Verslag plenaire vergadering
Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2009
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2009
Verslag
Algemene bespreking (Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is het beleidsdomein Onderwijs en Vorming.
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, zoals elk jaar werden ook deze beleidsbrief en de begroting voor Onderwijs uitvoerig besproken in de commissie en gaf de minister antwoord op de vele vragen. Toch wens ik dit jaar enkele vragen waarop ik geen antwoord kreeg, te herhalen in deze plenaire vergadering.
Mijnheer de minister, de beleidsbrief blikt vooruit naar het komende korte werkjaar en vooral naar de volgende legislatuur. Maar de beleidsbrief is ook een opsomming van wat al gerealiseerd is in deze legislatuur. Is het onderwijsveld mee met deze veranderingen? Hebben leerkrachten, directies en beleidsmedewerkers de tijd en de middelen om al de vernieuwingen correct te implementeren?
Tijdens de bespreking in de commissie werd de vergelijking gemaakt met een enorme tanker die gekeerd moet worden. Net zoals dit alleen maar zal lukken als elk bemanningslid weet wat er van hem verwacht wordt, hebben de ingevoerde vernieuwingen enkel kans op slagen als alle betrokkenen op de hoogte zijn van deze zaken. En daarom is mijn fractie van mening dat het onderwijs toe is aan rust. Niet om stil te staan, want zoals de Vlor terecht stelt, is het belangrijk om niet stil te staan, maar blijvend te evolueren. Maar wel om aan iedereen de kans te geven om de veranderingen te leren kennen en ze door te voeren, zonder op hetzelfde ogenblik nog maar eens geconfronteerd te worden met nieuwe veranderingen.
Mijn fractie heeft al herhaalde malen de snelle opvolging van de verschillende decreten aangeklaagd. Vaak was het bovendien niet mogelijk om het geheel van de vooropgestelde wijzigingen te overzien, omdat de zaken in stukken en brokken besproken werden. Of, om het met de woorden van de Vlor te zeggen: "Er schort iets aan de samenhang en de transparantie tussen de dossiers."
Herhaaldelijk hebben wij gepleit voor een ernstige evaluatie van de ingevoerde vernieuwingen. In dat verband kan het SOHO-project symbool staan. Het maakt duidelijk dat er iets schort aan de systematische evaluatie. Dit project is al een aantal jaren stopgezet en nu pas horen we dat de resultaten binnenkort bekend zullen zijn. Ik sluit me dan ook volmondig aan bij het pleidoor van de heer Schoofs voor een doorstroming van evaluaties naar het parlement.
Mijnheer de minister, tijdens de bespreking stelde u dat op bepaald ogenblik gestopt moet worden met discussiëren en dat er knopen moeten worden doorgehakt. Mijn fractie is het hiermee eens. Dat eindeloze vragen en discussies tot niets leiden, wordt bewezen door de hele problematiek rond hoogbegaafdheid. Maar knopen mogen niet worden doorgehakt als hiertegen nog fundamentele weerstand bestaat in het veld.
Ik wil nog even stilstaan bij Leerzorg. U hebt in de commissie omstandig uitgelegd wat de exacte stand van zaken is in dit dossier. Ik ben zeer tevreden dat u duidelijk stelt niet te zullen doorgaan als u voelt dat men bij het overleg niet overtuigd geraakt. Ik noteer bovendien dat u zegt dat een dergelijk dossier - ondanks het feit dat het debat al tien jaar aansleept - niet geforceerd kan worden tegen de overtuiging van het onderwijsveld in.
Wat de meerderheidspartijen betreft, die via de pers lieten verstaan dat het huidige dossier nog niet voldragen is en nog veel overleg nodig heeft, hoop ik echt dat zij voet bij stuk zullen houden en zullen aandringen op het nodige overleg en de nodige bijsturingen, zoals die door het onderwijsveld maar ook door de ouders worden aangegeven. Ten slotte zijn het vooral de leerkrachten die het decreet in de praktijk zullen moeten waarmaken. Mijn fractie is dan ook van mening dat zeker met hun opmerkingen rekening moet worden gehouden. Ik hoop dan ook dat de parlementsleden uit de meerderheid het dossier zullen tegenhouden indien de noodzakelijke bijsturingen niet gebeuren.
Mijnheer de minister, ik heb nog een specifieke vraag over kinderen en jongeren met autisme. In het leerzorgdebat stelt u terecht dat de huidige typologie geen oplossing biedt voor deze kinderen en jongeren. Uw leerzorgkader zou hiervoor wel een oplossing bieden. Het verzoekschrift dat momenteel voorligt in de commissie voor Onderwijs stelt echter dat zelfs met de hervormingen van leerzorg heel wat leerlingen met autisme nog niet op de juiste plaats zullen terechtkomen. Hierover zullen we ongetwijfeld nog van gedachten kunnen wisselen tijdens de bespreking van dat decreet in de commissie. Wie weet is intussen alles misschien al aangepast. Zowel in uw afsprakennota als in uw nota met uitleg bij het voorontwerp verwijst u immers naar veelvuldig overleg met alle geledingen.
Door alle commotie over leerzorg rijst intussen bij vele ouders wier kinderen met GON-begeleiding gewoon onderwijs volgen de vraag wat zal gebeuren met de extra uren die vorig jaar via onderwijsdecreet XVIII werden verlengd voor het schooljaar 2008-2009. Indien leerzorg niet meer wordt goedgekeurd voor het einde van de legislatuur - wat tot de mogelijkheden moet worden gerekend gezien de vele vragen die onbeantwoord blijven - zullen zij dan volgend schooljaar nog op die bijkomende uren kunnen rekenen? Of zullen hun kinderen het zonder die extra ondersteuning moeten stellen? In dat geval vrezen veel ouders voor de toekomst van hun kinderen.
Mijnheer de minister, een andere steeds terugkerende opmerking van mijn fractie betreft het beleid ten opzichte van scholen met veel anderstalige leerlingen. Al van bij het begin van deze legislatuur hebben wij gesteld dat alle maatregelen om kinderen die thuis geen Nederlands spreken extra ondersteuning te bieden, weinig tot geen resultaat zullen hebben indien de ouders niet meestappen in het verhaal. Elk jaar opnieuw hebben wij de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid die ouders daarin hebben. Het heeft geen zin om het kind allerhande extra ondersteuning te bieden als het slechts van 8 uur tot 16 uur, binnen de schoolmuren, in aanraking komt met het Nederlands. Het stemt ons dan ook tevreden dat u, ondanks uw verklaring van vorig jaar, de engagementsverklaring toch in heel Vlaanderen zult invoeren door ze in het schoolreglement in te schrijven. U hebt dat gisteren nog omstandig uitgelegd tijdens interviews op de radio. Wij volgen uw redenering dat deze engagementsverklaring niet tot gevolg kan hebben dat aan het leerrecht van kinderen wordt geraakt, maar toch zijn wij van mening dat nu al moet worden nagedacht over wat scholen moeten of kunnen doen indien ouders dit engagement niet naleven.
Op de vragen die daarover werden gesteld tijdens de bespreking in de commissie, antwoordde u dat een beleid kan worden ontwikkeld dat prioriteit maakt van het betrekken van ouders die weinig affiniteit hebben met het onderwijs bij het onderwijsbeleid. Dat is echter geen taak van het onderwijs alleen. De mentaliteitswijziging bij die ouders moet op veel groter vlak worden aangepakt. Heel het inburgeringsbeleid zou ook daarop moeten focussen. Zolang dat niet of onvoldoende gebeurt, moet de overheid scholen de mogelijkheid bieden om dat engagement dat nu via het schoolreglement aan ouders zal worden gevraagd, een nog meer afdwingbaar karakter te geven. Een handtekening onder een schoolreglement is een goede eerste stap, maar de praktijk heeft al uitgewezen dat dit alleen niet voldoende zal zijn. Als ik me niet vergis, was dit ook een vraag van de deelnemers aan de Brusselse rondetafelconferentie. Zoals het nu wordt voorgesteld, vrees ik dan ook dat dit goedbedoeld initiatief niet het verhoopte resultaat zal hebben.
Ik wil ook nog even terugkomen op het beleid ten opzichte van scholen met veel anderstalige leerlingen. Er zijn in deze legislatuur inderdaad structurele maatregelen genomen voor de scholen in de brede Vlaamse Rand rond Brussel. Dit is een goede zaak, maar, zoals een aantal collega's en ook ikzelf al meermaals hebben verklaard, zijn er nog heel veel scholen, zeker in Vlaams-Brabant maar ook elders in het land, die worden geconfronteerd met veel anderstalige leerlingen.
Vorig jaar zei u hierover dat er geen structurele maatregelen genomen zouden worden voor die scholen, omdat u eerst wou nagaan wat de gevolgen zouden zijn van zowel het nieuwe financieringsmechanisme als de invoering van de derde GOK-cyclus (Gelijke Onderwijskansen). U wou eerst de databank op punt stellen, omdat die u in staat zou stellen de graad van Franstaligheid, vooral in Vlaams-Brabant, beter in te schatten. Ik heb hierover al herhaalde malen een schriftelijke vraag ingediend, omdat ik uitermate bezorgd ben over deze problematiek. Tot op heden was het voor uw kabinet onmogelijk om mij de gevraagde antwoorden te bezorgen, om verschillende redenen. Intussen heb ik vernomen dat de beloofde aanvullende antwoorden op mijn laatste vraag uiterlijk deze week toch zullen worden bezorgd. In afwachting daarvan zou ik u toch nogmaals willen vragen of u intussen een beeld hebt van de graad van Franstaligheid, zeker voor wat Vlaams-Brabant betreft.
Ik zou willen afsluiten met het thema waarmee ik elk jaar eindig: het Franstalig onderwijs in de faciliteitengemeenten. Bij de bespreking in de commissie van uw beleidsbrief heb ik de vraag gesteld of u het mogelijk acht dat het zogeheten interpretatief decreet nog deze legislatuur zal worden goedgekeurd. Hierop hebt u - wijselijk? - niet geantwoord. Zelf vrees ik van niet. Het tweede belangenconflict is intussen nog steeds lopende en, voor zover ik heb kunnen nagaan in de verschillende verslagen die opgemaakt zijn over beide ingediende belangenconflicten, zijn de Franstaligen niet bereid ook maar één letter aan hun standpunt te wijzigen. Het is trouwens opvallend dat zij nu bijna eenparig van mening zijn dat dit 'probleem' van de inspectie moet worden opgelost door beide bevoegde ministers, die hierover moeten overleggen.
