Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Gryffroy heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, op basis van een artikel in De Tijd van 4 september 2015 ‘Slimme windmolen bespaart Luikenaars tot 40 procent energiekosten’ wil ik een vraag stellen.
Men past de volgende methode toe. Normaal moet iedere windmolen op zijn maximale capaciteit een aansluiting kunnen hebben op het net. Maar de kans dat tien windmolens op een lijn of in een park ook tien keer het maximale vermogen moeten kunnen plaatsen op het net, is zeer klein. Dus redeneert men dat men eventueel wat kan aftoppen waardoor men bijvoorbeeld maar op 90 procent uitkomt als er optimale wind is op de tien windmolens enzovoort. Dit heeft natuurlijk een belangrijke consequentie. De installatie aan de kant van de distributienetbeheerder zal, zowel wat de bekabeling als de transformator betreft, beduidend goedkoper zijn. Op de lange termijn heeft dit ook een invloed op de investeringskosten en de distributienetkosten en onrechtstreeks uiteindelijk ook op de energiekosten en de energiefactuur.
Want men analyseert dat een windmolen slechts 10 procent van de tijd op meer dan 75 procent van het vermogen draait. Men kan dat perfect aansturen door ‘de molen uit de wind te plaatsen’. De besparing werd geschat op 150 miljoen euro. Op zich vind ik dat een heel goede techniek. Het is zinloos om te investeren in kabels voor die ene keer per jaar – bij manier van spreken – dat er maximale capaciteit nodig is.
Minister, mijn vraag is of het verenigbaar is met de Europese richtlijn om voorrang te geven aan duurzame energie.
Mijn tweede vraag heb ik al een paar keer gesteld omdat het ook in het regeerakkoord staat. We zitten dan vrij dicht bij het concept van megawattuurondersteuning van een bepaalde hoeveelheid in plaats van een periodeondersteuning van tien of vijftien jaar. Wanneer wordt dat dan ook geïmplementeerd?
Minister Turtelboom heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen krijgt volgens artikel 16.2 van de Europese richtlijn Hernieuwbare Energiebronnen (HEB-richtlijn) voorrang bij toegang tot het elektriciteitsnet indien de veiligheid en de betrouwbaarheid van het net niet in gevaar worden gebracht. De HEB-richtlijn geeft dus duidelijk aan dat de veiligheid van het net primeert op de voorrang voor de injectie van groene stroom. De netbeheerder kan dus beperkingen opleggen aan een producent om de netveiligheid te bewaren. Het is uiteraard de bedoeling dat dit slechts gebeurt in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Op dit moment is er geen probleem. De Vlaamse regelgeving zal dit binnenkort toelaten voor onder andere alle productie-installaties met een vermogen groter dan 1 megawatt. Dit zal gebeuren via een wijziging van het technisch reglement. Netbeheerders zijn jaarlijks verplicht om te rapporteren aan de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG) over elke beperking of modulatie die ze opleggen en de reden hiervoor. Het is dan de rol van de regulator om ervoor te zorgen dat er geen misbruik wordt gemaakt van dit recht en dat dit echt een heel uitzonderlijke situatie blijft.
Het proefproject van Eandis en Elia moet dus deels worden beschouwd als een innovatie en verfijning van de technieken waarmee beperkingen worden opgelegd om zo veel mogelijk injectie toch toe te laten in plaats van de hernieuwbare producent volledig stil te leggen. Het is net de bedoeling van slimme windmolens dat men het optimale niveau voor het net kan zoeken.
In het proefproject gaat men echter verder door ook te kijken naar modulaties met andere doeleinden dan enkel het bewaken van de netveiligheid. Als een hernieuwbare energieproducent een aansluiting vraagt op een bepaald punt in het netwerk, dan is het mogelijk dat er technisch gezien niet voldoende capaciteit is om aan te sluiten op korte termijn. Als er onvoldoende aansluitingscapaciteit is om een vaste toegang altijd te kunnen garanderen, moet de netbeheerder een investering uitvoeren. Als het echter gaat over een zware investering – zeker op het transmissienet –, kan dit jaren duren.
