Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de opvang van vluchtelingen in het onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mijn vraag gaat over de inspanningen die noodzakelijk zijn naar aanleiding van de vluchtelingencrisis, ook op het vlak van onderwijs, meer specifiek met betrekking tot het Onthaalonderwijs Anderstalige Nieuwkomers (OKAN).
Kinderen van vluchtelingen mogen zeker niet het slachtoffer worden van oorlogs- of mensenrechtensituaties in hun land van herkomst. Zij moeten maximaal geholpen worden om zich zo snel mogelijk in te schakelen in het onderwijsprogramma in de Vlaamse scholen. De leerplicht geldt voor iedereen in België, ook voor niet-begeleide minderjarigen, kinderen van asielzoekers, vluchtelingen en mensen zonder papieren.
Tijdens de gedachtewisseling met de Vlaamse Regering in de commissie Algemeen Beleid van 11 september 2015 leek u ervan overtuigd dat alle kinderen die wij opvangen in Vlaanderen en Brussel op een redelijk vlotte manier gepast onderwijs zouden kunnen genieten. Het OKAN-aanbod is flexibel, omdat het ‘open end’ is georganiseerd: voor extra leerlingen komt er automatisch extra financiering. Ook zouden de regels voor het organiseren van OKAN-onderwijs worden versoepeld, waardoor scholen ook gedurende het schooljaar kunnen starten met OKAN, en niet slechts op 1 september.
Minister, u zei de komende weken en maanden te willen monitoren hoe de instroom zal verlopen en dan, wanneer de vraag zich stelt, extra OKAN-onderwijs te organiseren binnen de bestaande contouren. Op zich is het goed nieuws dat het OKAN-onderwijs op een flexibele manier kan worden uitgebreid. De inrichtende machten zouden hun scholen ook sensibiliseren om in te zetten op OKAN-onderwijs.
De Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) heeft in zijn advies van 24 januari 2013 een aantal concrete verbeterpunten aangehaald, onder andere met betrekking tot de inhoud en organisatie van het OKAN-onderwijs. Met zijn eenzijdige focus op het Nederlands zou dit onvoldoende beantwoorden aan de diverse noden van de doelgroep. Zij stellen ook maatregelen voor om de expertise in het OKAN-onderwijs te houden en te versterken, onder andere in samenwerking met de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB), die hoe dan ook als taak hebben te ondersteunen bij de studieoriëntering.
Op dit moment is er OKAN-onderwijs mogelijk vanaf 5 jaar, en deze regering zou overwegen dit ook mogelijk te maken vanaf het kleuteronderwijs.
Minister, is er ondertussen al een beter zicht op de verdere uitbreiding van het OKAN-onderwijs? Zijn er al nieuwe aanvragen? Zo ja, hoeveel en waar? Is er reden om te vrezen voor capaciteitstekort, ook wat betreft schoolinfrastructuur? Is er overleg vanuit uw kabinet of administratie met staatssecretaris Francken over de spreiding, rekening houdend met de huidige capaciteitstekorten? Hoe zult u ervoor zorgen dat het nieuw in te richten OKAN-onderwijs evenwichtig verspreid zal worden over Vlaanderen? Zult u OKAN-onderwijs ook mogelijk maken onder de vijf jaar, op kleuterscholen? Zult u de huidige financiering en subsidiëring van de vervolgschoolcoach herbekijken, zodat er effectief rekening wordt gehouden met het aantal anderstalige nieuwkomers dat moet worden opgevolgd, begeleid en ondersteund? Komen er ook in het basisonderwijs vervolgcoaches?
Welke initiatieven neemt u om specifieke vaardigheden en kennis rond onderwijs aan anderstalige nieuwkomers door te geven en om leerkrachten te ondersteunen? Overweegt u de inhoud en organisatie van het OKAN-onderwijs te herbekijken, gegeven de verbeterpunten die de VLOR meegeeft, om meer aan de noden van de doelgroep tegemoet te komen? Hoe ziet u de rol van de CLB’s in het OKAN-onderwijs? Zullen zij extra ondersteuning krijgen voor de studieoriëntering en begeleiding, die zij hoe dan ook zullen moeten geven? Het gaat hier immers om getraumatiseerde kinderen. Welke middelen staan daartegenover? We weten dat de CLB’s nu al op hun tandvlees zitten.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, voor kinderen en hun ouders die tijdens een asielprocedure in open centra verblijven, waarborgen we al meer dan twee decennia onderwijs in Vlaanderen. Zeker in het huidige geval, met een hoge erkenningsgraad van politieke en/of oorlogsvluchtelingen, is het heel belangrijk om kinderen, maar ook volwassenen, zo snel mogelijk naar school te laten gaan en in contact te brengen met het Nederlands.
U hebt dat nog eens bevestigd naar aanleiding van de huidige vluchtelingencrisis. U hebt ook overleg gepleegd met onderwijskoepels, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), Fedasil en het Rode Kruis. In de commissie Algemeen Beleid van 11 september hebt u daar ook al een aantal zaken over gezegd en die nadien herbevestigd.
Vlaanderen organiseert al onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers. U hebt aangegeven de huidige regelgeving te versoepelen om de toevloed aan nieuwe kinderen te kunnen opvangen. U wilt naar eigen zeggen werk maken van een aanpak op maat. Ik heb in de commissie Algemeen Beleid al aangegeven dat dat de goede formule is.