Mijnheer de minister, u weet dat mijn fractie elke keer opnieuw de vraag gesteld heeft of er al overleg geweest was en wat dat eventueel had opgeleverd. En, zoals ook in andere dossiers, hebt u steeds hetzelfde antwoord gegeven: het dossier beweegt geen millimeter! Blijkbaar was dit ook bij het begin van de legislatuur al opgemerkt: daarom was in het regeerakkoord ingeschreven dat er tegen 1 januari 2006 een oplossing gevonden moest worden voor de problematiek van de pedagogische en taalinspectie in het Franstalige faciliteitenonderwijs. Anders zou de Vlaamse Gemeenschap eenzijdig maatregelen nemen.
Vandaag de dag moeten we vaststellen dat er geen oplossing is. De meerderheid heeft intussen wel een interpretatief voorstel van decreet geschreven, dat ook is goedgekeurd in de commissie. Maar ook deze procedure ligt stil en, zoals ik reeds zei, vrees ik dat het voor het einde van deze legislatuur niet meer ter stemming zal worden voorgelegd aan de plenaire vergadering. Daarom, mijnheer de minister, herhaal ik hier voor het vierde jaar op rij: voer uw regeerakkoord uit, neem die eenzijdige maatregelen door de subsidiëring van de Franstalige faciliteitenscholen stop te zetten, tot voldaan wordt aan de rechtmatige Vlaamse eis om ook in die scholen de pedagogische inspectie te kunnen uitvoeren. Mijn fractie heeft hiertoe alvast een amendement ingediend. En, als u nu weer herhaalt dat u aan het hele onderwijsveld zult vertellen dat het Vlaams Belang geld wil afnemen van het basisonderwijs, dan antwoord ik hier nu al klaar en duidelijk op: wij nemen geen geld af van dat basisonderwijs. Mijn fractie vindt dat Vlaanderen nu eindelijk eens moet stoppen met de financiering van zijn eigen verfransing. U, als minister van de Vlaamse Rand, zou toch ook moeten inzien hoe absurd het is om enerzijds maatregelen te steunen ten voordele van, onder andere, de vernederlandsing van het straatbeeld en anderzijds tot 10 miljoen euro per jaar te besteden aan de verfransing van onze regio.
Daarom, mijnheer de minister, zal straks opnieuw ons amendement - voor het zoveelste jaar op rij - ter stemming voorliggen. Ik roep iedereen dan ook op om dit krachtig signaal mee te ondersteunen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, bij het debat over de beleidsbrief in de commissie heb ik bij de algemene bespreking een opmerking gemaakt die ik hier toch wel wil herhalen. Ik heb toen gevraagd om voldoende aandacht te schenken aan de implementatiefase als we decreten invoeren en ook voldoende middelen ter beschikking te stellen als we die decreten goedkeuren.
Dit is niet onbelangrijk. Dat is ook van cruciaal belang als wij het hebben over het dossier Leerzorg. Daarom ben ik tevreden dat u, mijnheer de minister, de zorg voor voldoende middelen en voldoende fasering onderschrijft. De haalbaarheid en betaalbaarheid van het leerzorgkader moeten nog beter aangetoond worden. De resultaten van het experiment met bijna 9000 leerlingen zullen een eerste inzicht geven in de werkbaarheid van de leerzorgniveaus en de clusters zoals ze nu omschreven zijn. De draagkrachtafweging is opgenomen in het decreet omdat de draagkracht van een kind, een school, een leerkracht, een klas niet mag worden overschreden. De huidige voorstellen moeten hierin nog verfijnd worden. Het is trouwens niet eenvoudig om van draagkrachtafweging en draagkracht werkbare begrippen te maken in een onderwijssetting die er van de ene op de andere dag totaal anders kan uitzien.
Ik heb in dat kader een aantal weken geleden nog een heel interessante tussenkomst beluisterd van professor Vandenberghe, een man die al heel veel wijze dingen gezegd heeft. Hij waarschuwde het beleid voor al te drastische ingrepen. Hij gaf duidelijk aan dat onderwijsmethoden die wij vermelden in het leerzorgkader, zoals differentiëren, in een klassetting niet tot in het oneindige kunnen worden toegepast. Wij hebben duidelijk gemaakt wat maatschappelijk wenselijk is maar wij moeten binnen Onderwijs ook rekening houden met wat methodieken pedagogisch en didactisch wel of niet mogelijk maken. Dat is ook waar leerkrachten van wakker liggen: de praktische haalbaarheid van wat in theorie mooi kan worden verwoord. Die consequenties moeten meer verduidelijkt worden want het houdt ook ouders bezig die terecht kwaliteitsvol onderwijs vragen voor hun kinderen en dat onvoldoende gegarandeerd zien in het huidige dossier. Daarom vragen wij om het overleg voort te zetten om een consensus te bereiken, want die is er vandaag nog niet.
Wij willen u, mijnheer de minister, vragen om de volgende maanden ijverig werk te maken van de automatische toekenning van de studietoelagen. Nog te veel ouders maken geen gebruik van hun rechten. In de praktische toepassing van de aanvraag doen zich vandaag nog problemen voor. Ik heb daar in de commissie al melding van gemaakt. Mijnheer de minister, u hebt toen gevraagd om concretere gegevens te bezorgen.
Er is tot op vandaag nog geen handleiding ter beschikking voor de intermediairen voor het schooljaar 2008-2009. De handleiding van het vorige schooljaar voldoet niet omdat een aantal zaken gewijzigd zijn. In de gele brochure over de school- en studietoelagen kunnen ouders zelf zien of ze in aanmerking komen voor de schooltoelagen of niet. Hier moeten ze rekening houden met hun belastbaar gezinsinkomen en het aantal kinderen ten laste. De mensen worden hier misleid door de lijst van het aantal kinderen ten laste en kijken niet naar hun leefeenheid. Hierdoor worden kinderen niet dubbel geteld wanneer dat wel nodig is en trekken ouders de conclusie dat ze niet in aanmerking komen. De brochure wordt het best aangepast zodat dit misverstand in de toekomst zich niet meer voordoet.
Ik vertelde u ook dat er overbodige gegevens gevraagd werden. U kon dat moeilijk begrijpen. Zo wordt in een gezinsdossier vandaag tot driemaal toe gevraagd om het rijksregisternummer in te vullen, de mensen moeten ook drie keer in hetzelfde document hun bankrekeningnummer doorgeven, en ook de gezinssamenstelling moet dubbel ingevuld worden. Kan dit niet worden vereenvoudigd?
Ook het online invullen van de studietoelage verloopt niet van een leien dakje. Wie een computer heeft, beschikt niet noodzakelijk over een kaartlezer of een elektronische identiteitskaart. Het stappenplan is voor de meeste aanvragers te moeilijk. De meesten die via intermediairen werken, zijn hun paswoord vergeten. En als het gaat over het vermoedelijke inkomen dat moet worden doorgegeven, is het bijna onbegonnen werk voor mensen die interimarbeid verrichten en met dagcontracten werken, om alle attesten door te sturen. Zij moeten elk bewijs van inkomsten mee hebben of het dossier klopt niet. Daarom wordt het online invullen vaak stopgezet en wordt er overgeschakeld naar een schriftelijke aanvraag.
Verder wordt ook vastgesteld dat de meesten die een dossier online hebben ingediend, nadien een bijkomend schrijven ontvangen waarin extra inlichtingen gevraagd worden over inkomsten, allerlei attesten, gevolgde studierichtingen. Dan gebeurt het vaak dat mensen dit schrijven verkeerd interpreteren. Zij gaan ervan uit dat zij niet in aanmerking komen en om die reden bijkomende informatie moeten doorsturen. Nogal aanvragers haken daarop af.
Mevrouw Helsen, ik vind het jammer dat u deze opmerkingen nu op deze tribune maakt. U had die gegevens beter twee maanden geleden doorgegeven. Ik heb er toen om gevraagd. Dat u dat pas nu doet, is vervelend voor de betrokken mensen. Aangezien ik een praktisch man ben en hier iets aan wil doen, vraag ik u die opmerkingen op te lijsten.
Dat is geen enkel probleem. Ik heb dit eind november 2008, tijdens de bespreking van de beleidsbrief in de commissie, aangekaart.
Mevrouw Helsen, u vertelt hier wat u concreet op het terrein vaststelt. Indien u de mensen en niet ons debat wilt vooruithelpen, moet u uw vaststellingen eerder doorgeven.
Mijnheer de minister, het overmaken van die gegevens vormt op zich geen enkel probleem. Ik heb dit punt vandaag aangekaart omdat ik denk dat de automatische toekenning van de studietoelage een goede oplossing voor de huidige problemen op het terrein kan zijn. Dat is de reden waarom ik dit hier ter sprake breng. U hebt zich tijdens de commissiebespreking erg verwonderd getoond om het feit dat er op het terrein nog steeds problemen zijn.
Ik vind dat jammer. Ik wil met alle Vlaamse volksvertegenwoordigers constructief samenwerken.
Mijnheer de minister, ik heb uw vraag niet op die manier begrepen. Ik zal in het verslag nakijken of het op die manier is verwoord. Ik denk het eigenlijk niet. U hebt gevraagd om concreet aan te tonen waar de problemen zich situeren. Ik zal u de gegevens overmaken. Op die manier zult u over een oplijsting van vastgestelde problemen beschikken.
De beleidsbrief bevat weinig informatie over de discussie die het hoger onderwijs momenteel meer dan beroert. Ik heb het over de discussie over de toekomstige positionering van de academische hogeschoolopleidingen en, bij uitbreiding, over de vormgeving van het hogeronderwijslandschap in de nabije toekomst.
Mijn fractie is niet blind of doof voor de signalen en de geluiden die we vanuit het werkveld van het hoger onderwijs opvangen. De universiteiten denken klaar te zijn om de academische opleidingen van de hogescholen te ontvangen. Dit gaat uiteraard met de bijkomende middelen gepaard. De hogescholen houden er verschillende modellen van visies op het toekomstige landschap op na. Ze vragen vooral duidelijkheid. De personeelsleden stellen zich vragen bij de toekomstige instituten. De studenten en de studentenverenigingen vinden het belangrijk een stem in de fundamentele debatten te hebben.
Mijn fractie is vragende partij om deze problematiek aan te pakken en om het debat te voeren. De minister heeft tijdens de commissiebesprekingen herhaaldelijk gesteld dat het aangewezen is het maatschappelijk debat op basis van het voorstel van de door de heer Soete voorgezeten ministeriële commissie te voeren. We kunnen dit volledig onderschrijven. Gezien het tijdstip binnen de legislatuur zouden we evenwel willen vragen hoe, waar en met welke verschillende actoren dit maatschappelijk debat zal worden gevoerd. Als Vlaamse volksvertegenwoordigers houden we immers graag rekening met de adviezen die door de verschillende betrokken partners worden geformuleerd.
Ik vraag me tevens af in welke mate de rationalisatie en de optimalisatie in dit debat aan bod zullen komen en in welke mate tijdens deze discussie voldoende rekening met de gelijke kansen in en met de democratisering van het onderwijs zal worden gehouden.
