Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, mijn vraag gaat over de ‘app gap’ in het onderwijs De digitale revolutie in onze maatschappij gaat razendsnel, ook voor het onderwijs. Scholen zoeken steeds meer naar een goede balans tussen klassiek onderwijs en het gebruik van digitale leermiddelen in hun lessen. Dat is niet evident. Een recente OESO-studie stelt namelijk dat leerlingen die op school matig gebruik maken van computers, iets betere resultaten halen dan leerlingen die bijna nooit met de computer werken op school. Anderzijds blijkt dan weer dat kinderen die in de klas heel veel werken met de computer, verrassend veel slechter scoren, zelfs als we rekening houden met de sociaal-economische achtergrond van de kinderen. De moeilijke opdracht van de leerkracht bestaat erin om de digitale leermiddelen in te zetten ter versterking van de lesinhoud.
Recent schetste de directeur van de zogenaamde iPadschool uit Blankenberge in de pers de problematiek die daarmee samenhangt: de zogenaamde app gap. Met die term wordt bedoeld dat we weliswaar de nodige technologie in handen hebben om met kinderen en jongeren in de klas aan de slag te gaan, maar dat de inhoud en het cursusmateriaal nog achterblijven. Het is namelijk belangrijk dat technologie niet enkel op zich wordt gebruikt. Een cursus in pdf-vorm op een tablet tonen, bijvoorbeeld, heeft heel weinig meerwaarde. Technologie vormt pas een meerwaarde als je in digitale cursussen kunt doorklikken naar interactieve oefeningen en filmpjes die de lesinhoud ondersteunen en versterken.
Uit een onderzoek blijkt nu ook dat Vlaanderen achterophinkt op het vlak van digitaal cursusmateriaal. De UGent, de KU Leuven en de VUB stelden samen vast dat van de 338 educatieve apps die in Vlaanderen beschikbaar zijn, 86 procent niet inspeelt op de nood aan interactie. Verder zou ook 78 procent zich niet aanpassen aan de leercurve van de leerling. De leerkrachten die daarmee aan de slag gaan, worstelen daar uiteraard ook mee en zoeken zelf naar goede oplossingen. In de iPadschool van Blankenberge creëren de leerkrachten bijvoorbeeld zelf hun digitale minicursus. Dat vraag uiteraard heel wat engagement, kennis en tijd.
Minister, wat is uw indruk met betrekking tot de problematiek van de app gap of het achterblijven van aangepast cursusmateriaal voor digitale toepassingen? Hebt u reeds overlegd met de uitgevers en de aanbieders van digitale toepassingen over deze kwestie? Indien dat zo is, wat was dan het resultaat? Welke maatregelen zult u nemen om directies en leerkrachten te ondersteunen bij het toepassen van digitale leermiddelen in de klas? Zult u het werken met digitale leermiddelen extra aan bod laten komen in de lerarenopleiding en de nascholing voor leerkrachten? Kunt u toelichten hoe u dat ziet? Welke plaats neemt deze digitale discussie volgens u in binnen het debat over de nieuwe eindtermen?
Minister Crevits heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Celis, de gegevens waarnaar u verwijst, komen van het EduTab-project. Dat is een onderzoeksproject dat wordt gefinancierd door de Vlaamse overheid, via onze vzw iMinds. De uitvoering ligt bij een consortium geleid door een onderzoeksgroep van de UGent. Zowel uitgevers als scholen hebben vragen met betrekking tot de gewenste vorm en inhoud van digitale leermiddelen, en vragen ook hoe we leerkrachten ter zake maximaal kunnen ondersteunen. Het onderzoek waarnaar u verwijst, heeft precies als bedoeling een wetenschappelijk gefundeerd antwoord te kunnen bieden op de vragen die worden gesteld. Hoe onze uitgeverijen didactisch materiaal ontwikkelen en hoe scholen daar al dan niet gebruik maken, dat behoort tot hun autonomie. Dat wilt u wellicht ook. Anderzijds is het echter ook correct dat de technologische evoluties meer mogelijkheden bieden dan we vandaag benutten. Bij een aantal projecten spelen we daar vandaag al op in. Zo wordt inzake digitale leermiddelen structureel samengewerkt met het Vlaams Instituut voor Archivering (VIAA).
Ik trek jaarlijks een subsidie van 120.000 euro uit voor de educatieve werking. Er lopen hiervoor ook proefprojecten met een tweetal uitgevers om na te gaan hoe digitaal archiefmateriaal kan worden geïntegreerd in de bestaande methodes.
Er zijn ook middelen voor het Gamefonds: 180.000 euro. In samenwerking met de educatieve uitgevers worden leermiddelen ontwikkeld ten behoeve van de Vlaamse scholen.
