Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Voorzitter, ik heb deze vraag een tijdje geleden ingediend. Ze is ondertussen al wat achterhaald. Dit is echter geen pleidooi om conceptnota’s niet te behandelen omdat de vragen om uitleg daardoor blijven liggen, zoals we vanmorgen eventjes hebben besproken.
Ik denk dat mijn vraag nog wel een aantal relevante elementen bevat. Ik ga ze stellen en dan misschien nog wat aanvullingen doen omdat u ondertussen met betrekking tot vluchtelingen en cijfers daarover wel wat zaken hebt gecommuniceerd bij het begin van het nieuwe jaar.
We hebben heel wat nieuwe asielcentra op het grondgebied. Het aantal leerplichtige kinderen en jongeren in collectieve opvangcentra is in september gestegen naar 1340, van wie 500 kinderen jonger dan 5 jaar zijn. Dat zijn er bijna 400 meer dan eind augustus. Ondertussen, minister, hebt u de nieuwe cijfers bekendgemaakt. Zoals verwacht, liggen die nog heel wat hoger dan in september, wat uiteraard logisch is. Daarnaast waren er toen ook 1562 leerplichtige leerlingen in de lokale opvanginitiatieven.
Vlaanderen bereidt zich al een tijdje voor op de impact van de vluchtelingencrisis op het onderwijslandschap. U voerde als minister van Onderwijs eerder al overleg met de onderwijskoepels, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), Fedasil en het Rode Kruis. Er is ook al in maatregelen voorzien, gaande van middelen voor mobiele units tot een geplande versoepeling van de regels voor onthaalonderwijs. Toen wisten we nog niet wat er uit de bus ging komen. Ondertussen is dat wel al het geval. Het is duidelijk dat kinderen die in een nieuw land aankomen, het best naar school kunnen gaan in de gemeente waar ze wonen. Een lang traject tussen woonplaats en school betekent praktisch een hele klus voor de ouders, en lange vermoeiende dagen voor ouders en kinderen. Ook het busvervoer is niet zo evident, daarover hebben we ook al een discussie gehad. Bovendien komt het zeker en vast de integratie ten goede als men tussen de lokale bevolking onderwijs kan volgen.
Wij ontvangen ook signalen van scholen in Brussel en de Rand dat er geen capaciteit zou zijn voor de opvang van anderstalige nieuwkomers. Scholen in de Rand sturen kinderen van vluchtelingen naar Brussel en misschien ook omgekeerd. Dat is geen goede zaak.
Daarnaast blijkt dat er hier en daar ook in de asielcentra in onderwijs wordt voorzien. Zo komen er in het asielcentrum van Weelde twee containerklasjes van de gemeentelijke basisschool, om kinderen taalbaden en onderwijs te geven op de site zelf. Het is niet helemaal duidelijk wat het Vlaams beleid hierrond is.
Hoeveel leerplichtige kinderen verblijven er intussen in de collectieve opvanginitiatieven, hoeveel in de lokale opvanginitiatieven? Wij blijven natuurlijk voorstander van een zo groot mogelijke spreiding en opvang in lokale opvanginitiatieven. Wat zijn de cijfers ondertussen? U hebt ze al gegeven, maar misschien kunt u ze nog eens geven. Hoe zit het met de spreiding? In welke mate wordt er overlegd met het federale niveau om de opvang van leerplichtige kinderen te coördineren? Hoe staat u tegenover het gegeven dat in bepaalde asielcentra het onderwijs binnen de ‘muren’ van de centra zal worden verstrekt, in plaats van de kinderen in de buurt naar school te laten gaan? Bent u het ermee eens dat het absoluut in het belang van een kind is dat het onderwijs kan volgen in de gemeente waar het woont? Hoe zult u ervoor zorgen dat kinderen van vluchtelingen of anderstalige nieuwkomers terecht zullen kunnen in een school in de gemeente waar ze wonen? Kunnen of moeten scholen in overcapaciteit gaan om hiervoor te zorgen? Over mijn vraag over het Onthaalonderwijs Anderstalige Nieuwkomers (OKAN) voor kleuters weten we ondertussen meer.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik wil eerst mijn enorme appreciatie uitdrukken voor de manier waarop de leerkrachten omgaan met de uitdaging waarvoor ze vandaag staan. Het is niet zo evident om jonge kinderen die aankomen in ons land, onderwijs te verschaffen. Ze hebben op hun reis hierheen vaak heel wat meegemaakt. Ik zie dat leerkrachten op een fantastische manier omgaan met die zeer grote uitdaging. Daarom zijn ze waarschijnlijk ook leerkracht geworden.