Ten slotte maken wij ons grote zorgen over de manier waarop de operatie kan worden gefinancierd, want in een klimaat van economische crisis is het niet vanzelfsprekend dat de benodigde middelen er ook zijn.
Mijnheer de minister, we hebben de voorbije jaren grondige wijzigingen doorgevoerd en op een constructieve manier samengewerkt. Wij zullen dat ook de volgende periode doen. We zijn er ons van bewust dat er nog veel decreten op ons zullen afkomen. Wij vragen dat we in het parlement ons werk op een degelijke manier kunnen doen. Wij zijn bereid om op een zeer constructieve manier deze legislatuur af te ronden in het belang van een gelijkekansenbeleid in het onderwijs.
Mevrouw Demeulenaere heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, tijdens de bespreking van de begroting en de beleidsbrief in de commissie zijn er reeds veel onderwerpen aan bod gekomen. Met uw goedvinden zou ik me dan ook willen beperken tot één onderwerp: leerzorg. Open Vld wil daarmee het belang aantonen dat ze hieraan hecht voor de resterende tijd van deze legislatuur en ook voor de volgende legislatuur.
Vlaanderen heeft vanuit historisch perspectief een stevige traditie opgebouwd in het aanbieden van onderwijs aan kinderen en jongeren met speciale onderwijsbehoeften, en het mag hier geenszins op inboeten.
Het huidige model van het buitengewoon onderwijs, de huidige typologie en initiatieven zoals Geïntegreerd Onderwijs (GON) en Inclusief Onderwijs (ION), alsmede het toekennen van meer uren zorg, heeft zonder meer zijn nut bewezen en doet dit nog. Maar willen we het buitengewoon en het gewoon onderwijs wapenen voor de uitdagingen waarmee het in de toekomst te maken zal krijgen, dan dringen zich evenwel nieuwe maatregelen op. Er rijzen bovendien immers geregeld problemen met de doorverwijzing door de CLB's en het aanbod aan scholen is niet altijd evenwichtig gespreid, wat dan weer consequenties heeft voor de wacht- en reistijden van het leerlingenvervoer.
Daarop stelde u, mijnheer de minister, in 2007 bij wijze van aanzet uw conceptnota Leerzorg op. De kinderen uit de huidige achtdelige typologie zouden aldus binnen het voorgestelde zorgkader, een matrixmodel met vijf leerzorgniveaus en vier clusters, worden ingeschaald. Het leerzorgveld waarin men terechtkomt, is bepalend voor het onderwijsaanbod, de ondersteuning en de omkadering.
Open Vld onderschrijft het principe van 'het gewoon onderwijs waar het kan en buitengewoon onderwijs waar het moet'. U zult in ons zeker een constructieve partner vinden in uw poging het gewoon onderwijs toegankelijker te maken voor kinderen met specifieke noden. Open Vld is immers al langer de inclusiegedachte genegen, maar beseft dat het geen evidente vraag is om altijd even accuraat te bepalen wanneer een kind terecht kan in het gewoon onderwijs en wanneer het beter af is in het buitengewoon onderwijs, waar specifieke expertise en extra ondersteuning aanwezig zijn.
Vanuit het belang dat wij hieraan hechten, zijn wij de afgelopen maanden dan ook vrij intensief met dit dossier bezig geweest. Een verandering moet evenwel een verbetering zijn en om ons een beter beeld te kunnen verschaffen van de reële problemen hebben wij via een enquête alle basisscholen bevraagd over hun visie. Hieruit is gebleken dat de meeste scholen dagelijks met kinderen met extra zorgbehoeften geconfronteerd worden. Deze kinderen hebben nood aan extra individuele of groepsbegeleiding. Het hoeft dan ook geenszins te verbazen dat de scholen op hun beurt nood hebben aan een handelingsplanning die verder gaat dan de gewone differentiatie en remediëring binnen het leerplan.
Regelmatig handelingsgericht advies en afstemming is tevens noodzakelijk. Er is nood aan extra expertise. De extra zorguren worden als onvoldoende ervaren voor de niet-geattesteerden. 48 percent van de respondenten zet eigen lestijden in voor zorgdoeleinden. De GON-begeleiding voor de geattesteerde kinderen wordt evenzeer onvoldoende bevonden. Heel wat ouders doen ook nog eens een beroep op buitenschoolse begeleiding. Het verder onderzoek en de advisering door het CLB kan volgens de respondenten veel efficiënter. De zorgondersteuning wordt in zijn algemeenheid als onvoldoende beschouwd. Het geplande groeipad qua zorguren blijkt onvoldoende. 77 percent vindt dat de zorgomkadering drie keer meer zou moeten zijn.
Sowieso valt, gelet op tal van maatschappelijke problemen zoals problematische gezins- en opvoedingssituaties, te vrezen dat het aantal zorgkinderen in de toekomst enkel zal toenemen.
Met het nieuwe leerzorgmodel zal evenwel de instroom van de zorgkinderen in het gewoon onderwijs toenemen. Ook dat vereist onze bijzondere aandacht. Zo bestaat de mogelijkheid dat de randbegaafde kinderen en de kinderen met ernstige, hardnekkige leerproblemen instromen in het gewoon basisonderwijs. De randbegaafde kinderen zitten veelal in type 1 van het buitengewoon onderwijs, waar ze tot driemaal meer omkadering krijgen en kunnen genieten van individuele leerbegeleiding, emotionele begeleiding, een brugklas en een speelleerklas.
De kinderen met ernstige en hardnekkige leerproblemen vormen het huidige type 8 en hebben veel verdergaande intensieve remediëring nodig dan wat wordt aangeboden binnen de basiszorg. In deze groep zitten ook de kinderen met echte leerstoornissen. Het is in dit verband ook onze bekommernis dat, als zij pas kunnen worden ingeschaald in leerzorgniveau 2 nadat na drie tot zes maanden met adequate remediëring blijkt dat de achterstand blijft bestaan, heel wat kostbare tijd verloren is gegaan.
Of de gewone leerkrachten over voldoende competenties beschikken, is ook een vraag. Met de diverse, specifieke zorgnoden waarmee zij geconfronteerd zullen worden in de klasomgeving, wordt het er niet gemakkelijker op. Wij zijn in dit verband eens nagegaan hoeveel aandacht er in de lerarenopleidingen aan wordt besteed. Ik moet zeggen dat het beschamend was vast te stellen dat slechts één blaadje gaat over leerstoornissen en detectie ervan.
Het leerzorgkader voorziet in niets voor hoogbegaafden. Net zoals zwakke kinderen hebben ook kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong dikwijls nood aan aangepast onderwijs. Wij wensen niet dat deze groep wordt achtergesteld, wat bovendien zou indruisen tegen de geest van de gelijke onderwijskansen, en blijven hiervoor aandacht vragen.
We zijn ook bezorgd over de rol die het CLB in het nieuwe leerzorgmodel krijgt toebedeeld en de wijze waarop het dit dient in te vullen. Te vrezen valt dat de huidige CLB's niet zijn toegerust om in te staan voor de oriëntatie, het individueel handelingsplan en de trajectbegeleiding van elke leerling. Bovendien is de rol van de CLB's heel bepalend voor de toekomst en een cruciaal element in het dossier leerzorg. Het CLB moet dus een tweevoudige taak opnemen. Open Vld heeft hieromtrent steeds gesteld dat het heel objectief zal moeten gebeuren.
Niettemin, mijnheer de minister, willen wij nogmaals de hand reiken om dit dossier tot een goed einde te brengen en verder te overleggen. (Applaus bij Open Vld)
De heer Voorhamme heeft het woord.
Mijnheer de minister, wij steunen met onze fractie uiteraard volledig de benadering van de tienkamp waarop uw beleid is gestoeld, zoals u het zo graag voorstelt.
Ik wil daarbij enkele voorafgaande bedenkingen formuleren. Wij willen benadrukken dat de tienkamp ons niet mag misleiden. Het gaat om tien kampen, maar die kampen hangen bijzonder sterk samen. We moeten dat op een geïntegreerde manier bekijken. Eigenlijk komt het erop neer dat geen van die tien kampen goed kan slagen als ook de andere kampen niet gerealiseerd worden.
Ik geef een voorbeeld waar ik in mijn stad nogal sterk de nadruk op leg: de aanpak van de problematiek van een zorgvuldige studiekeuze. Dat is een van uw kampen. Hoe meer men daarop werkt, hoe meer blijkt dat het samenhangt met alle mogelijke andere kampen waar u over spreekt: gelijke kansen, financiering, zorg en leermotivatie behouden. Kleuterparticipatie is daarvoor zelfs heel belangrijk. Want als het daar al verkeerd loopt en er wordt achterstand opgelopen, hebben we met problemen te maken, ook later bij de studiekeuze.
Taalbeleid is enorm belangrijk, alsook ouderparticipatie, als we ervan uitgaan dat in een zorgvuldige studiekeuze niet alleen de school en het onderwijs hun verantwoordelijkheid moeten nemen, maar waarbij uitdrukkelijk ook ouders en leerlingen zelf meer moeten worden geresponsabiliseerd. Ik stel vast dat we misschien wat moeten schaven aan de competenties van leerkrachten, wat ook behoort tot een van uw kampen, om van leerkrachten en schoolteams de goede begeleiders te maken bij een oordeelkundige studiekeuze.
Er is deze legislatuur al heel wat bijkomend geld uitgetrokken voor onderwijs, maar het is onze overtuiging dat naarmate de tienkamp meer operationeel zal worden, er in de toekomst nog behoorlijk wat bijkomende middelen zullen nodig zijn. Dat hoeft niet eens zo gulzig te blijken, want als we de cijfers vergelijken in internationaal perspectief, mijnheer de minister van Begroting, dan blijkt dat we op basis van OESO-vergelijkingen van het jaar 2005 weliswaar onze positie iets hebben verbeterd en dat we nu behoren tot de betere middenmoot. Ik ga ervan uit dat met wat er de laatste jaren is bijgekomen, onze positie nog is verbeterd.
De heer Tavernier heeft het woord.
Mijnheer Voorhamme, u bent lid van de meerderheid. U zegt dat onze positie verbeterd is sinds 2005. Ik wil erop wijzen dat voor 2008 de inflatiegezuiverde stijging plus 0,2 was. Als je weet dat het bbp toch wel iets sterker stijgt, betekent dat een relatieve achteruitgang. De inflatiegezuiverde stijging voor 2009 is min 1,4. Ik vind dat u zich terecht richt tot de minister van Begroting en ook tot de andere ministers, want ze zullen in de toekomst waarschijnlijk nog verantwoordelijkheden opnemen. Als we echt iets willen doen voor het onderwijs, dan moet deze dalende trend worden omgebogen.
