Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, in een artikel in De Tijd van 1 september 2015 lezen we dat er nieuwe aanstellingen zijn gebeurd in de raden van bestuur van de grote Vlaamse cultuurhuizen. De Vlaamse Regering heeft nieuwe bestuurders benoemd in een tiental culturele instellingen in Vlaanderen. In navolging van het Cultuurpact komen die bestuurders grotendeels uit de diverse kabinetten van de huidige meerderheid. Slechts bij uitzondering werd gekozen voor iemand uit de kunstenwereld of met enige affiniteit met de culturele wereld.
Minister, vanuit de cultuursector wordt bezorgd gereageerd op die recente benoemingen. U benadrukt in uw visienota Kunsten en in uw beleidsnota Cultuur het belang van ‘good governance’ in de cultuursector. Dat slaat “op duurzaam en goed bestuur van culturele organisaties, waarbij de culturele missie, de ethiek en de financiële gezondheid van de organisatie gevrijwaard worden.” De vraag rijst in welke mate de verdere politisering van de raden van bestuur daaraan bijdraagt. U erkent dat we ons inderdaad moeten bezinnen over de vraag of het Cultuurpact van 1972 nog wel van deze tijd is. U stelt: “Ik wil ervoor zorgen dat een derde van de raad van bestuur bij cultuurinstellingen wordt ingevuld met onafhankelijke bestuurders.” Verder stelt u “een diverse en gekwalificeerde samenstelling en een transparante werking van bestuursraden van culturele organisaties” centraal. We lezen in uw beleidsnota: “(...) dat verschillende individuen in functie van de missie en de visie van de organisatie hun kennis, expertise en netwerken in bestuursorganen inbrengen heeft een positieve invloed op de werking van een organisatie.”
Minister, is er bij deze benoemingsronde rekening gehouden met het beleid van good governance dat u zo hoog in het vaandel draagt? Hoe is de keuze voor de nieuwe bestuursleden gemaakt? Zijn de cultuurhuizen geconsulteerd over de selectie van de bestuursleden die ze in huis krijgen? Zijn de benoemingen gebeurd in overleg met de cultuurhuizen? In welke mate is er rekening gehouden met de roep om meer diversiteit bij de aanstelling van de nieuwe bestuursleden?
Minister Gatz heeft het woord.
De beslissingen van de Vlaamse Regering van 17 juli jongstleden zijn inhoudelijk in twee delen onder te verdelen. Een eerste groep behelst het aanduiden van commissarissen en/of vertegenwoordigers van de Vlaamse Regering of variante benaming om die personen aan te duiden die een welbepaalde functie of rol hebben bij die instellingen. Het is logisch dat die personen een nauwe band hebben met het bestuur dat ze vertegenwoordigen. Een tweede groep behelst het aanduiden van beheerders die zetelen in instellingen namens de Vlaamse Gemeenschap.
Ik ga eerst even in op de eerste groep. Deze personen worden niet exhaustief in het geciteerde artikel opgesomd. Het gaat om de raad van toezicht van De Brakke Grond. De facto is dat de leidend ambtenaar van het departement. Het gaat om het Concertgebouw Brugge. Het gaat om het Kaaitheater: daar zijn er twee commissarissen, waarvan er een wordt vervangen. De andere blijft zetelen, maar die wordt niet vermeld in het artikel. Ook is er de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS): in tegenstelling tot wat het artikel in De Tijd stelt, is er een regeringscommissaris vervangen, geen bestuurslid. Dit soort vervangingen zijn altijd doorgevoerd voor dit soort functies, waarbij er een band is tussen de huidige Vlaamse Regering en de controlefunctie die daaraan is verbonden. Trouwens, ik doe dat niet altijd. Een voorbeeld om dat te illustreren is Het Kunsthuis, waar de twee regeringscommissarissen uit de vorige legislatuur zijn blijven zetelen.
Ten gronde wil ik daar nog het volgende aan toevoegen. Artikel 16 van het decreet van 22 november 2013 betreffende deugdelijk bestuur in de Vlaamse publieke sector stelt: “Het mandaat van regeringscommissaris vereist een vertrouwensrelatie met de Vlaamse Regering. Bij ontstentenis van deze vertrouwensrelatie kan de Vlaamse Regering het mandaat te allen tijde beëindigen.”