Mevrouw Meuleman, ik probeer zo actueel mogelijke antwoorden te geven. Maar de cijfers passen zich natuurlijk om de zoveel weken opnieuw aan.
Het totaal aantal minderjarigen in het opvangnetwerk, collectieve en lokale opvanginitiatieven samen, steeg van 5980 in september naar 6657 in oktober en naar 8175 eind november 2015. De cijfers van eind december heb ik nog niet definitief. 1747 van deze minderjarigen, of 21 procent, zijn niet-begeleide minderjarigen. Dat is een zeer hoog aantal. De overige 6428 minderjarigen verblijven hier in gezinsverband. Daarmee is voor het eerst het aantal van juli 2012 overschreden. Toen waren er 7926. Ten opzichte van juli 2015 is er een toename van 3394 minderjarigen. Dit aantal ligt dus iets hoger dan het aantal dat als anderstalige nieuwkomer zal instromen in ons onderwijs. Dat komt doordat ook de kindjes jonger dan 2,5 jaar in dat cijfer zijn opgenomen. Eind november verbleef ongeveer twee derde van de minderjarigen in collectieve opvanginitiatieven, en een derde in lokale opvanginitiatieven. Het gaat om respectievelijk 2461 en 1376 kinderen. Het totale aandeel van de minderjarigen in het opvangnetwerk bedroeg eind november 28 procent. Dat is meer dan we initieel hadden gedacht. Het aandeel minderjarigen in de collectieve opvangcentra varieert zeer sterk. We zijn aanvankelijk uitgegaan van ongeveer 15 procent minderjarigen, maar we zien dat er in de feiten verhoudingsgewijs meer kinderen zijn. Het aandeel kinderen is groter dan aanvankelijk gedacht.
Er is zeer regelmatig overleg met mijn federale collega en zijn diensten. Onze administraties werken heel nauw samen met de verantwoordelijken voor de opvangcentra van Fedasil en het Rode Kruis. Als er een asielcentrum start, kan men rekenen op de ondersteuning van een deskundige van het Lokaal Overlegplatform (LOP). We hebben ervoor gezorgd dat dit ook mogelijk is buiten de LOP-gebieden. Zij gaan het overleg aan met de onderwijspartners en het lokaal bestuur over de opvang en spreiding van leerlingen over lokale scholen. Ik weet dat we hier al vaak hebben gediscussieerd over de LOP’s, maar in deze omstandigheden blijkt de meerwaarde van LOP-deskundigen om scholen samen te zetten en om expertise te verspreiden, zeer groot. We maken het nu aan den lijve mee hoe LOP-deskundigen het verschil aan het maken zijn.