Mijnheer Tavernier, u leest de documenten allemaal bijzonder goed. Dan weet u bijvoorbeeld ook dat de indexprovisie een belangrijk element is, dat in een aparte provisie is ondergebracht en niet bij deze middelen voorkomt. Dan weet u ook dat de OESO-vergelijkingen gaan over ruimere middelen dan waar het hier over gaat. Ik ben zo eerlijk om dat te zeggen, ook al hebben we een sp.a-minister, het gaat over het algemene belang van het land. Mevrouw Helsen heeft er eigenlijk al naar verwezen: we moeten ons wel realiseren dat, als we ons scharen achter de uitvoering van deze tienkamp, daar middelen tegenover zullen moeten staan. Ik wil alleen maar zeggen dat, als we internationaal vergelijken, we dat niet als een gulzige oefening moeten beschouwen. Als we echt een spitspositie in OESO-verband willen innemen, dan is daar misschien wel wat meer ruimte voor nodig.
Als we die tienkamp op het goede spoor willen krijgen, dan is er nog decretaal werk te verrichten. Ik denk dat er geen misverstand over bestaat dat we een soort van parlementaire mobilisatie zullen moeten waarmaken om onze verantwoordelijkheden te kunnen opnemen. Het gaat uiteraard over een verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs, maar ook van de parlementsleden, om uitsluitsel te brengen en een definitieve oriëntatie te geven aan een aantal cruciale uitdagingen waar we nog niet zo ver in staan. Er is gesproken over de leerzorg, waar ik het verder niet over zal hebben, maar dat hoort daar thuis.
De begroting 2009 vertoont vooral de weerslag van een aantal structurele initiatieven die op gang zijn gebracht in 2008 en die op kruissnelheid komen vanaf 2009.
Het is hier gisteren al gezegd door de fractieleider van CD&V, en ik breng het graag nog eens in herinnering: het nieuwe financieringssysteem van ons leerplichtonderwijs is historisch, vijftig jaar na het Schoolpact. In 2009 zal dat op kruissnelheid komen. Ik zal daar niet lang over uitweiden. Ik ben er nog altijd even trots op als ik dat vorig jaar bij de begrotingsbesprekingen was, maar ik wil er een bedenking bij formuleren. De bijkomende financiering voor het leerplichtonderwijs, en zeker voor het basisonderwijs, gekoppeld aan de studietoelagen en aan het mechanisme van de maximumfactuur, komt net op tijd. Het is immers een tijd van economische crisis, een periode waarin nogal wat mensen moeite hebben om ook hun schoolrekeningen te betalen.
Dat is een samenhang die we hier met een overdonderende meerderheid hebben goedgekeurd en met de nodige fierheid uitgebazuind. Nu dit op kruissnelheid komt, zou ik willen dat eindelijk de achterhoedegevechten ophouden van diegenen die willen laten uitschijnen dat het mechanisme van de maximumfactuur ertoe leidt dat onze scholen niet meer in staat zijn een kwalitatief aanbod te verzekeren. Dat geldt voor alle politieke mandatarissen. Ik vind dat een wat hypocriete houding en ik vind dat we allemaal, daar we het allemaal samen overtuigend hebben goedgekeurd, de plicht hebben om dat correct te duiden. Soms berust dat op misverstanden. Het is aan ons allen om die misverstanden uit de wereld te helpen.
Ik ben uiteraard ook blij vast te stellen dat in 2009 verdere initiatieven zullen worden genomen voor wat misschien toch wel een groot pijnpunt is, namelijk de vraag hoe we de schoolkosten in het secundair onderwijs kunnen beheersen. Dat is een moeilijke problematiek, omdat het een zeer heterogene problematiek is, maar ik ben bijzonder blij dat ter zake initiatieven zullen worden genomen.
Dan zijn er de initiatieven om het kleuteronderwijs te versterken en de participatiegraad van kleuters op te drijven, onder meer door de engagementsverklaring. Dat is cruciaal. We zijn het er ondertussen allemaal over eens, denk ik, dat de vrij sloganmatige oplossing van de leerplichtleeftijd eigenlijk meer theorie dan praktijk is. We moeten er in de praktijk voor zorgen dat de aanwezigheid van kleuters kan worden opgekrikt.
In mijn stad heb ik daar gegevens over verzameld. Daaruit blijkt dat het inschrijvingspercentage van kleuters zeer hoog ligt, namelijk ruimschoots boven 95 percent. Toch stellen we vast dat, als we de aanwezigheidspercentages van die kleuters meten, er een bijzonder grote heterogeniteit is, naargelang de school, naargelang de dag in de week, naargelang de bevolkingsgroep waaruit die kleuters komen. Daar worden de eerste ongelijkheden qua onderwijs gecreëerd. We moeten daar absoluut werk van maken. Ik ben zeer blij dat ter zake een beleid zal worden gevoerd, dat er een decreettekst op stapel staat.
Mijnheer de minister, wel wil ik erop wijzen dat in het verleden al in bijkomende middelen is voorzien voor het kleuteronderwijs. Slagen we er in de toekomst in die participatiegraad op te drijven, dan zullen we er niet omheen kunnen te praten over de structurele omkadering in het kleuteronderwijs.
In het hoger onderwijs levert het nieuwe financieringssysteem een veel adequatere basis. Dat leidt tot meer transparantie, meer rechtvaardigheid, meer gelijke kansen en onderwijs dat focust op kwaliteit. Dat is niet onbelangrijk. We moeten immers beseffen dat het hoger onderwijs een steeds toenemende groep jongeren opleidt die we kunnen beschouwen als toekomstige trekkers in onze samenleving, in welke functie dan ook. De discussie over de academisering, die zich vandaag vertaalt in een discussie over de mate van inkanteling en zo meer, moet nog liefst voor het einde van deze legislatuur haar beslag krijgen, vanuit een dubbel oogpunt.
Ten eerste hebben de hogescholen van de toekomst nood aan een stabiele financiële basis om kwaliteit te kunnen garanderen. De discussie over de inkanteling zet dat enigszins op losse schroeven en creëert een klimaat van onzekerheid. Dat heeft helemaal geen gunstige invloed op de academisering.
Ten tweede, we moeten daar in alle openheid kunnen over praten. Het is goed om weten dat de oefening die de minister van Begroting maakt inzake zijn meerjarenbegroting, een nauwkeuriger beeld moet creëren van de budgettaire impact die zo'n inkantelingsbeweging zou meebrengen.
Als laatste punt wil ik even stilstaan bij de recente beslissing over het DBFM-project. Ik juich dat toe. Als deze operatie van start gaat, is dat het tweede 'master piece' in het onderwijsbeleid van deze legislatuur. Het is een belangrijk element in de bestrijding van de economische recessie. Bovendien is het een prototype van een goede manier om die recessie te bestrijden. Het gaat om goed gerichte overheidsinvesteringen die bijkomende werkgelegenheid creëren. Het zijn ook nog eens investeringen in de kwaliteit van onze economische toekomst. Het zijn investeringen in innovatie, bijvoorbeeld op het vlak van energieprestaties.
Met de nodige fierheid kan ik u vertellen dat we in Antwerpen beslist hebben om elke scholenbouw die nog plaatsvindt, onder de passiefstandaard te laten vallen. Dat is belangrijk.
Toch heb ik hierbij een bedenking.
Het gaat natuurlijk om een inhaaloperatie. Die operatie is heel terecht. We hebben een lange periode van desinvestering in scholenbouw achter de rug. Het is ontoelaatbaar dat daken in dreigen te storten of ramen naar beneden dreigen te vallen. Er hebben zich lange wachtlijsten ontwikkeld. Ik vind het heel belangrijk dat daarvoor een inhaaloperatie ingezet wordt. Maar ondertussen staat de wereld niet stil. In een aantal regio's krijgen we in de toekomst een veel groter aantal leerplichtige kinderen. Met die uitdaging moeten we rekening durven houden. Enerzijds hebben we de last uit het verleden en de nood aan vervangingsinvesteringen. Anderzijds krijgen we nieuwe behoeften, een groter aantal kinderen, de nood aan bijkomende capaciteit en aan expansie-investeringen. Tot op vandaag geldt bijna uitsluitend het criterium van het recente aantal leerlingen, om in aanmerking te komen voor investeringen. Dat speelt totaal niet in op het aantal leerlingen dat men mag verwachten, zoals blijkt uit de demografische studies. Op die manier dreigen we onze toekomst weer te hypothekeren, en dreigen we opnieuw achter de feiten te moeten aanlopen. Ik pleit ervoor dat men daar rekening mee houdt. Ik pleit voor een technische oplossing en een aanpassing van de criteria. (Applaus)
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister-president, heren ministers, mevrouw de minister, collega's, ik wil aansluiten bij een van de laatste punten van de heer Voorhamme. Ik was ook wat verbaasd, maar in eerste instantie uiteraard verheugd, toen ik de aankondiging in de kranten las met koppen als 'DBFM gaat eindelijk van start' en 'Grote Inhaalbeweging'.
Ik las toen een beetje verder en daar stond: "De Vlaamse Regering heeft eindelijk het consortium geselecteerd waarmee ze verder onderhandelt". Dat is totaal iets anders dan wat de aankondigingen vermeldden. Ik heb ondertussen al een heel dik dossier alleen hierover - de heer Peumans heeft over andere pps-dossiers nog veel dikkere pakken liggen - en ik heb wat gezocht in mijn documentatie. Bij de eerste aankondigingen staat dat in 2008 de eerste scholen in gebruik worden genomen. We zijn nu eind 2008, bijna 2009 en het consortium waarmee verder wordt onderhandeld, is pas geselecteerd. We onderhandelen verder. Ondertussen wordt wel al een nv vervroegd opgericht, maar het contract voor de eerste school is er nog niet.
Dat kan nog een tijdje duren. We kampen met een crisis, en de eerstkomende maanden zullen er problemen in de bouw zijn. Ik herhaal dus de vraag die ik u in de commissie al heb gesteld: waarin wordt in de reguliere financiering voor AGIOn bijkomend voorzien voor 2009? Met DBFM zal immers niet worden gebouwd in 2009, enkel de eerste aanzetten zullen al worden gegeven. Het antwoord op deze vraag is belangrijk, want ondertussen laten scholen zich zelfs al schrappen van de lijst met DBFM-financiering.
Mijnheer de minister, u geeft ons voortdurend inspiratie voor nieuwe betogen, want nu stelt u dat iedereen minstens één jaar Nederlands onderwijs moet hebben gevolgd voor hij aan het basisonderwijs begint. Die verplichting lijkt me wat moeilijk in een aantal gevallen, maar als het moet, geef dan eindelijk ook gelijkwaardige middelen aan de kleuterscholen. Kleuterscholen worden nog altijd 20 percent minder gesubsidieerd en hebben nog altijd 20 percent minder lestijden dan lagere scholen. Dat is onaanvaardbaar indien we echt werk willen maken van ondersteuning en participatie van kleuters.