U sloot wel, enigszins tot mijn verbazing, ook onderwijs in de centra zelf niet uit. Dat laatste is nieuw voor Vlaanderen. Wij hebben er altijd voor gekozen om het via OKAN te doen en niet via onderwijs in open of gesloten centra. Ik ben uiteraard verheugd dat er snel actie ondernomen is om in te gaan op deze specifieke problematiek. In het kader van de praktische uitwerking van de opvang voor deze kinderen heb ik wel nog een aantal vragen.
Hoe zal de spreiding van deze kinderen gebeuren? In het bijzonder in die gemeenten en steden die reeds met een capaciteitsproblematiek kampen, lijkt mij dat een bezorgdheid. Denkt men daarbij eventueel aan het organiseren van leerlingenvervoer naar omliggende gemeenten en steden? Zullen die gemeenten en steden kunnen rekenen op extra logistieke en financiële impulsen? Wordt de piste om in onderwijs te voorzien in de centra zelf ook daadwerkelijk uitgerold? Zo ja, waar en onder welke omstandigheden? Hoe reageert u op een aantal bezwaren, onder andere van de kinderrechtencommissaris en een aantal pedagogen, die traditioneel tegen onderwijs in de centra zijn? We vernamen ook dat er 2,3 miljoen euro kan worden aangewend voor het voorzien in onder andere mobiele units voor scholen waar er geen capaciteit is, maar die wel OKAN willen organiseren of die hun OKAN willen uitbreiden. Hoe zal dat gebeuren?
Minister, toen ik deze vraag indiende, op 1 oktober, heb ik nagelaten om ook nog een vraag te stellen over de nieuwe wetgeving rond secundair onderwijs en kleuters, omdat ik er zelf mee aan het werken was. Maar omdat mevrouw Meuleman daarnet over kleuters begon, wil ik die vraag toch meegeven en wat concreter maken vanuit de reële praktijk. Ik heb deze week nog twee vergaderingen gehad in het asielcentrum in mijn thuisstad. En er liggen bij mij toch een aantal dingen moeilijk.
Om te beginnen is er een onrechtvaardigheid in onze wetgeving geslopen waarbij we plus 5-jarigen wel als OKAN kunnen erkennen en min 5-jarigen niet. Als ik kijk naar de namen van de kindjes die bij ons binnenkomen, wordt dat heel concreet: twee broertjes zullen wel ondersteund worden in de school waar ze school zullen lopen, hun zusje niet. Dan moet je dat aan die school gaan uitleggen. Er zit nauwelijks leeftijdsverschil tussen, maar voldoende om over die grens van 5 jaar te zitten.
In de beslissing van de Vlaamse Regering voorzien we terecht in veel middelen voor ouders. Waarom zouden we dat dan niet doen voor de allerkleinsten? Hersenonderzoek heeft immers aangetoond dat de impact van impulsen op de jongste hersenen veel groter is dan op oudere hersenen.
Het lijkt wel of de wetgever stelde: min-5-jarigen subsidiëren we niet, dat moet je dan maar opvangen met de ondersteuning die je voor plus-5-jarigen krijgt. Maar wat doen we dan met autonome kleuterscholen? Er zijn er 165 in heel Vlaanderen. Als je dan kijkt waar het Rode Kruis en Fedasil nu grote asielcentra uitbaten, zijn dat gebieden waar de kans groot is dat er zo’n autonome kleuterschool in de buurt ligt of zelfs de dichtstbijzijnde school is. Ik verwijs naar het voorbeeld van de Klim-Op, de vrije kleuterschool in Helchteren, die op zo’n 800 meter van het asielcentrum ligt. Je zult als autonome kleuterschool maar het geluk hebben om 12, 13 van die kleutertjes binnen te krijgen, die in het lopende schooljaar niets opbrengen voor die school. Als ze er nog zijn op 1 februari, worden ze geteld en dan krijg je op 1 september 2016 de eerste middelen. Maar ondertussen word je niet geholpen en moet je je plan trekken.
Minister, u hebt zelf gezegd dat er middelen zijn waarmee u kunt werken, binnen de provisie die de Vlaamse Regering heeft aangelegd. Hoe ziet u dat dan? Er is solidariteit, er zijn heel veel leerkrachten en directies die aan die opvang willen meewerken, maar dit stuit toch wel op zeer veel onbegrip. Ik kan mij daar alleen maar bij aansluiten.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, deze problematiek is een uitdaging die op ons afkomt en waar we met heel veel zorg moeten mee omspringen.
Mevrouw Meuleman, ik zal u om te beginnen de cijfers van de telling van 1 oktober meegeven. Dat zijn zeer voorlopige en nog niet geverifieerde cijfers. Het gaat dus om de cijfers van de stijging van de OKAN-leerlingenaantallen in ons onderwijs. Dat is iets anders dan de aantallen kinderen die in collectieve opvangvoorzieningen terechtkomen. Dat zijn twee verschillende zaken.
In het voltijds secundair onderwijs zijn op 1 oktober 2472 leerlingen ingeschreven in het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers. Bij de telling op 1 oktober van vorig jaar waren dat er 2033. We stellen dus een duidelijke stijging met 439 leerlingen vast.
