruimte hebt dan in een regio als Vlaanderen.
De experten hebben allemaal een advies voorbereid vanuit hun expertise. Er wordt nu door onze diensten en in de stuurgroep een globaal advies rond opgesteld. Ik hoop dat men daar snel werk van maakt binnen onze diensten.
Collega Vandaele, u vroeg op welke termijn ik een voorstel zal uitwerken om de regeling met betrekking tot planbaten en planschade aan te passen. Dat is lopende, vanuit een aantal parallelle trajecten. Er is de harmonisering van de compenserende vergoedingen. Dat wordt getrokken door de VLM en Ruimte Vlaanderen. Er is ook een monitorrapport over planbaten en de actualisatie van de tarieven van de planbatenheffing. Een realistisch en evenwichtig voorstel voor een volledige evaluatie kan pas worden uitgewerkt als we ook zicht hebben op die verhandelbare ontwikkelingsrechten. Ik heb daarnet al toegelicht dat het onderzoek volop bezig is. Je kunt beide ook niet los van elkaar zien.
Er is het systeem van planschade en planbaten, het systeem van stedenbouwkundige lasten en het systeem van verhandelbare ontwikkelingsrechten. Het is logisch dat je die verschillende systemen op elkaar afstemt en ervoor zorgt dat die ook samen lopen. Dat zal trouwens ook ingebed worden in het Instrumentendecreet, dat we dit jaar nog willen finaliseren.
Het advies van de SARO stelt inderdaad dat een systeem van verevening onder de vorm van een fonds voor ruimtelijk herstel nuttig kan zijn. We zijn natuurlijk heel blij met dergelijke adviezen, die ook een aantal oplossingen aanreiken. We zijn dat op dit moment aan het bekijken en nemen dat mee in de oefening die onze diensten aan het maken zijn.
We willen dit in ieder geval goed bekijken. Het is niet om dat op de lange baan te schuiven. Het is ook geen systeem dat je in een-twee-drie uitwerkt. Je moet er goed over nadenken, en het liefst allemaal in één decreet, waarin alles samen zit.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, u zegt terecht dat de ruimte-inname moet stoppen en dat iedereen het daarover eens is, en dat dat een vertaling moet krijgen in het BRV. Er zijn al verschillende adviezen binnen. Heel veel ruimtelijke planners en verschillende mensen twijfelen daar echter aan, omdat u geen normen inschrijft. Vorige week hebt u nog letterlijk tegen mij gezegd dat u geen normen zult inschrijven. U zult dus niet inschrijven tegen wanneer er hoeveel minder ruimte-inname moet zijn, om dan in 2050 op nul uit te komen. U verwacht dus alles van de instrumenten. Als het BRV dan het kader schept, moeten we ook weten hoe werkbaar die instrumenten zijn. Daarom is het voor ons belangrijk om te weten wanneer u nu juist met dat Instrumentendecreet komt.
Als u een geloofwaardig Beleidsplan Ruimte Vlaanderen wilt opmaken, moet u zicht krijgen op hoe dat Instrumentendecreet precies zal werken. Dan is het toch van belang dat dat klaar is vooraleer u met dat kader van het BRV komt. Het gaat over de volgorde, en u bent daar nogal vaag over. U zegt dat er een globaal advies is opgesteld rond ontwikkelbare bouwrechten. Vooraleer u met de planbaten en -schade kunt komen, moet dat eerste klaar zijn. U wilt het voor het einde van het jaar realiseren. Zult u met dat Instrumentendecreet, waar u alles op inzet om uw geloofwaardigheid rond ruimtelijke ontwikkeling te kunnen waarmaken, komen vooraleer u met een ontwerp van Beleidsplan Ruimte Vlaanderen komt? En waarom zet u niet nu al meer in op de bestaande instrumenten, zoals de planologische ruil?