Over de engagementsverklaring werden gisteren allerlei zaken aangekondigd. Ik zou toch ook even willen kijken naar het advies in wording van de Vlor, want die stelt dat het om een wederzijds engagement van de school en van de ouders moet gaan. Waarom moet dit echter bij decreet worden vastgelegd? Moeten we de ouders niet op een andere manier bij de zaak betrekken in plaats van door te dreigen? (Opmerkingen van minister Frank Vandenbroucke)
U zegt wel dat er geen sancties aan verbonden zijn, maar het gaat toch om dreigen.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mijnheer Tavernier, ik wou het hier straks ook nog over hebben, ik kan mijn tijd dus een beetje herschikken. Mijn fractie heeft altijd heel sterk gepleit voor de engagementsverklaring. Dat is niet bedreigend, het gaat vooral over het bewustmaken van mensen dat de schoolloopbaan van hun kinderen dermate belangrijk is dat ze die moeten ondersteunen, dat ze niet aan de kant mogen blijven staan. Het is een oproep, en ik vind dat een overheid mag stellen welke plichten ouders hebben.
Ik ben ervan overtuigd dat we een engagement van de ouders moeten kunnen vragen, maar om dat ook bij decreet vast te leggen, vind ik nogal verregaand. Bovendien mag het absoluut geen afbreuk doen aan de rechten van de kinderen op onderwijs. Kinderen mogen hier absoluut geen slachtoffer van worden. Het is immers niet omdat ouders een aantal zaken niet doen, dat kinderen daar het slachtoffer van mogen worden.
Mijnheer de minister, ik kom nog even terug op het Nederlands in de kleuterscholen. We stellen met spijt vast dat we niet geslaagd zijn op het vlak van de participatie van allochtonen, de doorstroming van allochtonen en het succes van allochtonen in het onderwijs. We moeten durven zeggen dat we nog niet staan waar we zouden moeten staan.
Daarom moeten we mijns inziens durven discussiëren over de vraag of je in het kleuter- en het basisonderwijs niet meer aandacht moet hebben voor de moedertaal - de thuistaal - als eerste opstap, om dan het Nederlands als instructietaal te nemen. We durven dat debat in Vlaanderen niet aan te gaan, om een aantal redenen. Maar gezien de huidige situatie moeten we dat absoluut doen.
Er lopen momentaal een aantal experimenten in die zin. In Gent neemt men bijvoorbeeld het Turks mee. We moeten dat uitbreiden, want we slagen er niet in om die allochtonen en anderstaligen volledig en succesvol bij het onderwijs te betrekken.
Ik wil het ook nog even hebben over leerzorg. De heer Voorhamme heeft daarnet zeer verbloemd gezegd dat we naar een parlementaire mobilisatie zullen moeten gaan. Wat hoor ik in die uitspraak? Er komen nog een pak ontwerpen van decreet op ons af, die door het parlement zullen worden gejaagd. We zullen daar veel tijd aan besteden. Collega's, het is niet omdat een minister absoluut nog zijn naam onder een decreet wil zetten, dat we zeer snel en bij hoogdringendheid ontwerpen van decreet moeten afhandelen. We moeten ontwerpen van decreet grondig bespreken en maken dat ze evenwichtig en uitgebouwd zijn.
Het dossier leerzorg draagt momenteel de meeste zorg van de collega's weg. Het concept wordt niet in vraag gesteld, maar wel de uitwerking. Het is zeer belangrijk dat we goed bestuderen wat het wetenschappelijk onderzoek, dat nog loopt en dat binnenkort wordt gepresenteerd, in verband met de voorgestelde inschalingscriteria in het leerzorgkader betekent. Daarnaast moeten we ook kijken naar de vragen die op het veld leven.
Het zou gevaarlijk zijn indien we nu nog, op enkele maanden van de verkiezingen en de volgende legislatuur, een aantal definitieve beslissingen zouden nemen die niet ons engageren, maar wel een volgende regering en parlement, en waarvan de uitwerking - ook de financiële uitwerking - door de volgende regering moet worden gedragen.
Dit geldt niet alleen in dit dossier, maar ook in andere: zorg ervoor dat de regeringsonderhandelaars voor Onderwijs nog iets te doen hebben en dat het volgende parlement nog iets te doen heeft. Anders doen we echt voorafnames die niet kunnen.
Mijn bezorgdheid blijft een onderwijs dat succesvol is, niet alleen voor die 80 percent, maar voor, laat ons zeggen, 99 percent van de leerlingen. In het kader van de participatie en een beleid van gelijke onderwijskansen zal er nog heel wat moeten gebeuren. Ik erken dat er stappen zijn gezet, maar laat ons nu niet vooruithollen. Laat ons verder nadenken over hoe het onderwijs nog verder kan worden verbeterd. (Applaus bij Groen!)
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mijnheer de minister, er is door de vorige sprekers al heel wat gezegd rond Onderwijs, maar sta me toe om toch nog een aantal klemtonen te leggen. In deze begroting is de nieuwe financiering van het leerplichtonderwijs op volle snelheid gekomen. Het is dus een belangrijke begroting, een mijlpaal waarover ook mijn fractie zeer tevreden is.
We debatteren echter ook over een beleidsbrief waarvoor u en deze regering nog een half jaar verantwoordelijkheid moeten opnemen. Omdat het einde in zicht is, wil ik namens de N-VA nog zes klemtonen leggen - één per mij toegemeten minuut.
Het zijn enkele belangrijke aandachtspunten die we over deze legislatuur heen willen tillen, want ze zullen ook overmorgen belangrijk zijn.
Een eerste aandachtspunt is taal in het algemeen, maar in de eerste plaats Nederlands. We blijven een pleitbezorger voor taalvaardigheidstoetsen op vaste ijkpunten in de hele scholenloopbaan. Op basis hiervan kunnen we bijsturen, coachen, remediëren en de strijd aangaan tegen taalachterstand, want dat blijft nog steeds de factor van falen in onderwijs.
Ook in de lerarenopleiding moet er aandacht zijn voor het Nederlands. Het niveau is gevoelig gedaald. Als het bij de leerkrachten al achteruit gaat, dan valt er een dominosteen die niet aanvaardbaar is. We vragen om de huidige taalregeling zeker te behouden tot aan de Vlaamse verkiezingen, tot het einde van dit academiejaar, en dan te evalueren. Regels moeten steeds worden geëvalueerd.
Niet alleen het Nederlands telt voor ons. Vanuit de leuze 'Vlaanderen eentalig, de Vlaming meertalig' moeten er voldoende instrumenten worden aangereikt opdat elke school een voldragen en efficiënt taalbeleid kan uitwerken voor Frans, Engels, en waarom ook niet voor andere talen. Op die meertaligheid willen we blijven inzetten.
Ten tweede blijven we ouders oproepen om het belang te onderkennen van de schoolloopbaan. Heel de discussie over de engagementsverklaring is daarbij belangrijk, maar ook de kleuterparticipatie. Ook de gevoerde politiek inzake schoolverzuim en spijbelen blijft onze steun krijgen.
Het hele onderdeel van elders verworven competenties kan nog fel verbeterd worden. Een Vlaams EVC-agentschap kan daartoe een aanzet zijn. Daarnaast moeten we aandacht hebben voor zij-instromers in het lerarenambt omdat we heel wat vaardigheden en competenties extra kansen moeten geven.
Ten vierde moet er op het vlak van het hoger onderwijs werk worden gemaakt van de rationalisatie. Dat wil niet zeggen dat er geen nieuwe opleidingen kunnen zijn. Het wil vooral zeggen dat 'less is more'. Het samenvoegen van opleidingen kan versterkend werken. We zullen daarom het rapport-Soete als leidraad nemen.
Hierin past ook de studentenmobiliteit. We herinneren ons de start van de Bolognaonderhandelingen. Het uitwisselen van docenten is daarbij heel belangrijk. We moeten daar aandacht aan geven, anders blijft de Bolognaverklaring dode letter.
Mijnheer de minister, wij zouden de N-VA niet zijn als we het niet ook willen hebben over het faciliteitenonderwijs. U kent ons standpunt daarover. We hebben elkaar daar lang in gevonden. Na de twee belangenconflicten kan er nog een derde en vierde aankomen. Ik wil dit parlement zeggen dat trop te veel is, zoals Van Den Boeynants destijds zei. De koe is leeggemolken. Het wordt tijd om dit ontwerp van decreet goed te keuren.
Mijnheer de minister, ook de volledige implementatie van de rondetafelconferentie over het Nederlandstalig onderwijs in Brussel is voor ons erg belangrijk.
Tot slot is er nog het dossier over de hervorming van het buitengewoon onderwijs. Leerzorg is uitermate belangrijk. De oefening die tot op heden gemaakt werd, bewijst dat de Vlaamse overheid met inhoud bezig is. Maar hoe nobel de doelstellingen ook zijn en hoe sluitend de plannen ook voorgesteld worden, ik stel vast dat er nog heel wat weerstand is. De weerstand komt van de mensen op het terrein van wie we wel verwachten dat ze het uitvoeren. Is het ontwerp van decreet op dit moment wel rijp om gestemd te worden? Op het terrein zal het moeten gebeuren. Er is nog overleg nodig. Het is te vroeg om te landen met dit ontwerp van decreet, maar het komt het parlement toe om daarover te oordelen. (Applaus bij de N-VA)
Mevrouw Libert heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, de competentieagenda 2010 moet bijdragen tot een duurzame en innovatieve groei waardoor werkzaamheid, inzetbaarheid en werkbaarheid fors worden verbeterd. De Vlaamse Regering en de sociale partners gingen de uitdaging aan om een competentieagenda voor Vlaanderen uit te voeren, met nieuwe initiatieven en duidelijke engagementen. Er werden tien prioriteiten naar voor geschoven, waaronder het versterken van elders verworven competenties of EVC's.
Het belang van vorming wordt internationaal erkend. In onze kennissamenleving kun je niet anders dan je hele leven blijven leren, want er worden voortdurend nieuwe competenties verwacht. Leren is een middel om nieuwe competenties, zoals kennis, vaardigheden en attitudes, te verwerven voor het persoonlijke of voor het professionele leven, om onontgonnen talenten te ontplooien of verder te ontwikkelen en in te zetten. En als we het hier hebben over leren, bedoelen we niet enkel het formele leren in onderwijs en vorming, maar evengoed het informele leren via levenservaring en werkervaring.
Het diplomagerichte karakter van de Vlaamse arbeidsmarkt doet het potentieel aan aanwezige competenties te kort, vandaar het belang van de erkenning van eerder of elders verworven competenties. In onze samenleving beschouwt men de school als de leerplaats bij uitstek en vormt het diploma het bewijs van kennis en vaardigheden. Nochtans leren mensen na en buiten de schooluren een leven lang.