Wat de tweede groep betreft, namelijk de groep van de bestuurders, ben ik van oordeel dat de huidige wetgeving moet worden gevolgd. Dat is niet alleen het Cultuurpact, maar ook, in een aantal gevallen, de bestaande specifieke decretale of statutaire bepalingen. Ik geef enkele voorbeelden. Het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFL) heeft een specifiek decreet dat moet worden nageleefd, ook qua samenstelling van de raad van bestuur. Er is een voordracht gebeurd door het fonds, die ook meer een weerspiegeling is van de herschikking van het politieke landschap. Het gaat over vijf verlengingen van mandaten, een vervanging wegens een overlijden en twee nieuwe leden. Aan dat voorstel heb ik niets gewijzigd, maar ook dat staat niet in het artikel van De Tijd. Een instelling waar nog een punctuele wijziging is gebeurd, heeft betrekking op De Brakke Grond. Bij het aantrekken van mijn medewerkers is de leidraad steeds geweest dat ze ontslag moesten nemen uit bestuursmandaten in de culturele sector. Ze kunnen hoogstens zetelen als vertegenwoordiger of commissaris van de Vlaamse Regering. Daarom heeft bijvoorbeeld iemand van mijn kabinet onmiddellijk ontslag genomen bij zijn aanstelling bij het kabinet, en is er dus pas recentelijk voorzien in een vervanging. Ook dat heb ik niet mogen lezen in het artikel van De Tijd.
Daarnaast zijn er nog raden van bestuur aangevuld, gewijzigd of vernieuwd. Het gaat om Toneelhuis, waar de Vlaamse Gemeenschap drie vertegenwoordigers heeft, HETPALEIS, waar vier vertegenwoordigers mogen worden aangeduid, Flagey en de Vlaamse Kunstcollectie. Ook die werden in de desbetreffende krant niet vermeld. Er zijn met meerdere instellingen gesprekken geweest, op het niveau van de voorzitter van de raad van bestuur, het enige gepaste niveau.
Sommigen hadden van de mogelijkheid gebruik kunnen maken om zelf een voordracht te doen, maar hebben dat niet gedaan. Dat is hun volste recht. Voor elk van de mandaten heb ik me laten leiden door de toepassing van de zetelverdeling in dit Vlaams Parlement en gepoogd een gepaste invulling te maken. Voor alle instellingen heb ik die opgesomd. Bovendien gaat het om instellingen waar de Vlaamse Gemeenschap niet altijd de enige of de dominante speler is, dus kan men ook niet verwachten dat de Vlaamse Gemeenschap alleen alle verantwoordelijkheden draagt op het vlak van diversiteit. Ook het overleg over dit soort zaken is niet altijd evident: dat spreekt voor zich.
Bij de beslissingen deze zomer inzake de samenstelling van de raden van bestuur heb ik me laten leiden door de huidige wetgeving. Ja, ik ben er een voorstander van om meer op een andere manier te werken, namelijk in de geest van good governance. De Vlaamse Regering heeft in de zomer al een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering goedgekeurd, en daarnaast wordt momenteel alles in kaart gebracht om na te gaan wat en waar moet worden aangepast in de decreten en/of de statuten. Dat wordt echter doorkruist door de noodzaak van vervanging in bestaande organisaties of organen. Ik ga daar later in mijn antwoord nog even op in. Dat zal ook zijn doorwerking hebben in de rest van het politieke jaar.
Ik meen dat mij wordt verweten dat wat ik heb gedaan, niet correct zou zijn. Dat vind ik toch wel enigszins kort door de bocht. Mevrouw Idrissi, ik herinner u eraan dat in de vorige legislatuur, mede door uw partij, zelfs het Cultuurpact niet werd toegepast. Daarvoor heeft men een aantal juridische procedures ingeleid. Het moest toen enkel gaan om personen die gelieerd waren aan de toenmalige meerderheid.