U weet dat ik ook een structureel overleg heb met de onderwijskoepels, Fedasil, het Rode Kruis en de VVSG. Mevrouw Meuleman, u verwijst daar ook naar. We hebben twee vergaderingen gehad. Een ervan was op het eind van het jaar, met de laatste cijfers. U weet dat de federale overheid om de zoveel weken beslist waar de nieuwe collectieve opvangcentra opengaan. Er wordt onmiddellijk een screening gemaakt: waar liggen de scholen, wat zijn de plussen en minnen, hoeveel kinderen zijn er? Ik had het liever anders gehad, maar we weten nooit op voorhand hoeveel kindjes er naar een opvangcentrum gestuurd zullen worden. De mensen gaan met de bus naar het opvangcentrum. Het is pas wanneer ze daar aankomen, dat men zicht krijgt op de samenstelling: hoeveel kinderen, hoeveel volwassenen. We zouden het liever anders hebben, maar het is zo. Dat neemt niet weg dat de LOP-deskundigen, zodra ze weten dat er ergens een nieuw centrum wordt geopend, onmiddellijk gaan samenzitten met de scholen om proactief te bekijken welk aanbod er kan worden georganiseerd en hoe de problemen kunnen worden aangepakt.
Op het eerste en het tweede overleg waren alle actoren het erover eens dat het van belang is dat kinderen uit de asielcentra ingeschreven kunnen worden in de omliggende scholen. Gelet op de vermoedelijke hoge erkenningsgraad hebben we er als samenleving ook alle belang bij dat die kinderen zo snel mogelijk opgenomen worden in de samenleving. De school is daarvoor de uitgelezen plaats.
Iedereen maakt daarbij meteen ook de kanttekening dat het haalbaar moet zijn. Denk maar aan de dagelijkse verplaatsing en de nood aan beschikbare capaciteit. Ik deel uiteraard uw overtuiging, collega Meuleman, dat de eerste oplossing altijd is om kinderen naar de lokale scholen te sturen, en dat het inrichten van onderwijs op het terrein pas te overwegen valt als het onredelijk wordt om ze heel ver weg te sturen of als het tijdelijk is om oplossingen uit te werken.
Er zijn een aantal plaatsen waar de afstand tussen het asielcentrum en de scholen moeilijk overbrugbaar is, maar de LOP-mensen proberen maximaal het nodige te doen om in de omliggende scholen plaatsen te vinden. Ook Fedasil en het Rode Kruis ondersteunen zeer sterk het inschrijven van de kleuters en leerplichtige kinderen in de scholen.
Ook in Weelde werd een oplossing gezocht binnen het lokale onderwijsaanbod. In Weelde verbleven eind november 117 minderjarige asielzoekers. De militaire basis waar het asielcentrum gevestigd is, ligt afgelegen. De basisschool van Ravels is van daaruit zeer moeilijk bereikbaar. De scholen in Turnhout vangen bovendien al leerlingen op van andere asielcentra. En dus is er in Weelde ook gekozen voor een onderwijsaanbod op de site. Ook in Koksijde ligt die piste op tafel, om dezelfde reden van moeilijke bereikbaarheid en een beperkt aantal scholen dat de leerlingen kan opnemen.
Vandaag stond er nog een artikel in de krant over Sijsele, waar men ook onderwijs op de site heeft ingericht. Het was aanvankelijk totaal niet de bedoeling dat er onderwijs zou worden ingericht in Sijsele, omdat het een doorgangscentrum zou zijn. Maar na enkele weken stelde men vast dat mensen daar langer verbleven en heeft men ook een onderwijsaanbod gedaan op de site. Vandaag zijn er ook ouders die kijken of de kinderen buiten de site naar school kunnen gaan.
Ik benadruk nog eens dat dat niet de eerste piste is die overwogen wordt. Het is altijd een piste die pas in beeld komt als het bijzonder moeilijk is om andere oplossingen te vinden.
Ik onderschrijf nogmaals het principe dat leerlingen maximaal moeten kunnen instromen in het reguliere onthaalonderwijs. Dat is meteen ook de reden waarom in het basisonderwijs elke school onthaalonderwijs kan organiseren. Anderstalige nieuwkomers behoren ook tot de overcapaciteitsgroepen. Los van de vraag of scholen al dan niet verplicht zijn, zien we dat er een heel hoge bereidheid is van scholen om op dit ogenblik inspanningen te leveren. Maar we moeten wel het draagvlak in ogenschouw blijven nemen.