Er is nood om deze verworven kennis en ervaring ook tastbaar te maken, onder meer door ze in rekening te kunnen brengen in het arbeidscircuit. Vele oudere werknemers hebben tijdens hun loopbaan heel wat competenties ontwikkeld die in een traditioneel cv onvoldoende tot uiting komen. Mensen die op achttienjarige leeftijd de kans niet hebben gekregen of gegrepen om studies hoger onderwijs aan te vatten of tot een goed einde te brengen, hebben heel vaak kennis en vaardigheden die praktisch zijn en nuttig voor de arbeidsmarkt. Helaas ontbreekt het hen aan het vereiste document, namelijk een diploma, om op latere leeftijd een succesvolle switch te doen van de ene baan naar de andere.
Waarom zou een 'herintreedster' die jarenlang voor haar kinderen heeft gezorgd, niet via een verkorte opleiding een diploma tot kinderverzorgster kunnen verwerven? Waarom zou een jonge computerfanaat die competenties niet kunnen inbrengen voor het vinden van een job? Waarom zou iemand die als hobby wekelijks verschillende boeken leest, niet in de openbare bibliotheek aangesteld kunnen worden als hulpbibliothecaris? Het is de hoogste tijd dat de overheid stappen onderneemt om een beleidskader te maken dat de erkenning van EVC's mogelijk maakt.
Via EVC kunnen we verworven competenties valoriseren die individueel zijn gegroeid uit non-formele en informele leerprocessen. EVC zorgt ervoor dat deze erkend en herkend worden door de buitenwereld. Mijnheer de minister, u hebt meermaals aangekondigd dat het een prioriteit is om een coherent EVC-beleid uit te werken binnen de beleidsdomeinen Onderwijs en Werk maar ook in samenwerking met de beleidsdomeinen Cultuur, Jeugd en Sport.
We zijn erg blij dat u ook hebt aangekondigd dat u nog deze legislatuur werk wilt maken van een decretale basis voor een kwalificatiestructuur. Wel hopen we dat deze kwalificatiestructuur een echte invulling krijgt op basis van competenties en zich niet enkel richt tot het bestaande gamma van diploma's en de nieuw in te richten HBO-opleidingen.
Wat het hoger onderwijs betreft, hebben we de laatste jaren al heel wat evoluties meegemaakt. De hervorming naar de bamastructuur is op kruissnelheid gekomen en een nieuwe fase in de hervorming dient zich aan, met name het proces van de academisering van de desbetreffende hogeschoolopleidingen, dat tegen 2012 rond moet zijn. Ik heb het dan over de zogenaamde inkanteling. Daarover bestaan veel hypotheses en theorieën, maar beslissingen blijven helaas uit.
Wat Open Vld betreft, gaat het niet over integratie om de integratie, maar wel over de nood aan een versterking en betere afstemming van onderzoek en onderwijs. Bij deze inkanteling gaan we uit van een model van integratie van de geacademiseerde bachelors en masters in de universiteiten, maar wel met de nodige soepelheid zodat instellingen een eigen structuur kunnen ontwikkelen voor professionele bachelors. Ook de rol van de associatie moet hier helder worden gesteld. Op welke wijze kan zij op termijn als inrichtende macht functioneren voor de universiteiten en de hogescholen? Er is een grote vraag naar maatwerk.
Wanneer de overheid niet achter de feiten aan wil lopen, moeten er nog deze legislatuur beleidslijnen worden uitgezet, ook voor autonome hogescholen die op een meer flexibele manier hun bestuursstructuur moeten kunnen aanpassen. Over de positie van het hoger kunstonderwijs rijzen ook nog heel wat vragen uit de sector. Dat een academisering aan de orde is, staat voor Open Vld vast, maar of dit automatisch moet leiden naar een integratie van de opleidingen in de universiteiten is voor ons niet zeker. Wij vragen om een luisterend oor te hebben voor deze sector en de individuele kunstenaars. De vraag is of het idee van een artistieke geacademiseerde bachelor en master niet opnieuw moet worden opgepikt. Mijnheer de minister, wat is uw standpunt daarover?
Wat de taalregeling in het hoger onderwijs betreft, zijn er verschillende adviezen uitgegeven. Ze pleiten alle voor een versoepeling van de taalregels in het hoger onderwijs. Indien we verder willen internationaliseren op het vlak van wetenschap, kennis en innovatie, moet er een versoepeling komen van de strikte taalregels in het hoger onderwijs. Wij vragen u dan ook, mijnheer de minister, om nog deze legislatuur gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Vlor, de Raad voor Wetenschapsbeleid en de commissie-Soete. (Applaus bij de meerderheid en de N-VA)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Tijdens het debat hebben verschillende sprekers aangegeven dat een aantal fundamentele knopen moet worden doorgehakt zoals leerzorg, academisering en EVC. Tegelijkertijd is ook duidelijk gemaakt dat deze discussies vertrekken vanuit soms heel concrete problemen voor concrete mensen. Mevrouw Demeulenaere heeft erop gewezen dat het debat over de leerzorg vertrekt vanuit een aantal heel concrete problemen. Daar moeten concrete oplossingen voor gevonden worden.
Wat de leerzorg betreft, is het belangrijk een draagvlak te vinden in het veld voor een genuanceerde hervorming. De vraag is hoe we in gewone en buitengewone scholen omgaan met kinderen met specifieke behoeften, leerstoornissen, gedragsstoornissen. Ik ga ervan uit dat we die consensus tot stand kunnen brengen.
Maar dat is voor mij primordiaal. Dat is ook belangrijker dan, bijvoorbeeld, de timing. We moeten in dezen een consensus nastreven. Als we die niet bereiken, is dat nog geen drama. We moeten dan nagaan hoe we misschien in de toekomst tot een consensus kunnen komen. Het is echter wel belangrijk dat er knopen worden doorgehakt.
Veel van de onrust die is ontstaan, is onterecht. Dat blijkt onder meer uit wat ik heb gezien in het wetenschappelijk rapport, dat, mijnheer Tavernier, klaar is. Bijna 9000 kinderen werden ingeschaald in het systeem. Daaruit blijkt dat er helemaal geen grote schokken zijn. De zaak is zeer genuanceerd. Het is een goed hanteerbare bril die we willen gebruiken.
Mevrouw Michiels, er hoeft geen onrust te zijn bij de ouders van kinderen met autisme. Zowel de bijzondere enveloppe, die we extra toekennen voor de omkadering van kinderen met autisme, als de Lottogelden, die voor bijkomende middelen zorgen, staat los van het verhaal over de leerzorg. We zullen dat continueren. De omvang van die eerste bijzondere enveloppe voor de omkadering van autisme moet ik wel nog vastleggen. Normaal gezien gebeurt dat volgend jaar, ik denk in de maand mei. U moet zich daarover geen zorgen maken. Dat gaat door.
Mevrouw de voorzitter, ik zou ook nog even willen ingaan op enkele punctuele elementen. Om te beginnen ben ik nogal blij dat een aantal mensen, zoals mevrouw Libert, de heer Van Dijck, hebben verwezen naar het belang van elders verworven competenties. We mogen inderdaad niet zeggen dat we daar vandaag de dag zo consistent mee bezig zijn in Vlaanderen. Er is werk aan de winkel om dat te stroomlijnen. We gaan dat ook doen. Mevrouw Libert heeft er ook naar verwezen. Ik zou graag hebben dat u het mogelijk maakt dat het ontwerp van decreet houdende de kwalificatiestructuur wordt goedgekeurd, evenals het ontwerp van decreet met betrekking tot de kwaliteitszorg, dat de basis zal leggen voor de latere oprichting bij besluit van een agentschap, waarin ik niet alleen de huidige inspectie, maar onder meer ook EVC wil onderbrengen. Dat is mijn idee. We moeten het daar onderbrengen. Als het ontwerp over de kwaliteitszorg wordt goedgekeurd en we later een agentschap kunnen oprichten, zult u op uw wenken bediend worden. Dan zal inderdaad, zoals u gevraagd hebt, een agentschap betreffende EVC ontstaan. Het zal ook met meer bezig zijn dan met EVC.
Mevrouw Libert, ik heb wel een duidelijk standpunt ingenomen ten aanzien van de idee over de artistieke master en artistieke bachelor. Dat is misschien niet het standpunt dat sommigen graag horen. In een aantal toespraken en nota's heb ik duidelijk gemaakt dat ik, na lang nadenken en vele debatten, niet die weg op ga, omdat de zaak zeer onduidelijk wordt gedefinieerd. Men riskeert recht te doen aan de idee kwaliteit die bij een master en een bachelor horen. Ik ga niet mee met deze idee. We moeten kiezen voor een volwaardige academisering van het hoger kunstonderwijs, waar het gaat om masters. Dat heeft natuurlijk zijn eigenheid en zijn profiel. Dat moet op een eigen wijze gebeuren. De heer Willy Claes heeft een werkgroep geleid over de toekomst van het hoger kunstonderwijs. Er is een heel concreet menu uitgewerkt van zaken die verder bekeken moeten worden en die moeten gebeuren. Dat is bijzonder interessant. Ik zou niet willen dat we afwijken door nu een ander concept in te voeren. Laten we blijven bij het concept bachelor-master, zoals we dat gedefinieerd hebben in uitvoering van Bologna.
Mevrouw Michiels, onze goede collega Demesmaeker heeft me een schriftelijke vraag gesteld met betrekking tot het aantal kinderen dat aantikt op de indicator 'andere thuistaal'. Ik heb hem de gegevens bezorgd voor alle provincies en alle gemeenten van Vlaanderen. Hij moet ze nu ongeveer ontvangen hebben. Ik moet eerlijk zeggen dat ik daar niet uit besluit dat we het beleid met betrekking tot extra lestijden voor de Rand en heel wat extra middelen op basis van de andere thuistaal voor alle scholen in heel Vlaanderen op dit moment moeten wijzigen. Ik heb hier een hele bundel met cijfers. Ik zal ze niet voorlezen. Ik zie geen reden tot wijziging.
We moeten ook opletten met die cijfers. Het ene is immers niet zo maar vergelijkbaar met het andere. We hebben nu een nieuwe, betere, meer verfijnde indicator in vergelijking met vroeger. De heer Demesmaeker zal die cijfers zeker met u kunnen delen.
U kent onze strategie in verband met het interpretatief decreet. Wij gaan de juridische weg op onder leiding van de heer Van Dijck. Wij gaan daarmee door. Wij zullen geen andere maatregelen nemen. Mevrouw Michiels, ik blijf vinden dat u met uw amendement dezelfde fout maakt als de voorbije jaren. U vermindert gewoon het onderwijsbudget. Maar goed, u hebt uw mening, ik heb een mening.