Het aanbod is op dit moment nog ongewijzigd. Er zijn nog geen meldingen of aanvragen tot uitbreiding van het aanbod. De scholen staan echter wel klaar. Ze kunnen op dit ogenblik ook nog een aanvraag indienen, omdat ze pas op 1 september kunnen aanvragen. Ik heb een ingreep van het parlement nodig om die soepelheid te verkrijgen. Ik wil die echt verkrijgen, om ervoor te zorgen dat men kan programmeren. De scholen zijn er echt klaar voor, ze zijn vragende partij. Het zal ook nodig zijn, als ik de cijfers zie.
In het basisonderwijs zijn op 1 oktober 1743 anderstalige nieuwkomers ingeschreven. Op 1 oktober vorig jaar waren dat er 1524. We hebben er dus 219 meer. Die cijfers zijn echter een onderschatting. Ik zal u ook zeggen waarom. De anderstalige nieuwkomers worden enkel geregistreerd in functie van financiering of subsidiëring. Anderstalige nieuwkomers die zijn ingeschreven in scholen die geen aanvraag tot financiering of subsidiëring hebben ingediend of die niet over voldoende anderstalige nieuwkomers beschikken om in aanmerking te komen, zijn niet zichtbaar in die cijfers. Ook de min-5-jarigen zijn niet zichtbaar aangezien er voor hen geen financiering is.
We zitten nog niet op het niveau van 2011-2012. Ik heb onlangs een ronde gedaan in een aantal scholen die nog OKAN-aanbod hebben. Dat is natuurlijk omdat het aanbod al bestaat van een aantal jaren geleden. Er is nog capaciteit te vinden.
De cijfers zijn indicatief, maar we kunnen spreken van een verhoogde instroom. We zien dat het onderwijsveld voelt dat er anderstalige nieuwkomers zijn.
Met Fedasil is de afspraak gemaakt dat zij mijn administratie maandelijks een update bezorgen van het aantal personen in de collectieve opvangcentra, maar ook in de lokale opvanginitiatieven (LOI’s), ook naar gezinssamenstelling en leeftijd. De administratie zal die data ook verspreiden naar de onderwijspartners zodat zij daar lokaal mee aan de slag kunnen gaan.
Ik heb begrepen dat er half oktober nieuwe cijfers moesten komen of dat die alleszins beloofd waren. Dat is morgen. Ze zijn echter nog niet binnen. Zodra we erover beschikken, zullen we die publiek maken. Ik heb er geen belang bij om dat niet te doen, integendeel. Ik ben zelf hongerig om cijfers te hebben.
Collega’s, twee weken geleden, op 29 september, heb ik alle betrokken partners uitgenodigd voor een overleg op mijn kabinet over dit dossier: de onderwijspartners, de vertegenwoordigers van Fedasil en het Rode Kruis, het kabinet van de staatssecretaris Francken, dat actief aanwezig was, mijn kabinet en administratie. We moeten de impact zeer goed opvolgen en samen naar antwoorden zoeken op de uitdagingen die zich stellen.
Het opvangmodel van Fedasil bepaalt dat kwetsbare groepen met een hoge kans op erkenning tijdens de erkenningsprocedure worden doorverwezen naar lokale opvanginitiatieven. Het werken met lokale opvanginitiatieven biedt eigenlijk de beste garanties voor een goede spreiding en integratie van mensen. Dat was een van de eerste vragen: hoe werken jullie samen met de LOI’s? Zeker gezinnen met kinderen proberen we in de mate van het mogelijke nu al – dat kan perfect – na de registratie naar een lokaal opvanginitiatief te brengen.
Men vermoedt dat, in vergelijking met de voorbije periode, de erkenningsgraad bij de huidige instroom van vluchtelingen een pak hoger ligt. De doorverwijzing naar LOI’s is dus wel nuttig.
Omdat de instroom nu zo piekt, kan men niet alle gezinnen doorsturen naar LOI’s. Daardoor verblijven er in vergelijking met de vorige keer nu ook meer kinderen in collectieve opvangcentra, waarvan we vandaag eigenlijk niet goed weten op welk tempo ze zullen doorstromen naar de lokale opvanginitiatieven.
Ik heb uit de toelichting van Fedasil begrepen dat het streefdoel aanvankelijk was om de erkenningsprocedure te kunnen afronden binnen een termijn van drie à vier maanden, maar dat men er momenteel van uitgaat dat die termijn niet zal worden gehaald en dat die enkele maanden kan oplopen.
Collega’s, stel dat dat zes of negen maanden duurt, betekent dat wel – en daar moeten we alert voor zijn – dat die kinderen langer zullen verblijven in de collectieve opvangvoorzieningen en dus ook in die buurt naar school zullen gaan. Als dat maar voor een paar weken is, kun je afwachten. U weet dat we onderwijs moeten aanbieden binnen de zestig dagen. Als je weet dat de procedure is afgerond na drie maanden, is dat nog een andere situatie dan die waarin we nu vermoedelijk terechtkomen.
Fedasil verwacht in de eerste fase dat de verhoogde instroom van anderstalige nieuwkomers vooral voelbaar zal zijn voor scholen die gelegen zijn in de buurt van opvangcentra, zowel de reeds bestaande als die die stapsgewijs bijkomend worden geopend. In een tweede fase komt er een rechtstreekse instroom in de lokale opvanginitiatieven. In de derde fase verwacht men een aanzienlijke instroom overal in Vlaanderen, maar uiteraard vooral in de grootsteden, de secundaire opvang.