Er is de educatieve portaalsite KlasCement, die rond de meeste vakken en leergebieden tal van leermiddelen ontsluit op een elektronische manier. We zetten op dat vlak grote stappen.
Er is ADIBIB, het project waarbij digitale versies van de handboeken worden bewerkt om ze leesklaar te maken voor leerlingen met leesbeperkingen. Ook hier is er zoals gezegd een intensieve samenwerking met de educatieve uitgevers.
Tot slot is er de structurele samenwerking met het Kenniscentrum Mediawijsheid, waarbij we eveneens pedagogische dossiers, informatie en leermiddelen worden ontsluiten.
Er is regelmatig overleg tussen mijn administratie en de educatieve uitgevers. Dit gebeurt via de koepelorganisatie Groep Educatieve en Wetenschappelijke Uitgevers (GEWU), een organisatie binnen boek.be. We hebben ook al concrete afspraken gemaakt met de GEWU, onder meer over het digitaal ter beschikking stellen van handboeken voor leerlingen met leerstoornissen en beperkingen. Dat is eigenlijk de plaats waar we het ADIBIB-project in het leven hebben geroepen. Leerlingen die met dyslexiesoftware willen werken, krijgen automatisch ook een digitale, bewerkte versie wanneer ze een papieren versie hebben aangekocht.
Wat betreft de lerarenopleidingen, behoort het nu tot hun taak om te werken aan digitale vaardigheden, maar de manier waarop dit gebeurt, behoort tot hun autonomie. Sommige zetten vandaag in op digitalisering en tabletonderwijs. Ik verwijs naar het interessante tablioproject van PXL, de hogeschool in Limburg.
Wat nascholing betreft, heeft de mediacoachopleiding aandacht voor digitalisering van lesmateriaal. Het is een opleidingstraject voor leraren secundair onderwijs en volwassenenonderwijs met de focus op het realiseren van concrete activiteiten rond digitale media. Ik financier dat.
Het debat over de nieuwe eindtermen zal er mee voor zorgen dat de prioriteiten waaraan scholen moeten werken voor iedereen duidelijker zijn. Dat houdt in dat eindtermen concreter worden geformuleerd, dat mogelijke ballast opzij wordt geschoven of dat sommige aspecten meer in de verf worden gezet. Ook voor het thema ICT en mediageletterdheid zullen we keuzes moeten maken. De uitkomst van het eindtermendebat kan richtinggevend zijn voor wijzigingen aan het curriculum met betrekking tot de mediageletterdheid en digitale vaardigheden.
Tot hier een stand van zaken. Er is nog heel veel werk aan de winkel, maar ik heb getracht om u een overzicht te geven van wat we vandaag allemaal doen.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, ik dank u. Ik wou eigenlijk in mijn repliek zeggen dat ik het belangrijk zou vinden dat u een stimulerende rol opneemt, maar ik moet het al niet meer zeggen, want in het overzicht dat u gaf, is dit al helemaal gebeurd, waarvoor dank.
Ik zal een aantal van die platformen die u hebt genoemd en de websites die u hebt aangehaald, zeker nog eens wat nauwkeuriger bekijken. Ze waren me niet allemaal bekend. Ik hoop dat het aangeboden digitaal lesmateriaal heel gebruiksvriendelijk gemaakt is. Dat is immers wat leerkrachten en leerlingen die er iets minder belangstelling voor hebben, aangeven: de dingen mogen niet te complex zijn. Van het moment dat het gebruiksvriendelijk is, zal het ook effectief gebruikt worden. En dan zijn we op heel goede weg om binnen de digitalisering van onderwijs verder te gaan.
Mevrouw Celis, ik dank u ook voor uw repliek. Het is een mooie dag om te starten, er zijn wederzijds bloemetjes uitgewisseld.
Het is goed dat u die platformen volgt. Er zijn nog heel wat mogelijkheden die we kunnen benutten, zeker wanneer het gaat over het digitaal ontsluiten van lesmateriaal voor kinderen met beperkingen. Heel de problematiek van het M-decreet en de kindjes in de scholen, zal er sowieso voor zorgen dat dit in de komende maanden en jaren nog veel actueler zal worden.
Dat klopt, minister.
Voorzitter, ik kijk even naar u. Ik weet dat u er ook bij was toen we jaren geleden de Eureka School hebben bezocht. Wat we daar hebben gezien, was spectaculair. Het leidt natuurlijk tot de vraag hoe dat wordt beoordeeld. Wat moeten leerlingen kunnen als ze naar het secundair onderwijs gaan? Welk diploma kunnen ze krijgen als ze naar het hoger onderwijs gaan en ze, soms op een heel extreme manier, door die digitale hulpmiddelen geholpen werden? Dat is natuurlijk een andere discussie.
De weg van de digitalisering is inderdaad nog lang en er zijn inderdaad nog mogelijkheden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.