Mevrouw Helsen, ik vind het toch een beetje jammer dat u hier op het spreekgestoelte snel een lijstje met problemen komt debiteren. Ik heb u al een maand geleden gevraagd om dat lijstje over te maken. (Opmerkingen van de heer Carl Decaluwe)
Ja, u moet dat hier doen. Dat is goed voor het debat. Maar als wij de mensen willen helpen, dan had u mij een maand geleden moeten vertellen wat er volgens u schort. Ik heb u dat gevraagd en u hebt het niet gedaan.
De handleiding voor de intermediairs zal einde dit jaar vernieuwd zijn voor het schooljaar 2008-2009. Daar wordt u dus op uw wenken bediend. Dat de brochure misleidend zou zijn, is voor mij niet duidelijk. Ik stel voor dat u mij eens schriftelijk een lijstje met bemerkingen overmaakt. Over het verscheidene keren moeten indienen van het rijksregisternummer zegt men mij het volgende: als je een gezinsdossier hebt met meerdere individuele kinderen, komen die aanvragen niet altijd gelijk. Voor bijvoorbeeld een student hoger onderwijs vraagt men het soms twee of drie maanden later aan. Het is dan bijzonder omslachtig als dan niet opnieuw dat rijksregisternummer wordt vermeld. Vandaar dat men inderdaad per kind opnieuw het rijksregisternummer vraagt. Ik vind eerlijk gezegd dat dit voor de ouders geen drama is. En ten slotte: wie elektronisch een onvolledig dossier indient, heeft een onvolledig dossier ingediend. Aan die mensen moeten wij vragen om het aan te vullen. We kunnen toch niet anders?
Mevrouw Helsen, u hebt dat mooie beeld voor ogen van de volledig automatische toekenning. Ik ook. Alleen ben ik een beetje gelouterd door de praktische ervaring in het uitvoeren van een beleid. Dat is niet zo eenvoudig. Wij hebben nu een project dat op termijn kan leiden tot bijna-automatisme. Dat is niet voor morgen. Volledig automatisch zal altijd moeilijk blijven omdat het een zeer complex gegeven is, met zeer veel private informatie zoals leefeenheid, enzovoort. Wij werken in die richting, maar ondertussen moeten we, vind ik, de mensen proberen te helpen.
Mijnheer Voorhamme, wij zullen inderdaad moeten nadenken over de structurele omkadering van het kleuteronderwijs. Ook de heer Tavernier heeft daarnaar verwezen. Ik vind het wel interessant, mijnheer Tavernier, dat u niet meer spreekt over de instaplestijden. Nu moet ik er zelf over beginnen. Vorig jaar had u hier een klaagzang over de instaplestijden. Ik zal u de cijfers geven.
Mijnheer de minister, vorig jaar gebruikte u uw coëfficiënt van 0,8. Na verloop van tijd hebt u de 1 gebruikt. Dat is 20 percent meer. Op dat moment is er inderdaad een correctie gekomen ten goede zodanig dat er geen achteruitgang meer was.
Ik zal voor u de cijfers nog eens herhalen. In het schooljaar 2006-2007, dat was nog het regime dat restte uit de tijd dat u mee in de meerderheid zat, hadden we bij de eerste twee instapdagen 640 extra lestijden. Vorig schooljaar 2360. U vond dat nog te weinig. Dit schooljaar, met het - zoals aangekondigd - gewijzigde systeem 3600. Dat is nog eens meer dan 50 percent extra boven op vorig schooljaar, en bijna zes keer meer dan in de tijd dat u nog mee verantwoordelijk was. Het is misschien nuttig dat u deze cijfers helpt verspreiden. U mag nog altijd gaan helpen in kleuterscholen.
Ik doe dat ook. Ik wil erop wijzen dat het niet duidelijk was welke coëfficiënt werd gehanteerd: 0,8, 1 of 1,2. In het begin was het soms nadeliger dan op het einde dat men wel beter uitkwam. Die cijfers moet je in verhouding zien met de globale stijging van het aantal kleuters. We zitten in een periode dat het aantal kleuters stijgt. Vandaar natuurlijk dat je meer bijkomende lestijden kunt hebben.
Mijnheer Tavernier, dat klopt. Ik merk enkel dat u in dit verband bijzonder zwijgzaam bent geworden.
Ik heb genoteerd wat de verschillende fracties over taal hebben verklaard. De N-VA is voorzichtig, maar stelt zich niet totaal gesloten op. Ik heb daar goed naar geluisterd. Hoewel de N-VA momenteel geen deel van de meerderheid uitmaakt, wil ik hier rekening mee houden. We moeten hier immers een draagvlak ontwikkelen.
Ik ben het helemaal eens met het standpunt van de heer Voorhamme met betrekking tot de tienkamp voor gelijke kansen. Alles hangt met alles samen. Alles conditioneert alles. Dat is de reden waarom we hier, ook tijdens de volgende legislatuur, nog veel werk aan zullen hebben. De heer Tavernier raadt me aan mijn beleid stop te zetten. Volgens hem zal de volgende minister van Onderwijs zich vervelen. Ik ben het daar niet mee eens. De volgende minister zal zich niet vervelen. Indien we de tienkamp voor gelijke kansen tot een goed einde willen brengen, hebben we nog ontzettend veel werk te doen. (Applaus bij de meerderheid en bij de N-VA)
Aan de orde is het beleidsdomein Werk en Sociale Economie.
Mevrouw Bruyninckx heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, de Duitse bondkanselier Merkel heeft deze week een opmerkelijk initiatief genomen om de crisis te bestrijden. Ze heeft de dertig grootste Duitse bedrijven gevraagd volgend jaar niemand te ontslaan. In ruil is de Duitse overheid bereid de ondernemingen bij te staan om de crisis door te komen.
Vlaanderen is niet in staat een dergelijke doeltreffende tewerkstellingspolitiek te voeren. Zolang de bevoegdheden tussen de federale overheid en de deelstaten zijn verdeeld, zal Vlaanderen nooit een doeltreffend tewerkstellingsbeleid kunnen voeren. De Vlaamse bevoegdheden beperken zich tot beroepsopleiding, tewerkstellingsinitiatieven en arbeidsbemiddeling. Om deze patstelling te deblokkeren, is het noodzakelijk onmiddellijk de Rijksdienst voor Arbeidsvoorzieningen (RVA) te regionaliseren en de Federale Overheidsdienst (FOD) Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg op te heffen.
Minister Vandenbroucke en minister Marcourt zijn echter van mening dat een grotere slagkracht van de deelentiteiten met een versterking van de federale staat gepaard kan gaan. Volgens minister Vandenbroucke moeten het arbeidsrecht, de loonpolitiek en het financieringsmechanisme en de verschillende takken van de sociale zekerheid Belgische bevoegdheden blijven. Dit komt neer op een status-quo of zelfs op een afremming van de Vlaamse dynamiek op het vlak van de werkgelegenheid. Een akkoord over de versterking van het regionaal arbeidsmarktbeleid verandert niets aan de feitelijke situatie. Met een verwijzing naar de gemeenschapsdialoog staan we natuurlijk even ver als de gemeenschapsdialoog zelf, met name nergens.
In de toelichting bij de beleidsbrief Werk heeft minister Vandenbroucke het volgende verklaard: "De arbeidsmarkt bevindt zich momenteel op een kantelmoment. De laatste jaren kon Vlaanderen een vrij positieve balans voorleggen. De laatste maanden vertraagt de economische groei".
Volgens de minister mogen we niet in paniekvoetbal of in doemdenken vervallen. De golf van ontslagen van de voorbije twee maanden is echter niet van dien aard dat ze de mensen optimistisch kan stemmen. Volgens de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) gaat het om de eerste stijging om conjunctuurgebonden redenen sinds 2001. De economische recessie komt het eerst tot uiting in de kortstondige werkloosheid. Die is in november 2008 met 6 percent op jaarbasis gestegen. De middellange werkloosheid is met 5,81 percent gestegen. De totale werkloosheidsgraad bedraagt momenteel 5,81 percent van de beroepsbevolking. Ik vraag me af wie de bevolking zal beletten zich zorgen te maken.
Ik overloop even een aantal door de minister naar voren geschoven prioriteiten. Hij wil deze maatregelen de komende op de sporen zetten. Ik vermeld tevens de voorstellen en de kritieken van het Vlaams Belang.
Het door de Vlaamse Regering en de sociale partners gesloten akkoord met de titel 'Samen op de bres voor 50+' is bedoeld om 50-plussers aan het werk te houden en om de instroom van oudere werkzoekenden in de bedrijven te verhogen. Dit akkoord kan op onze goedkeuring rekenen. We betwijfelen echter of deze maatregel zal volstaan om de werkzaamheidsgraad van 55- tot 64-jarigen, die in 2007 slechts 34,2 percent bedroeg, naar het niveau van de Europese doelstelling, die tegen 2010 50 percent vooropstelt, op te tillen. Volgens het Vlaams Belang kan deze doelstelling onmogelijk worden gehaald. Geen enkel actieplan zal voldoende sterk zijn om de schrapping van de federale middelen voor het doelgroepenbeleid te compenseren. De loonkost van de 50-plussers zal zo sterk stijgen dat ze zich volledig uit de markt zullen prijzen.
Wij vernemen zopas dat u donderdag overleg pleegt met uw federale collega's over deze problematiek. Het Vlaams Belang is benieuwd naar het resultaat van dit overleg, aangezien de maatregelen die u wenst te nemen om meer 50-plussers aan het werk te krijgen, staan of vallen met de uitkomst van dit nieuwe overleg.
Uit uw beleidsbrief blijkt nog maar eens dat u uw beleid vooral focust op kansengroepen, zijnde 50-plussers, arbeidsgehandicapten en allochtonen. Wat betreft de 50-plussers en de arbeidsgehandicapten steunen wij de maatregelen die u voorstelt, maar inzake allochtonen als kansengroep wensen wij nogmaals te benadrukken dat wij tegen elke vorm van positieve discriminatie en quota op de arbeidsmarkt zijn. Een voorbeeld hiervan is Jobkanaal, waar 5000 jobs gereserveerd worden voor allochtone werklozen, en waar 50-plussers en gehandicapten er volgens ons enkel als 'schaamlapje' worden bijgehaald. De enige criteria bij aanwerving moeten kennis, diploma's, ervaring en motivatie blijven.
Om af te sluiten wens ik te benadrukken dat het Vlaams Belang van mening is dat, om een doeltreffend arbeidsmarkt- en tewerkstellingsbeleid te voeren, er dringend nood is aan meer eigen bevoegdheden voor Vlaanderen. Ieder uitstel heeft nefaste gevolgen voor de Vlaamse economie en de werkgelegenheid. Indien Vlaanderen de volledige bevoegdheid zou hebben over het beleidsdomein Werk, zouden wij zelf bijvoorbeeld de loonkostenproblematiek kunnen sturen, en aldus een betere concurrentiepositie in Europa kunnen bewerkstelligen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Laurys heeft het woord.