De ervaring van Fedasil met het begeleiden van erkende vluchtelingen bij het vinden van een woning leert dat veel van de mensen ervoor kiezen om in een aantal centrumsteden te gaan wonen. Op dit ogenblik hebben we daar nog geen zicht op.
Bovendien heb je een potentiële versterking door de instroom van minderjarigen via gezinshereniging die nog eens kan volgen. Daarover is er nu ook heel wat te doen. Dat is de context waarbinnen we nu aan de slag zijn in onderwijs.
Er is een gedachtewisseling geweest op 11 september in de commissie Algemeen Beleid, Financiën en Begroting. Ik heb toen gezegd dat de Vlaamse Regering wil inzetten op het versterken van het bestaande instrumentarium. Ik ben heel gelukkig dat het instrumentarium al bestaat en dat ik mij niet moet afvragen of er daar wel budget voor is. Alles wat nu bestaat, zit binnen de openeinderegeling. De middelen worden dus uitgetrokken. Dat is een goede zaak en dat moet ook zo blijven.
De Vlor heeft een advies uitgebracht over het onthaal van de vluchtelingen. Hij heeft de grootste noden in kaart gebracht. Ik denk dat we een aantal goede maatregelen hebben genomen: extra budget voor modulaire units, versoepeling van de programmatieprocedure voor OKAN in het secundair onderwijs. Straks ga ik nog even door over het onthaalonderwijs voor kleuters.
Wat het leerlingenvervoer in het basisonderwijs betreft, heb ik recent een brief ontvangen van het lokaal overlegplatform (LOP) van Sint-Niklaas over de problematiek die zich daar voordoet. We hebben dit bekeken en er is overleg aan de gang met het kabinet-Francken. Turnhout heeft ook een brief gestuurd waarin eenzelfde context is geschetst. De LOP’s geven te kennen dat zij bereid zijn het vervoer te organiseren, maar het is duidelijk dat het federale niveau de kosten op zich moet nemen. Het overleg daarover loopt.
Ik wil ook maximaal inzetten op overleg omdat daarin een sleutel ligt om lokaal tot een spreiding te komen. De expertise in Vlaanderen is erg ongelijk. Er zijn regio’s waar de LOP’s zeer goed werken. In die regio’s zijn de scholen goed vertrouwd met OKAN. Ook in regio’s zonder LOP’s, bijvoorbeeld in de buurt van Wingene, waar al een opvangcentrum is, zijn scholen vertrouwd met OKAN. Op heel veel plaatsen echter is men daarmee nog niet vertrouwd. Ik heb aan de koepels en de netten gevraagd om mensen in te zetten zodat men op zijn minst het instrument leert kennen. Dit moet in sneltempo gebeuren.
Het Rode Kruis, Fedasil en de administratie zeggen dat elke situatie maatwerk vergt. Er zijn collectieve opvangcentra die al bestonden en nu drukbevolkt zijn. Op een aantal plaatsen zijn er totaal nieuwe opvangcentra, en de scholen in de buurt worden voor het eerst met deze situatie geconfronteerd. Ze zullen voor het eerst anderstalige nieuwkomers krijgen. Er moet dan ook snel expertise worden opgebouwd.
Er leven dus heel wat vragen. Ik heb alle lokale besturen aangeschreven om hen te informeren over de ondersteuning die vanuit het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) kan worden geboden. De ondersteuning verloopt vraaggestuurd. We bieden de expertise aan en zeggen dat ze ons kunnen contacteren. De LOP’s zijn zeker bereid om expertise uit te wisselen. We proberen wat we al kennen, maximaal te laten renderen in heel Vlaanderen. Ten aanzien van de lokale besturen formuleert AgODi ook een aanbod om het lokale overleg te faciliteren en onderwijsverstrekkers met elkaar in gesprek te brengen. Die kunnen samen veel oplossen.
Wat de financiële impuls betreft, voorzie ik op de begroting 2016 in extra budget voor de versterking van de bestaande onderwijsfaciliteiten voor anderstalige nieuwkomers of totaal nieuwe initiatieven voor deze doelgroep in het basis- en secundair onderwijs. We hebben met de Vlaamse Regering afgesproken dat ingegrepen wordt wanneer bestaande systemen onvoldoende antwoord bieden. Er zijn heel veel opleidingen Nederlands als tweede taal voor volwassenen. Er is de huur en plaatsing van tijdelijke modulaire units. Dat kan overal en niet alleen in collectieve opvangvoorzieningen. Het gaat om een soepele procedure voor scholen die plaats nodig hebben om extra leerlingen op te vangen. Het gaat ook om ‘huur’ omdat we ervan uitgaan dat dit zeer tijdelijk is, zeker in de collectieve opvangvoorzieningen. De kinderen zullen zich later verspreiden. Er is ook voorzien in een flexibele procedure voor de gelijkwaardigheidserkenning van buitenlandse diploma’s.