Ik onderschrijf ook het principe van een school binnen de gemeente, maar kan en zal scholen niet verplichten. Ik vind het van belang dat maximaal via de LOP-deskundigen gekeken wordt om een oplossing te vinden binnen een behoorlijke straal.
Voor het secundair onderwijs is het OKAN-aanbod geclusterd. Ook daar is het van belang dat er voldoende aanbod is. U weet dat wij, dankzij de ingreep van het parlement, de programmatieregels hebben versoepeld. Wij hebben daarna zeer hard gewerkt en hebben ook in de kerstvakantie een aantal scholen toelating gegeven om een OKAN-aanbod secundair onderwijs te organiseren.
Er zijn vandaag 116 scholengemeenschappen, waarvan er op 1 september 2015 34 OKAN aanboden, soms binnen meerdere scholen. Van de 82 scholengemeenschappen die begin dit schooljaar nog geen OKAN-aanbod hadden, zijn er nu al 19 scholengemeenschappen die een programmatieaanvraag hebben ingediend om nog dit schooljaar een OKAN-aanbod in te richten. Ik heb er al 15 laten goedkeuren door de Vlaamse Regering. Een aantal scholen zijn op 4 januari gestart, de overige starten in de komende weken. Op dit moment lopen er ook nog 4 aanvragen bij de administratie.
We stellen dus ook binnen ons secundair onderwijs een grote bereidheid vast om onthaalonderwijs te organiseren. Het is van belang dat we een Vlaanderendekkend aanbod krijgen, waardoor elke anderstalige nieuwkomer binnen een redelijke afstand een aanbod krijgt. Ik wil ook nog eens onderstrepen dat dat aanbod ook goed is voor de kinderen die al in het reguliere onderwijs school lopen. Als je een OKAN-aanbod hebt, creëer je een onthaalperiode waarin kinderen kunnen wennen, waarin je kunt kijken wat het profiel van het kind is, of het bijvoorbeeld al een hoge scholing genoten heeft waar het vandaan komt. Het gaat om een heel diverse groep kinderen. Je hebt die periode dus echt wel nodig om dat goed te kunnen bekijken.
Wat de kleutertjes betreft, collega Meuleman, hebben we een beslissing genomen en de keuze gemaakt om extra werkingsmiddelen toe te kennen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat u nog eens een overzicht hebt gegeven en bent ingegaan op een aantal bezorgdheden waar we toch mee zitten. Ik ben blij dat u maximaal inzet op schoolgaan in de buurt en op geïntegreerd school lopen op onze scholen die er zijn.
Ik wil ook wel eens mijn appreciatie uitdrukken voor de inspanningen die men doet op het veld, hoe men steeds weer bereid is om oplossingen te zoeken voor soms grote groepen kinderen voor wie men een plaats moet vinden. Er stond op 18 december 2015 in De Standaard een artikel waar ik bijna de tranen van in de ogen kreeg, over een school waar men zei dat het ontzettend zwaar was geweest, dat men plaatsjes had moeten zoeken, maar nog veel meer dan dat. Het gaat inderdaad vaak om kinderen die getraumatiseerd zijn, die soms absoluut geen schoolse ervaring hebben. Dan is men blij als men er iets van interactie uit krijgt. Soms krijgt men het kind tijdens de knutselles wel mee, maar op andere momenten voelt men dat het er nog te veel buiten staat en dat het kind zo geraakt is door wat het heeft meegemaakt. Dan is het voor de leerkrachten ontzettend moeilijk om daarmee om te gaan.
Wat onze scholen doen, vind ik bijzonder moedig en mooi. Net daarom moeten we hen vanuit het beleid zo veel mogelijk ondersteunen. Ik was door dat verhaal ook wel gesterkt in het feit dat het niet alleen om taal gaat. Taal is een extreem belangrijk aspect, maar er is zoveel meer dat men moet doen in die OKAN-klassen en dat belangrijk is. Eerst en vooral moet het welzijn op de een of andere manier gegarandeerd worden. Dat vertrouwen moet herwonnen worden, voordat je met die kinderen aan de slag kunt. Vaak is dat door knutselactiviteiten en door ze op die manier te proberen te prikkelen. Ik vond dat heel mooi.