De heer Vandaele heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. U verwijst naar het Partnerforum. Het is uitgerekend dat Partnerforum dat vorige week ook wees op het probleem van onevenwicht met betrekking tot planschade en planbaten, wat de betaalbaarheid van een ruimtelijk beleid natuurlijk wel verhindert.
We merken op het terrein dat het nog altijd gemakkelijker is om open ruimte aan te snijden dan om in te breiden of te herbestemmen. Op zich is dat natuurlijk ook een probleem, want het was destijds al de bedoeling van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen om vooral via inbreiding te werken, maar we merken dat we vandaag, zoveel jaren later, nog altijd niet de instrumenten of de financiële regelingen hebben gevonden om veeleer in te breiden dan open terrein aan te snijden.
U mikt voortdurend op dat Instrumentendecreet. U verwacht daar blijkbaar alle heil van. U kondigt dat nu ook aan voor dit jaar. We hebben dus nog wel even geduld, maar ik vraag me af of het niet nuttig of zelfs wenselijk is om een onderscheid te maken tussen enerzijds de gekende instrumenten, zoals landinrichting, ruilverkaveling, herverkaveling, onteigening, en anderzijds de financiële aspecten zoals planschade en planbaten en eventueel verhandelbare bouwrechten. Zou het niet sneller kunnen gaan als we die twee uit elkaar zouden halen?
De heer Beenders heeft het woord.
Minister, ik heb niet echt een bijkomende vraag, maar wel een oproep. Als het over goede ruimtelijke ordening gaat, is een attitudewijziging essentieel. Ik hoor graag dat u onderschrijft dat elke actor de ambitie heeft om slim om te springen met de beschikbare ruimte, maar ik denk dat we ook meer signalen in die zin moeten geven. U kunt die signalen misschien ook iets meer versterken, vanuit uw positie als minister van Ruimtelijke Ordening.
We hebben de laatste jaren al een aantal dossiers gehad waarin u echt de signalen had kunnen geven dat u de open ruimte belangrijker vond dan het zomaar innemen van die open ruimte om bijvoorbeeld een project te realiseren. Het is belangrijk dat u op die momenten ook de signalen geeft dat u de open ruimte belangrijker vindt. Ik denk bijvoorbeeld aan industrieterreinen die ineens leeg komen te staan, die dan een andere invulling krijgen, waardoor mensen ook op een andere manier met ruimtelijke ordening proberen om te gaan vanaf het moment dat ze denken aan bepaalde bouwprojecten, en vooral grote bouwprojecten.
Ik wil u echt oproepen om daar in de toekomst veel sterker op in te zetten, in het forum dat u als bevoegd minister krijgt, om duidelijk aan te geven dat het voor u ook heel belangrijk is om die beperkt beschikbare openbare ruimte slim in te zetten. Misschien kunt u er via dat forum voor zorgen dat een aantal mensen bepaalde dossiers toch anders gaan bekijken. Ik noem ze nu niet bij naam en zal verder ook niet in detail treden, maar ik denk dat een project als Essers een heel andere weg had kunnen bewandelen als we die mensen vanaf het begin heel duidelijke signalen hadden gegeven dat ze misschien op een andere manier met de openbare ruimte moesten omgaan. Hetzelfde geldt voor het hele ENA-verhaal (Economisch Netwerk Albertkanaal).
Als u echt de ambitie mee onderschrijft om slimmer om te gaan met de beperkte ruimte, probeer dan ook om, waar u kunt, daarnaar te handelen. Steek u niet weg achter forums of juridische documenten of instrumenten, maar probeer als minister om dat hoog op de agenda te zetten en probeer daar ook naar te handelen. Op die manier denk ik dat we op termijn ook heel wat ruimte kunnen winnen, die cruciaal is om te behouden.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Ik zal niet ingaan op de polemiek die collega Beenders hier misschien wil teweegbrengen, maar anderzijds denk ik dat de open ruimte ons allemaal na aan het hart ligt, dat we allemaal voor een doordacht en zuinig ruimtegebruik zijn. Ik wil het alleszins niet zo hard stellen als mevrouw Pira, die aangeeft dat zij naar nog meer streefcijfers en dergelijke wil. We weten immers allemaal dat het niet altijd een een-op-eenrelatie is. We moeten dat duidelijk voor ogen houden.