Er is tot op heden nog nergens gestart met een onderwijsaanbod on site. Dat is ook niet mijn voorkeursoptie. Ik heb dit ook bij de bespreking van de Septemberverklaring zeer nadrukkelijk te verstaan gegeven. Ik wil deze mogelijkheid niet a priori uitsluiten als men in het lokale overleg expliciet vraagt hoe dit in de scholen kan worden opgevangen. Als er geen andere oplossing mogelijk is, moet dit bespreekbaar zijn. Dat heeft de kinderrechtencommissaris ook gezegd. Als het moet, moet het zeer tijdelijk zijn. We werken perfect binnen zijn contouren. Ik vind het vooral van belang dat we elke jongere onderwijs kunnen verschaffen, op welke manier dan ook.
De capaciteitsmonitor heeft een schokgolf veroorzaakt. Er is nog geen rekening gehouden met de uitdagingen die erbij komen door de vluchtelingencrisis. Die cijfers komen er nog bij. De extra middelen voor infrastructuur zitten niet in het reguliere bedrag. Het gaat om extra bedragen om tijdelijke modulaire units te kunnen huren. De terbeschikkingstelling van deze capaciteitsuitbreiding op verschillende locaties in Vlaanderen en Brussel betreft uitgaven zoals huur, tijdelijke aansluitingen van nutsleidingen aan de unit, eenmalige leveringskosten en terughalingskosten. Het opzet is om de extra instroom te monitoren.
Wat betreft de kleuters zien we dat de scholen die vandaag een grote instroom hebben van min 5-jarige anderstalige nieuwkomers met een probleem zitten.
Het gaat dan vooral om scholen die gelegen zijn in de buurt van opvangcentra. Rekening houdend met de hoge erkenningsgraad van deze nieuwe groep vluchtelingen is de kans groot dat deze kinderen langer in ons land zullen blijven. De Vlaamse Regering heeft beslist dat OKAN voor min-5-jarigen pas kan als we zeker zijn dat de huidige instrumenten niet voldoen. Ook kleuterscholen krijgen ondersteuning – omkadering en werkingsmiddelen – wanneer kinderen aantikken op een aantal indicatoren. Het probleem is echter dat daarin pas een jaar later wordt voorzien. De telling gebeurt op 1 februari en de extra middelen volgen dan op 1 september. Als de kindjes nu instromen, zit men dus gedurende vele maanden met een probleem, want er bestaat geen OKAN voor kleutertjes. Als men zegt dat de scholen dan maar de bestaande middelen moet gebruiken, dan neemt men middelen weg voor de kleutertjes die normaal al school lopen. Dat is dus een probleem. Hoe groot het probleem is, weet ik nog niet.
Ik heb aan mijn administratie gevraagd een oplossing uit te werken waarbij tijdelijk, van 1 januari 2016 tot 30 juni 2016, de leeftijdsvoorwaarde wordt aangepast. Maar vooraf wil ik weten om hoeveel kinderen het gaat. Houthalen-Helchteren is mij bekend, mijnheer De Ro. In elk geval heb ik in dezen het Vlaams Parlement nodig. Ik kan de scholen dan wel zeggen dat ze ook in de loop van het jaar secundair onderwijs mogen inrichten, maar ook dan moet de beperking worden opgeheven. Ik zou dat liever via een voorstel van decreet dan via een ontwerp van decreet willen doen, want een ontwerp is erg lang onderweg vooraleer het in het Vlaams Parlement belandt. Ik ben in elk geval benieuwd naar uw standpunten over dit probleem.
De huidige financiering of subsidiëring van de vervolgschoolcoaches is een openendfinanciering. Dat betekent dat ik de extra middelen, die eenmalig zijn, hiervoor niet kan inzetten. Ik ben het ermee eens dat het huidige financieringssysteem moet worden herbekeken, maar nu moeten we proberen om de middelen die we hebben, zo goed mogelijk aan te wenden.
In het kader van het lopend onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek over het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het basis- en secundair onderwijs wordt momenteel ook in kaart gebracht welke opdrachten vervolgschoolcoaches op zich nemen en hoe die functie door de scholengemeenschappen kan worden ingevuld. De resultaten van dit onderzoek kunnen het vertrekpunt vormen voor het grondig herbekijken van het systeem.
Ik vertrouw in de eerste plaats op de deskundigheid en de professionaliteit van de onderwijspartners en de pedagogische begeleidingsdiensten. Ik heb brieven rondgestuurd en de netten en de koepels bij mij geroepen om de kennis te delen. De kennis is er, maar die is erg geconcentreerd aanwezig in de regio’s waar de noden al het grootst zijn. Kennisdeling is de grote uitdaging. De experts en de LOP’s – een dertigtal – zijn bereid om Vlaanderenbreed hun kennis ter beschikking te stellen. Dat is een erg goede zaak. Ik waardeer het dat men zich niet tot zijn werkveld beperkt maar bereid is om Vlaanderenbreed werken. Het zal ook nodig zijn om dat te doen.
Minister, het is duidelijk dat de meerderheid nog geen akkoord heeft over de kleuters. Het ziet er dus naar uit dat een voorstel van decreet even lang zou kunnen duren als een ontwerp van decreet. U hebt het goed uitgelegd. We kennen allemaal de toestand van onze kleuterscholen en de niet-gelijke financiering van het kleuteronderwijs in vergelijking met het basisonderwijs. Als daar dan nog die kleutertjes moeten aan toegevoegd worden zonder dat er middelen tegenover staan, dan wordt het in de onthaalklasjes en de gewone kleuterklassen toch echt wel heel zwaar. Ik ben er dus een grote voorstander van dat daar iets tegenover komt te staan.