Het is belangrijk dat we met de commissie Cultuur een gezamenlijk standpunt zouden kunnen vinden over de samenstelling van raden van bestuur in de toekomst, maar ik wil toch nog wel iets kwijt over de Cultuurpactwetgeving, die trouwens over veel meer gaat dan enkel over de vraag hoe raden van bestuur worden samengesteld. Om het feitelijke Cultuurpact van 24 februari 1972 bindende kracht te geven, werd een gemengde commissie van Kamerleden en senatoren samengesteld. Zij moesten uit dit feitelijke akkoord de tekst van een wetsvoorstel distilleren dat de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen waarborgde. Dat heeft, zoals u weet, geleid tot de Cultuurpactwet van 16 juli 1973. Het Cultuurpact werd op 27 juni 1973 eveneens als voorstel van decreet bij de toenmalige Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap ingediend. Veel volksvertegenwoordigers en senatoren vonden namelijk dat een wet niet volstond en dat een decreet rechtskracht moest geven aan de bepalingen van het Cultuurpact die met de culturele autonomie van de gemeenschappen te maken hadden. Volgens de Nederlandse Cultuurgemeenschap zou de Cultuurraad door de goedkeuring van het voorstel van decreet bovendien duidelijk de wil vertolken om zich bij het Cultuurpact aan te sluiten.
Juridisch kan men echter ook het standpunt innemen dat het Cultuurpact een rechtstreekse uitvoering is van het Grondwetsartikel met betrekking tot de ideologische en filosofische minderheden, zodat een wet volstaat.
Artikel 131 van de Grondwet legt aan de federale wetgever de bevoegdheid op om maatregelen te treffen voor de bescherming van de ideologische en filosofische minderheden die bestaan binnen elk van de gemeenschappen, evenwel zonder de bevoegdheden van de decreetgever ter zake uit te sluiten.
Ik ben ondertussen voor de instellingen die volgens het Cultuurpact moeten worden ingevuld, in overleg met de Cultuurpactcommissie die de wijze waarop een en ander kan worden gecombineerd met onafhankelijke bestuurders – lees: het decreet Deugdelijk Bestuur – onderzoekt. Ze hebben mij hun standpunt in juli meegedeeld. Ik wil dit stuk ook aan de commissieleden bezorgen. Het is mede de basis voor de beslissing van 17 juli 2015 waar een besluit van de Vlaamse Regering is goedgekeurd.
We kunnen ons ook afvragen of het voor het aanduiden van nieuwe raden van bestuur in de context van good governance wel of niet logisch is dat parlementsleden zetelen in de raad van bestuur van grote stadstheaters.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, u reageert heel gepikeerd. Ik stel u een vraag omdat ik u de kans wil geven om meer duidelijkheid te scheppen. Mijn enige bezorgdheid is hoe cultuurhuizen zo goed mogelijk worden beheerd. Daarbij komt een goed functionerende raad van bestuur. U geeft zelf aan dat u good governance en diversiteit belangrijk vindt. Ik vraag u dus hoe u dat in deze ronde hebt gedaan. Dat is mijn taak als parlementslid.
En wat doet u? U reageert gepikeerd. U vindt good governance belangrijk. Wel, ik vind dat ook belangrijk. U vindt het belangrijk dat huizen goed worden bestuurd. Wel, dat vind ik ook. U vindt het belangrijk dat de huizen meer diversiteit krijgen. Ik vind dat ook. Dus stel ik u die vraag. En u reageert gepikeerd omdat u opnieuw uw beleid niet waarmaakt.
De heer Meremans heeft het woord.
Ik begin met een apocalyptisch beeld. Stel je voor dat de verkiezingen anders waren verlopen en dat er andere partijen in de zetel zaten, dan vraag ik me af of deze vraag om uitleg wel zou zijn geformuleerd, of misschien anders. Mevrouw Idrissi, u zegt dat er vanuit de cultuursector bezorgd wordt gereageerd op de recente benoemingen. In de krant lees ik dat men de wenkbrauwen fronst. Volgens de indiener die aan het woord is, variëren de adjectieven. Ik wil graag weten wie er bezorgd is. Er wordt zoveel gezegd. Je hebt ook mensen die zeggen dat Elvis leeft.
Wat we doen, is niet hetzelfde als wat er vroeger gebeurde. Het is niet omdat iemand een bepaalde partijkaart heeft, dat hij daarom geen goed bestuurder is. Het is iets anders als het gaat over CEO’s. Daar moet je andere procedures volgen. Dat is nogal logisch. Ik wil meegaan in de oefening om het Cultuurpact te herbekijken, maar dat is wel een federale materie. Het is alsof er nu plots een groot probleem is, dat de bestuurders allemaal onbekwaam zijn. Stel je voor dat ik een oud-parlementslid die in de raad van bestuur van de VRT zit, zou bestempelen als onbekwaam. Ik zou er niet willen aan denken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.