De laatste jaren zijn er al heel wat positieve evoluties teweeggebracht. Het aansnijden van de open ruimte vertoont sowieso een dalende trend. We moeten daar ook eerlijk in zijn. Anderzijds moeten we benadrukken dat alsmaar meer de nadruk wordt gelegd op tal van groene elementen in steden en dergelijke. Ik denk aan onze stadsparken en zo meer, waar toch ook op wordt ingezet. Ook dat is een belangrijk gegeven.
Ik denk dat die verhandelbare bouwrechten een goed instrument kunnen zijn, maar ik maak tegelijk de bedenking of het wel allemaal perfect kan verlopen via het Instrumentendecreet. U hebt al aangegeven, minister, dat u dat in de loop van dit jaar naar voren wilt brengen. De verwachtingen zijn in elk geval hooggespannen. Toch vind ik dat we ook eens moeten kijken naar de instrumenten die we vandaag hebben. Is er al een grondige evaluatie gebeurd van de instrumenten die we vandaag al kunnen inzetten? Ook met betrekking tot de inname van open ruimte wordt vandaag al veel meer gefocust op inbreidingsprojecten dan op het aansnijden van open ruimte. Iedereen weet dat wel, maar het mag toch nog eens gezegd worden.
Het is belangrijk om te kijken naar de bestaande instrumenten. Daarnaast hoop ik dat het nieuwe Instrumentendecreet een soepel en werkbaar element wordt. En ik herhaal, mevrouw Pira, dat ik geen vragende partij ben om overal harde cijfers en doelstellingen voorop te stellen, met een exacte afbakening van hoeveel vierkante meters op die en die manier moeten worden ingekleurd. Ik denk dat we daar net vanaf moeten, want het verleden heeft aangetoond dat dat niet altijd werkt.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik denk ook dat we daar wat flexibiliteit nodig hebben. Dat u daaraan werkt met het Instrumentendecreet, is een bijzonder goede zaak. De collega’s hebben terecht gepleit voor inbreiding. Op dit moment worden concrete inbreidingsprojecten tegengehouden door bijvoorbeeld de quota die op basis van een gesloten bevolkingsprognose worden opgelegd aan lokale besturen. Woonprojecten in de kern worden op die manier onmogelijk gemaakt, ook al kosten ze geen extra ruimte, en dat terwijl alle partijen weten dat er extra behoefte is aan nieuwe woningen. De minister van Wonen wil terecht proberen om de wachtlijsten voor sociale woningen weg te werken. Ze heeft een vrij grote ambitie op dat vlak en wil daar alle mogelijke partners bij betrekken, ook private, maar dan moet je natuurlijk ook kunnen bouwen.
Ik heb collega Vandaele horen zeggen dat hij een menu heeft en dat hij wil koken, maar dan moeten we ook durven toe te geven dat koken geld kan kosten. En geld kan niet zomaar ten koste gaan van mensen op het terrein. Planschade gaan verlagen, is wat ons betreft niet zomaar aan de orde.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, het is niet omdat we aan een vereenvoudiging en het samenbrengen van alle instrumenten werken, dat we de instrumenten die er op dit moment zijn, niet gebruiken. De planologische ruil, die door collega Pira werd aangehaald, wordt op dit moment gebruikt. We zijn dat ook aan het versterken. We bekijken hoe we dat op het terrein nog meer kunnen doen. We hebben in de vorige legislatuur, ook dankzij het parlement, het Landinrichtingsdecreet met alle instrumenten kunnen goedkeuren. Dat wordt gebruikt en dat werkt in de praktijk. Het ene sluit het andere dus niet uit.