Ik heb mijn vraag op 23 september ingediend. U had het over de toelichting die op 29 september aan de onderwijsverstrekkers is gegeven. Vandaag las ik het verslag van die bijeenkomst. Het GO! heeft dat online gezet, met daaraan toegevoegd de bijlagen van Fedasil en het Rode Kruis. Dat is echt verhelderend. In het verslag staan extra aandachtspunten plus de toelichting van Fedasil, waarin wordt toegegeven dat men probeert om mensen met kinderen die een hoge kans op erkenning hebben, in principe door te sturen naar de lokale opvanginitiatieven. In de plenaire vergadering pleitte ik er al voor dat men precies die mensen uit de collectieve opvangcentra moet halen en doorverwijzen.
Uit de cijfers in die bijlage blijkt echter dat heel veel van die mensen met kinderen in de collectieve opvangcentra zitten. Alleen al in Vlaanderen gaat het om 141 kleutertjes, 233 lagereschoolkinderen en 574 12- tot 15-jarigen.
Op het vlak van doorsturen en spreiden schieten we op dit moment duidelijk nog altijd tekort. Ik vraag dus met aandrang het overleg met staatssecretaris Francken zeker opnieuw op te starten en de doorverwijzing naar de lokale opvangcentra te bespoedigen.
Van de tweede presentatie, van het Rode Kruis, ben ik ook geschrokken. Ze geeft de cijfers voor de verschillende opvangcentra, met telkens de vermelding of de kinderen naar school gaan, of er genoeg plaatsen in de scholen zijn en hoe het zit met het OKAN-aanbod. Men gaat er globaal van uit dat 10 procent van de opgevangen vluchtelingen kinderen zijn. Ik pik er een paar centra uit. In Holsbeek gaan de kinderen niet naar school, want de opvang is zeer tijdelijk, maar ze krijgen wel al les in het noodopvangcentrum. In Sint-Niklaas, met 350 opvangplaatsen, is het niet evident om voldoende plaatsen te vinden in de lagere school. Het LOP is bereid om mee naar oplossingen te zoeken, maar het is niet evident. Er is ook een groot probleem qua vervoer. Dat laatste staat trouwens bijna bij elk opvangcentrum vermeld. Als er al onderwijscapaciteit is, dan is het vervoer een probleem. In Leopoldsburg gaan de kinderen naar school, maar zijn de onderwijsmogelijkheden in de omgeving problematisch. Te weinig plaatsen zijn beschikbaar. Uitbreiding met nieuwe klassen is mogelijk, maar wie betaalt dat? Vilvoorde is een beetje hetzelfde verhaal. Weelde, een opvangcentrum met 500 plaatsen, is problematisch: onvoldoende plaatsen beschikbaar en geen mogelijkheid tot uitbreiding met nieuwe klassen. En telkens weer een probleem met het leerlingenvervoer.
Toen ik op 23 september mijn vraag indiende, was ik nog vrij optimistisch, omdat ik uw mededeling had gehoord en er vertrouwen in had dat u de zaak zou opvolgen, maar uit de presentaties van 29 september blijkt dat we in de gemeenten met grote opvangcentra en dus ook veel kinderen met een probleem zitten. Ik wil er dus op aandringen het vervoersprobleem op te lossen, staatssecretaris Francken aan te porren om de doorverwijzing naar de LOI’s en de spreiding veel vlotter te laten verlopen en in de gemeenten met problemen na te gaan hoe de capaciteit kan worden verhoogd. Het is nodig algemeen een tandje bij te steken, maar ook om voor kleuters OKAN op te starten.
De heer De Ro heeft het woord.
Ik weet niet waar collega Meuleman haar cijfers haalt, maar in de drie centra die ik een beetje beter ken, ligt het aandeel van de min 18-jarigen hoger dan 10 procent. Het draait eerder rond 20 tot 23 procent. Dat maakt de situatie op het terrein dus nog ernstiger.
Minister, in het basisonderwijs wordt het aantal OKAN’ers onderschat. Dat is logisch, want tot en met 5 en in sommige gevallen 4 jaar worden ze niet geregistreerd, omdat voor hen geen OKAN-middelen worden uitgekeerd. Zeker als we ervoor kiezen zo veel mogelijk mensen naar LOI’s te sturen en dus kleine aantallen vluchtelingen over de gemeenten te verspreiden, is het belangrijk dat het ministerie en de eventuele LOP’s kunnen rekenen op een vijftal kinderen in het basisonderwijs die onder OKAN vallen. Als er een nieuw LOI komt met een nieuwe familie met een of twee kinderen en we verspreiden die allemaal over scholen, dan heeft er geen enkele school OKAN-middelen. We kunnen er natuurlijk van uitgaan dat scholen maar hun plan moeten trekken als er maar één of twee anderstalige nieuwkomers zijn, maar de ervaring van de afgelopen twintig jaar leert dat in het basisonderwijs de clustering van zes tot negen kinderen goed kan werken en dat je dan voldoende middelen krijgt om met hen te werken.
Hoe steunen we gemeenten die geen LOP hebben? U feliciteerde de 30 LOP-experts die spontaan hun hulp aanbieden. Als we echter naar de kaart kijken van de collectieve opvangplaatsen en de LOP’s, dan kunnen we niet anders dan extra inzetten op de doorstroming van de expertise naar gebieden waar die nog niet aanwezig is.