Er waren op 5 januari een aantal artikels in de pers, toen u de laatste cijfers had bekendgemaakt. Daaruit bleken er nog een aantal knelpunten, die ik nog wilde oplijsten. Er is inderdaad de onvoorspelbaarheid. De mensen uit Ursel wisten bijvoorbeeld totaal niet om hoeveel het kinderen het uiteindelijk zou gaan, wat het moeilijk maakt. U hebt daarop ingespeeld en gezegd dat u pas op het moment zelf weet over hoeveel kinderen het effectief zal gaan. Ik weet niet of daar iets aan te doen is. Hoe sneller men het weet, hoe gemakkelijker.
Ten tweede was er de vraag naar leerkrachten. Op dat moment heeft men dan plots een pak leerkrachten nodig, die onmiddellijk inzetbaar moeten zijn. Het is soms moeilijk om die te vinden. Ik weet dat het niet evident is om daar oplossingen voor te vinden.
Op het moment dat die mensen geregulariseerd zijn, beginnen zij bovendien vaak te verhuizen en trekken ze naar grote steden. Dat bleek ook uit een aantal artikels. Op dit moment is er in Antwerpen en Gent bijvoorbeeld nog niet echt een probleem en kunnen kinderen opgevangen worden, maar men vreest wel dat er vanaf volgend schooljaar, als de mensen die nu in de collectieve opvang of in lokale opvanginitiatieven zitten, zich zullen verspreiden en naar de grote steden zullen trekken, misschien wel een probleem zal komen in Antwerpen en Gent. Naast de korte termijn zijn dus ook de middellange en de lange termijn belangrijk om mee bezig te zijn. Ik weet dat u er op dit moment druk mee bezig bent, maar het is zeker iets dat we niet mogen loslaten. Er zal ook voor de langere termijn en voor september 2016 in onze steden voldoende proactief op moeten worden ingespeeld.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Het is moeilijk proactief in te spelen op iets totaal onbekends. Minister, ik neem aan dat u geen kristallen bol hebt, maar zoals verschillende collega’s hier hebben aangehaald, betreft het hier een omvangrijke taakstelling, die heel correct en punctueel moet gebeuren. Op dit moment leveren leerkrachten enorme inspanningen. Het is echter moeilijk in te schatten waar die jongeren straks zullen terechtkomen.
Ik heb vernomen dat er op sommige plaatsen, vooral in de grote asielcentra, discussie is met betrekking tot het leerlingenvervoer. U haalde het voorbeeld aan van Weelde, waar onderwijs verstrekt wordt in het asielcentrum. Dat is niet ideaal, maar soms kan het niet anders en moet men roeien met de riemen die men heeft. Er moeten afstanden worden afgelegd om tot een degelijke spreiding te komen, maar er zijn blijkbaar discussies over wie waarvoor verantwoordelijk is op financieel vlak. Ik had daar graag toch wat duiding over.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de waardering die hier voor de overheid en het onderwijs werd geuit. Minister, hoever staat het overleg met de federale overheid aangaande het leerlingenvervoer? Is er intussen een oplossing? Mevrouw Meuleman heeft het over een school in de gemeente, maar het zou correcter zijn het te hebben over een school in de omgeving.
Ik geef het voorbeeld van mijn eigen stad, Sint-Niklaas. We hebben sinds jaren een opvangcentrum voor asielzoekers in het centrum van de stad. De kinderen uit dit centrum lopen uiteraard school in de stad. We hebben sinds kort ook een opvangcentrum aan de rand van de stad. De meeste van deze kinderen worden opgevangen in scholen in Sint-Niklaas, maar aangezien het centrum gelegen is aan de rand van de stad wordt een deel van hen ook in Beveren opgevangen.