Om de hernieuwbare energieproducenten toch zo veel en zo snel mogelijk te laten aansluiten, hebben de netbeheerders het principe van aansluiting met flexibele toegang bedacht. Bij dit concept wordt de producent aangesloten op het bestaande net, maar is een deel van de productie afregelbaar op vraag van de netbeheerder in een aantal technische situaties zoals congestieproblemen die duidelijk gedefinieerd zijn maar die wel verder reiken dan de netveiligheid. In het kader van de HEB-richtlijn kan men een aansluiting met flexibele toegang zien als een instrument om meer en sneller hernieuwbare energie aan te sluiten indien het enkel geldig is voor hernieuwbare energiebronnen en kwalitatieve warmte-krachtkoppeling. Verder kan elke vorm van beperking waarmee de producent vrijwillig akkoord gaat, gezien worden als een contractuele afwijking van de HEB-richtlijn. Hieronder valt bijvoorbeeld commerciële flexibiliteit zoals windmolens die deelnemen aan de reserves van Elia waarbij de producent een vrije prijs ontvangt in een openbare aanbesteding maar ook innovatieve projecten.
In het project dat voorwerp van uw vraag was, werd een contract afgesloten tussen Wind aan de Stroom en de netbeheerders, dat werd gevalideerd door de VREG.
Ik wil de komende maanden het politiek overleg over de mogelijkheden voor steuntoekenning op basis van een vast steunvolume opstarten. Een vast steunvolume kan inderdaad vermijden dat er een grote stimulans is om te produceren op momenten dat dit minder aangewezen is, bijvoorbeeld wegens een lokale overbelasting van het net of bij een algemeen overaanbod aan de elektriciteitsproductie.
De effecten van dergelijk principe zullen echter verschillen naargelang van de economische context. Projecten met hogere exploitatiekosten dan opbrengsten zullen worden stilgelegd zodra het steunvolume is bereikt. Als iedereen hetzelfde steunvolume ontvangt, kan de stimulans verlagen om de meest efficiënte windturbines te kiezen of om de beste inplantingsplaatsen met het grootste windaanbod te selecteren. Om die redenen werkt men bijvoorbeeld in Nederland intussen niet meer met een vast steunvolume. Het is dus te onderzoeken op welke manier het principe het best kan worden uitgewerkt.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, voor het eerste deel van mijn vraag is het antwoord voor mij heel duidelijk. Voor het tweede deel ben ik verwonderd over uw redenering. Als men werkt op basis van een steunvolume, zou het inderdaad kunnen gebeuren dat projectontwikkelaars toch instappen in het systeem van steunvolume, ook op minder windrijke plaatsen, waardoor ze nog altijd een bepaalde hoeveelheid hernieuwbare energie hebben. De regio’s Vlaams-Brabant en Limburg bijvoorbeeld zijn minder windrijk dan de kust, maar kunnen met een steunvolume wel terugwinnen. Waarom kan dat dan niet?
Ik heb het niet uitgesloten. We zijn gewoon alle opties aan het onderzoeken.
Voor windenergie wordt de steun vanaf 1 januari 2016 verlaagd, en dat is de lijn die we blijven volgen. Maar als er interessante projecten in het buitenland zijn of als bepaalde bestaande systemen moeten worden bijgesteld, dan onderzoeken we die wel altijd.
Bij slimme windmolens is het vooral interessant dat men een technologie krijgt die hernieuwbare energie minder snel zou moeten afsluiten door een instabiliteit op het net. Men kan veel meer regelen. In Vlaanderen hebben we hierrond al heel wat expertise opgebouwd, en die technologie is een exportproduct aan het worden.
Betekent dit ook dat het principe van het kostenoptimum om een windpark te exploiteren, mag primeren op de verplichte meerkost van bijvoorbeeld 150 miljoen euro per jaar? Ofwel gaat men over op de zwaarste kabels zodat alle windmolens in alle omstandigheden kunnen draaien – en dat kost 150 miljoen euro per jaar –, ofwel laat men het kostenoptimum primeren om toch zo veel mogelijk energie op het net te zetten – maar niet de volle 100 procent – om zo toch die 150 miljoen euro per jaar te besparen, waar ik voor alle duidelijkheid voorstander van ben.
Ik hoor vandaag dat er nog geen probleem is met de infrastructuur en de capaciteit aan hernieuwbare energie die op het net wordt gezet. Dat is de reden waarom de uitrol van de slimme meters echt wel dringend moet gebeuren. Zo kan het net veel beter worden gestuurd en kan worden vermeden dat er een heel dikke kabel moet worden gelegd. Door een sturing van het net kan een dunnere kabel volstaan. Daarvoor zijn er data nodig, fijnere data dan die die de distributienetbeheerders nu hebben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.