Het leerlingenvervoer is de verantwoordelijkheid van de opvanginstantie, dus van de federale overheid. Zodra de leerlingen de schoolpoort binnen wandelen, staat de Vlaamse overheid voor hen in. Misschien kan er worden gezocht naar een formule om de federale overheid met onze expertise ter hulp te komen. Vlaanderen heeft al decennialang ervaring met leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs. Wij kunnen onze expertise aanbieden, terwijl staatssecretaris Francken de nodige middelen ter beschikking stelt.
Op het terrein zie ik niet altijd hoe DVZ en Fedasil te werk gaan om families toe te wijzen. In sommige centra duiken er plots heel veel op en in andere geen. Ik weet van het Rode Kruis dat ze rekening houden met de accommodatie. Soms is opvang meer geschikt voor alleenstaanden, vooral mannen, soms meer voor families. Men probeert beide groepen niet bij elkaar te zetten om conflicten te vermijden. Zou het niet helpen als we het overzicht van de beschikbare plaatsen in het Vlaamse onderwijs doorgeven aan DVZ? Ex-collega’s van mij die op DVZ werken, zeggen dat ze met dat element moeilijk rekening kunnen houden omdat ze er geen zicht op hebben. Daarbij kunnen de cijfers van AgODi ook helpen.
Voor onze fractie is het duidelijk dat we inspanningen moeten doen voor kleuters. Dat heb ik ook in de commissie Algemeen Beleid gezegd. De naam die dat hulppakket krijgt, maakt mij eerlijk gezegd niet uit. Maar het moet wel een zelfde ondersteuning zijn. De discriminatie die nu bestaat, moet worden weggewerkt, en liever morgen dan overmorgen. Dat is duidelijk. Het is geen vraag, maar een statement.
Minister, we hebben met de hele commissie al heel wat jaren de mond vol van kleuterparticipatie. Het is enorm belangrijk, we moeten erop inzetten, ook voor kansengroepen, ook voor deze kinderen. Wij staan achter de aanpak van schooluitval. We moeten alles op alles zetten om te voorkomen dat deze leerlingen geen plaats hebben op school. Het is enorm belangrijk dat scholen en leerkrachten die een engagement aangaan ten aanzien van deze groep ook over de mankracht en de middelen kunnen beschikken om het op een degelijke manier te doen. Het is geen gemakkelijke opdracht, het is een hele uitdaging. We mogen er niet van uitgaan dat het kan zonder mankracht en middelen.
U vraagt de steun van het parlement. Goede voorstellen willen wij altijd steunen, maar we moeten ervoor zorgen dat wat we vragen aan het onderwijsveld ook haalbaar is. We moeten de lijn doortrekken: kleuterparticipatie vanaf 2,5 jaar is voor iedereen in Vlaanderen van belang, niet enkel en alleen voor degenen die er gisteren waren, maar voor iedereen die in Vlaanderen aanwezig is. En we hebben altijd heel duidelijk gezegd dat we voor bepaalde doelgroepen extra inspanningen moeten doen, omdat het voor hen nog des te belangrijker is.
Voor deze kinderen is het van cruciaal belang dat ze zo vroeg mogelijk naar school gaan. We hebben ook de mond vol van inclusie. We moeten dat op alle vlakken waarmaken, maar het kan enkel en alleen lukken als het op een kwaliteitsvolle manier kan gebeuren. Dat wil zeggen: een versoepeling van de huidige regelgeving, die het mogelijk maakt om onmiddellijk extra mankracht en middelen in te zetten en niet pas een jaar later. Dat moet over de hele lijn, van 2,5 tot 18 jaar, mogelijk zijn.
Minister Crevits heeft het woord.
Bedankt voor alle aanvullende opmerkingen, collega’s. Mevrouw Meuleman, ik vind het schitterend dat we hebben samengezeten met alle partners op 29 september 2015. De vergadering heeft drie uur geduurd, het was zeer interessant en verhelderend om al die informatie samen te krijgen.
Op een aantal van de opmerkingen die u maakt, heb ik geen vat. Wij vroegen ook hoe het zit met het doorschuiven naar de LOI’s. Het Rode Kruis helpt mee, samen met Fedasil. Ze willen mensen naar lokale opvanginitiatieven verwijzen, maar die moeten er ook zijn. Ik zie nu in mijn regio bijvoorbeeld dat het aan het verbeteren is, er beginnen ook gezinnen toe te komen. Ik kan erop aandringen, maar het is de taak van de federale overheid om dat te monitoren.
Het is de taak van Onderwijs om binnen de zestig dagen nadat de kinderen zijn geregistreerd, ervoor te zorgen dat ze kunnen worden ingeschreven in een school. En dan, mevrouw Meuleman, heb ik niets aan percentages van 10 procent! Daar gaat mijn haar van omhoog, gemiddeld zit er 10 procent kinderen in een collectieve opvang. Daar ben ik niets mee. Ik wil weten hoeveel er zitten. Daarom hebben ze mij beloofd om tegen half oktober meer detailcijfers te hebben. Ik verwijt het die mensen niet. Maar ik zou het liefst weten, na de registratie, als de mensen op de bus of op de trein stappen naar een collectieve opvang, hoeveel kinderen erbij zijn.
Ik heb hier de lijst met de 24 kinderen die in Vilvoorde in het asielcentrum zitten. Krijgt u die of niet?