Het is een kwestie van de zaken correct te formuleren, maar ik merk dat mevrouw Meuleman het er volledig mee eens is.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik heb een schriftelijke vraag gesteld over de spreiding van nieuwkomers over de verschillende scholen en onderwijsniveaus in Vlaanderen.
Ik kreeg een overzicht en een lijst van de nieuwe aanvragen rond OKAN. U had zich geëngageerd om met de federale staatssecretaris voor Asiel en Migratie na te gaan of het mogelijk zou zijn jongeren die een bevel krijgen het grondgebied te verlaten hun schooljaar te laten afmaken. Er was hier in de commissie een groot draagvlak, ook Open Vld-collega De Ro deelde die bezorgdheid. Uit het schriftelijk antwoord blijkt echter dat er federaal niet veel openingen zijn.
Kunnen we vanuit de commissie deze vraag herbevestigen of is die deur volledig dicht en is er geen ruimte voor negotiatie? Het is belangrijk ook positieve voorbeelden van succesverhalen te brengen. Het nieuwe spoeddecreet werd met grote instemming goedgekeurd. Vandaar mijn vraag of er door de minister en vanuit deze commissie nogmaals kan worden op aangedrongen.
Minister Crevits heeft het woord.
Er is in de eerste plaats de onvoorspelbaarheid. Ik heb spijtig genoeg geen kristallen bol. Als het kan is het natuurlijk de bedoeling dat de mensen naar een lokaal initiatief gaan, maar er zijn er veel die naar een collectieve opvang gaan. Men weet het pas wanneer ze van de bus stappen. Ik vrees dat daar weinig aan te veranderen is. Het is trouwens ook de zorg van de staatssecretaris.
Bij de leerkrachten stel ik grote bereidheid vast om mee te werken. De voorzitter liet me zopas weten dat ook gepensioneerde leerkrachten zich aanmelden om te helpen in OKAN. Dat is natuurlijk schitterend.
Er is de periode na de erkenning, maar er is ook de post-OKAN-periode. Na de erkenning zullen sommige mensen nog een tijdje in de collectieve opvang blijven en anderen zullen verhuizen. Degenen die in een lokale opvang verblijven, zullen misschien al een band hebben met de stad of de gemeente. We vermoeden dat er een aantal naar de grotere steden zullen trekken, waar uiteraard heel wat expertise bestaat inzake het omgaan met anderstaligen, maar de druk is daar nu al heel groot. Er zal dus volop moeten worden geïnvesteerd in vervolgcoaches na de OKAN-periode.
Ik ben daar alert voor en hoop dat we een goede spreiding kunnen behouden. Nu wordt in Vlaanderen wel aan een hoog tempo expertise opgebouwd op plaatsen waar er vroeger helemaal geen expertise was. Dat is positief. Het is bijvoorbeeld een goede zaak voor de lerarenopleiding. Het is goed dat elke leerkracht in Vlaanderen opgeleid wordt om met een divers publiek om te gaan.
De Vlaamse Regering heeft een beraadslaging gehouden over het leerlingenvervoer, namelijk over het voorstel dat alle kosten voor leerlingenvervoer met een afstand van minder dan 4 kilometer gedragen worden door de federale overheid. De kosten voor een afstand van meer dan 4 kilometer, worden gedragen door de Vlaamse overheid. Morgen is er hierover overleg met collega Francken.
Er moet inderdaad een oplossing gevonden worden op maat van elke site. Fedasil, het Rode Kruis en de scholen zijn hiervoor het best geplaatst, maar de financiering moet er natuurlijk zijn.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik daar de laatste maanden geen gesprekken meer over heb gehad. Ik moet op mijn kabinet navragen wat de precieze stand van zaken is. We bekijken momenteel hoe we de uitdaging van de vluchtelingenstroom op de beste manier kunnen aanpakken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.