Ik geloof in het samen uitwerken van enerzijds de instrumenten zelf en anderzijds de financiële aspecten. Ik ben niet geneigd om die uit elkaar te halen en het ene sneller te doen sporen dan het andere. Ik denk dat we dat samen moeten doen.
Een signaal geven, collega Beenders, doen we op alle fronten. We doen dat ook in heel concrete dossiers. Ik vind het een beetje eigenaardig dat u naar het dossier Essers verwijst. U hebt mee die beslissing genomen in de Vlaamse Regering, in de deputatie in Limburg en in de gemeentebesturen die allemaal positief geadviseerd hebben. U zat daar allemaal mee in. We hebben in 2013 met de Vlaamse Regering beslist om dat ruimtelijk uitvoeringsplan op te starten. En toch blijft u met het vingertje wijzen dat het een schande van een beslissing is. Ik begrijp dat eerlijk gezegd niet. U bent niet consequent.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, het zal niet de laatste keer zijn dat we het over het kernpunt van uw ruimtelijk beleid en het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen hebben, namelijk de verdere inname van de open ruimte, en hoe we die in de praktijk gaan stoppen. U zegt dat de planologische ruil werkt in de praktijk. We zullen daar later nog op terugkomen met concrete voorbeelden.
Mevrouw Peeters, ik wil absoluut geen betuttelende detailuitwerking. We kennen allemaal de fouten uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Maar terwijl het op de klimaattop in Parijs weken aan een stuk ging over hoeveel graden minder de aarde mag opwarmen tegen 2020, 2030 en 2040, mogen wij het bij dat heikele punt, hier in Vlaanderen, de meest bebouwde regio van Europa, niet hebben over concrete cijfers en doelstellingen? Dat vind ik zeer eigenaardig. Heel veel ministers maken in hun beleid gebruik van concrete doelstellingen.
Dat hoeft niet over vierkante meters te gaan. Dat kan over heel brede doelstellingen gaan. Ik verwijs naar het voorstel van een van de adviesverleners. Het ruimtebeslag is nu 6 hectare per jaar. Dat zou tegen 2020 kunnen verminderen tot 3 hectare, tegen 2030 tot 2 hectare en tegen 2040 tot 1 hectare, om dan in 2050 uit te monden bij 0 hectare. Dat is nog een zeer braaf voorstel, want er zijn ruimtelijke planners die zeggen dat als we het zo breed uitsmeren, er tegen 2050 weer zoveel meer ruimte is ingenomen. Zulke concrete doelstellingen bieden een houvast, niet alleen aan de Vlaamse overheid, maar ook aan gemeentelijke overheden. Ik snap niet wat daar zo verkeerd aan is. Wij zullen daar blijven op terugkomen.
Minister, u verwacht alles van het Instrumentendecreet. Dan moet dat zo snel mogelijk concreet zijn, vooraleer we een geloofwaardig kader kunnen uitwerken rond het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
De heer Vandaele heeft het woord.
Minister, het is natuurlijk nooit verboden om nieuwe dingen te bedenken. Dat wilt u met uw Instrumentendecreet wellicht tot op zekere hoogte doen. Ik ben blij dat collega Peeters zich bij mij aansluit als ik zeg dat we vooral ook de bestaande instrumenten volop moeten benutten en verfijnen waar nodig, want er ligt toch al heel wat op de plank, zaken waar we toch verder mee kunnen raken dan we vandaag doen, als we ze maar toepassen en desnoods verfijnen.
Collega Bothuyne, u had het over koken en menu’s, maar ik denk niet dat ik daar iets over gezegd heb. U hebt dat misschien in mijn tekst gelezen, maar ik heb het er daarnet niet over gehad. Ik weet ook niet of de minister een keukenprinses is. Ik wil het ook niet weten, minister. Daarom heb ik die passage bewust overgeslagen, maar collega Bothuyne meent het toch gehoord te hebben, ten onrechte.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.