Die cijfers zou ik nu tegen half oktober moeten krijgen. Dat interesseert me. Ik zie bijvoorbeeld in Sint-Niklaas, en die cijfers heb ik niet via Fedasil maar via Sint-Niklaas, dat er 350 bewoners zijn in een nieuw centrum, waaronder 82 kinderen. Dat is veel meer dan 10 procent.
Ik wil toch mijn grote appreciatie uitspreken voor wat de LOP’s doen, ze zijn zich nu aan het bewijzen. Ik weet dat in het regeerakkoord staat dat we het gaan evalueren. Nu maakt zo’n LOP-deskundige een lijstje over aan ons: dat zijn de knelpunten, dat hebben we gerealiseerd. Tegen 16 oktober zullen al die kindjes zijn ingeschreven. Het gaat lukken.
Het grootste knelpunt is het vervoer. Het gebeurt nu met het openbaar vervoer, dus de expertise van De Lijn wordt gebruikt, maar het moet wel worden betaald. We gaan dat oplossen. We zien nu hoe groot de expertise is die opgebouwd is in het verleden en die moet overal worden ingezet.
De aantallen tot nu, en dat moet ons ook enig vertrouwen geven, zitten nog niet op het niveau van 2011-2012. Dus rustig, laat ons nu kijken hoe we het doen. Maar met theoretische simulaties ben ik niets, ik wil de werkelijke cijfers, want dan kunnen we met de LOP-deskundigen en consorten beginnen te werken.
Hoe de families worden toegewezen, daaraan is iedereen nu druk aan het werken. Ik wijs ze in elk geval niet toe. Ik moet wel scholen het kader aanreiken om ervoor te zorgen dat de kinderen naar school kunnen gaan, en proberen te zorgen dat er snel en efficiënt ondersteuning is.
Ik heb niet gevraagd naar de mening van iedereen, ik heb wel gezegd dat er een parlementair initiatief moet komen zowel in het secundair als in het kleuteronderwijs. Voor kleutertjes is dat nog iets anders dan de programmatie soepel toelaten in het secundair onderwijs. In de regering hebben we de afspraak gemaakt dat er een afweging moest worden gemaakt. Volstaan de zaken die nu bestaan zoals taalbaden? Nu is er een gat aan het ontstaan omdat de financiering pas een jaar later komt. Als ik de cijfers heb over hoeveel kleuters het gaat, kan ik daar meer informatie over geven aan iedereen.
De documenten kun je vinden op de website, maar je kunt ze ook van mij krijgen. We hebben gisteren het verslag goedgekeurd, dus kan alles worden bezorgd. Ik ben vooral in blijde verwachting van de detailcijfers gespreid over Vlaanderen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik ben het met u eens dat het uw bevoegdheid niet is om gezinnen met kinderen te spreiden en te zorgen dat ze in lokale opvanginitiatieven terechtkomen. Dat is federaal beleid. Ik heb dat al eens aangeklaagd. Er blijken wel plaatsen beschikbaar te zijn in die LOI’s. In onze gemeenteraad stellen ze geen plaatsen meer beschikbaar, omdat er nog open staan en er geen mensen komen. Dat is omdat ze niet worden doorgestuurd en eerst naar de collectieve centra worden gestuurd. De gevolgen zijn wel voor u natuurlijk. U moet dan wel capaciteit plannen en busvervoer. U hebt dus alle belang bij die spreiding naar de LOI’s.
Voor ons onderwijs zou het draaglijker zijn dat die inspanningen een beetje worden verdeeld. Het maakt een groot verschil voor een school om 2 kindjes van een gezin op te vangen zoals in Oudenaarde, of je krijgt er plots 82 bij zoals in Sint-Niklaas. Dat is gigantisch.
Minister, ik weet dat u niet rechtsreeks verantwoordelijk bent, maar het is wel extreem belangrijk dat u er bij federaal minister Francken op blijft hameren dat dat uw beleid bijzonder moeilijk maakt. Dit punt wilde ik maken. Door die presentaties zie je dat we nog niet optimaal bezig zijn.
Minister, dit is een boodschap voor onszelf, en ook voor de commissievoorzitter omdat ze de hand uitstak. Onderwijs verwacht dat u met antwoorden komt. In de plenaire bespreking van het regeerakkoord en in de commissie Algemeen Beleid werd iets gezegd over een nooddecreet en over secundair onderwijs. Dat hebt u ook op een persconferentie gezegd. Ik kreeg dan berichten van scholen secundair onderwijs die klaarstaan om dat te doen, en die daar niet lang mee willen wachten. We moeten vermijden dat kinderen niet naar school kunnen gaan. Dat is het fundament van het leerrecht in België dat we historisch hebben opgebouwd.
We moeten een regeling treffen in het parlement. Desnoods willen we daar ’s nachts of ’s avonds of op andere dagen dan onze normale agenda over vergaderen. Als we een parlementair initiatief nemen, moet dat tot oplossingen leiden, die na het allerheiligenverlof in scholen zichtbaar kunnen worden. Als we die opdracht niet kunnen klaren, kunnen we net zo goed de parlementaire commissie Onderwijs opdoeken, want dan zitten we hier weinig of niets te doen. Dan spreken we alleen maar over het veld, maar houden we er geen rekening mee.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.