Heren ministers, mevrouw de minister, mevrouw de voorzitter, geachte collega's, het is natuurlijk onmogelijk om op enkele minuten een volledig verslag te geven van het gesprek in de commissie. We hebben daar ruimschoots de tijd genomen om beide beleidsbrieven te bespreken. Ik zal me nu dan ook beperken tot enkele opmerkingen.
Voor beide beleidsbrieven geldt dat het heel goed opgestelde documenten zijn. Ze zijn transparant en geven een duidelijke stand van zaken, maar beide documenten waren wel opgesteld in tempore non suspecto, voor de financiële crisis met in haar kielzog de economische crisis. Daardoor komen ze in een totaal ander perspectief te staan. Niet dat er andere maatregelen zouden moeten instaan, maar ze zouden misschien sneller moeten kunnen worden ingevoerd. Minister Vandenbroucke stelde zelf: "Als de economie vertraagt, moet de overheid maar wat versnellen".
Voor het beleidsdomein Werk kan algemeen gesteld worden dat de klassieke uitdagingen dezelfde blijven: de 50-plussers, de deelname aan de permanente vorming, de situatie van de arbeidsgehandicapten, de algemene activiteitsgraad - Lissabon blijft heel ver weg - en de situatie van de allochtonen.
Merkwaardig is ook dat de regionale verschillen in de werkloosheid zijn toegenomen, hoewel wij verwacht hadden dat, na de inspanningen die ook de andere gewesten gedaan hebben, het anders zou zijn.
Mijnheer de minister, het is goed dat de sluitende aanpak vruchten begint af te werpen. Ik weet dat het een idee van u is, meneer de minister, maar het is een goed voorbeeld van een christendemocratisch evenwicht tussen solidariteit en verantwoordelijkheid. Wij staan daar volledig achter. Zeer positief is de evolutie naar een gedifferentieerde aanpak. Ik ben daar altijd voorstander van geweest. Niet alle werkzoekenden hebben immers dezelfde hulp nodig op hun traject, en het is goed mensen en middelen te concentreren op de moeilijkste doelgroepen.
Wij kennen sinds kort een nieuwe afkorting: de MMPP's, dat zijn werkzoekenden met een medische, mentale en psychische problematiek. Die mensen vormen een groep die geraamd wordt op 15 percent van de werkzoekenden, die wellicht niet naar de arbeidsmarkt kunnen worden geleid. Allicht zal hier moeten worden samengewerkt met Welzijn.
De allochtonen blijven onze aandacht opeisen. Recent onderzoek heeft nog maar eens aangetoond dat we het niet goed doen in Vlaanderen, tenminste wat de resultaten betreft. Onlangs had onze fractie nog contact met professor Luc Sels. Hij was van oordeel dat wij, in vergelijking met het buitenland, naar inspanningen voor allochtonen, zeker niet moeten onderdoen. Vlaanderen presteert zeker niet te weinig voor allochtonen. We moeten gewoon de inspanningen voortzetten om deze doelgroep bij te trekken.
Het is ook merkwaardig dat in uw beleidsbrief staat dat de lage scholingsgraad geen criterium is voor hun hoge werkloosheid. Dat betekent dat we ons moeten focussen op de andere hinder, zoals waarschijnlijk de taal.
Wij steunen u, mijnheer de minister, als u zegt dat het beleid naar allochtonen vooral via het reguliere beleid gevoerd moet worden, waar trouwens het jeugdwerkplan een voorbeeld van is. 70 percent van de allochtonen wordt op die manier bereikt. Daarnaast zijn er natuurlijk specifieke maatregelen zoals Jobkanaal, diversiteitsakkoorden enzovoort.
Wij zijn ook voorstander van stijgende aandacht voor werkplekleren. Ik ben ervan overtuigd dat dat maximale doorstromingskansen geeft naar tewerkstelling in het normale economische circuit.
Het succes van de Individuele Beroepsopleiding in de Onderneming (IBO) loopt wat terug, maar ik heb ook in de commissie gezegd dat dat eigenlijk geen probleem is. Ik vind het normaal en het bewijst enkel dat de maatregel in het verleden wat misbruikt is en te veel als loutere loonkostmaatregel werd gebruikt. Het idee van supported employment, dat ook bij minister Van Brempt terugkomt, ligt in dezelfde lijn.
Blijft natuurlijk de doelgroep van de 50-plussers, die nu in de actualiteit staat naar aanleiding van het afgesloten interprofessioneel akkoord. Specifieke loonlastenverlagingen en doelgroeplastenverlagingen zijn omgezet in structurele lastenverlagingen, waardoor de aanwerving van oudere werknemers merkelijk duurder wordt. In feite zijn de loonlastenverlagingen bedoeld om de baremische scheefgroei te compenseren. Concreet gaat het om 280 miljoen euro, die bestemd was voor de oudere werknemers. Die worden nu gebruikt om de structurele lastenverlaging van 400 naar 444 euro op te trekken, maar de loongrens wordt wel opgetrokken naar 2200 euro. Ik denk niet dat we hier in dit kort tijdsbestek een discussie kunnen voeren over het mogelijke effect van die doelgroeplastenverlaging en het eventuele deadweight-effect van die maatregelen, maar gaat een verhoging van 44 euro bij de lastenverlaging een effect hebben?
Mijnheer de minister, ik weet dat u gisteren een informeel VESOC-overleg hebt gehad. Ik heb daar de resultaten niet van gehoord. Misschien kunt u daar in uw antwoord op terugkomen, maar ik denk dat de Vlaamse Regering wat dat betreft op één lijn staat.
Het is voor onze fractie essentieel dat het ook gekoppeld wordt aan de communautaire dialoog. Structurele maatregelen zijn een zaak voor de federale regering, dat is duidelijk. Doelgroepenmaatregelen, of het nu gaat om lastenverlaging of activering, zijn gewestmaterie en daarvoor zijn wij bevoegd.
Wat de tewerkstelling van oudere werknemers betreft, blijft de voornaamste uitdaging de afbouw van de leeftijdsdiscriminaties van de verloning. Er is wel een stap in de goede richting te verwachten, maar ik vrees een beetje dat de vervanging van leeftijd door anciënniteit weinig effect gaat hebben.
Ook de verdere uitvoering van het Generatiepact en de verdere ontrading van vervroegde uittredingsmechanismen zijn belangrijk. Maar daarnaast is de verlichting van de loonkost van oudere werknemers een bijkomende maar essentiële oplossing. Wij willen niet dat deze doelgroep via een nieuw federaal initiatief een loonkostverlaging ontvangt. Dat is onze bevoegdheid en daarvoor moeten de middelen van de bestaande doelgroepverminderingen worden overgedragen.
Ten slotte, wat EVC betreft, verwijs ik naar wat mevrouw Libert heeft gezegd. U weet dat we daarover met de meerderheidspartijen een voorstel van resolutie hebben ingediend.
Mevrouw de minister, wat de sociale economie betreft, heel kort een aantal bedenkingen. We hebben wat betreft de realisaties van een logisch werkingskader dit jaar een beetje ter plaatse getrappeld. Er zijn natuurlijk de Europese Groepsvrijstellingsverordening en de federale onderhandelingen, maar misschien waren er ook problemen die eigen zijn aan de sector. Ik denk dat de volgende Vlaamse Regering er werk van zal moeten maken en dat het decreet op de maatwerkbedrijven er moet komen. Er is nu een principeakkoord en de Europese bezwaren zijn voor een groot gedeelte weggewerkt. Ik verwijs ook naar het voorstel van resolutie dat we ingediend hebben.
Een belangrijke uitdaging blijft dat de sociale economie in eerste instantie de gevolgen zal ondervinden van de wereldwijde crisis, globalisering en technische evolutie. Mevrouw de minister, zoals u schrijft in de beleidsbrief zal dit aangepakt moeten worden door op zoek te gaan naar innovatieve werkmethodes en producten, want ook in die sector is innovatie belangrijk.
Ten slotte, mevrouw de minister, nog een bedenking die ik ook in de commissie heb gemaakt. In de beleidsbrief wordt heel gedetailleerd de in- en uitstroom uit de verschillende sociale economieprogramma's weergegeven, maar niet voor arbeidszorg. Nochtans was het de bedoeling om arbeidszorg wel degelijk in te schakelen als een element van trajectbegeleiding. Arbeidszorg wordt aanzien als een tijdelijke, doch noodzakelijke stap in het traject. Ik denk dat het daarom nuttig zou zijn om ook de doorstroomgegevens vanuit arbeidszorg te kennen.
Misschien zou het daarom ook interessant zijn om de interne doorstroming tussen de verschillende werkvormen in de sociale economie te kennen. Men spreekt in de sector van het draaideureffect: mensen zitten in een project, stappen eruit, komen in een ander project en geraken er eigenlijk nooit uit. Het zou nuttig zijn dat we daar een zicht op krijgen.
Ten slotte noteer ik dat u in de commissie heel duidelijk hebt gezegd dat er geen vertraging komt in de overname van het federale Kringloopfonds en dat hiervoor het Projectenfonds zal worden ingeschakeld. (Applaus bij de meerderheid en de N-VA)
De heer Bril heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, heren ministers, collega's, de beleidsbrief Werk komt op een kantelmoment. De economische tegenvallers vereisen een pragmatische en realistische aanpak. Dat houdt echter geen koerswijziging in want die aanpak had Vlaanderen al langer op het programma staan.
Meer mensen aan het werk helpen, blijft de grote uitdaging, ook al beseft iedereen dat deze doelstelling op korte termijn vooral zal worden geïnterpreteerd als zo veel mogelijk mensen aan het werk houden of een nieuwe job bezorgen. De economische terugval eist zijn tol: uitzendkrachten en tijdelijke werknemers zijn de eerste slachtoffers, maar ook vaste jobs sneuvelen bij herstructureringen en faillissementen. Die mensen moeten worden geholpen, en dan bedoel ik geactiveerd. Laat er echter geen misverstand over bestaan: de vergrijzing laat zich voelen. Crisis of niet, onze activiteitsgraad moet omhoog en, hoe onwaarschijnlijk het ook klinkt, ettelijke tienduizenden vacatures raken wegens hun knelpuntkarakter niet ingevuld. De nood om onze arbeidsmarkt open te stellen voor werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten vanaf 1 mei 2009, blijft acuut, ook al om een reglementair kader te bieden in antwoord op de verwijten dat mensen in het zwart komen werken of tegen dumpingprijzen via detachering of als zelfstandige.
Terwijl we in de voorbije periode van hoogconjunctuur enigszins de luxe hadden om ons te concentreren op de kansengroepen, moet onze zorg nu ook uitgaan naar de andere werkzoekenden. Dat wordt geen gemakkelijke evenwichtsoefening. Ondanks de lovende woorden van de OESO voor het Vlaamse diversiteitsbeleid, blijft de positie van bijvoorbeeld allochtonen op onze arbeidsmarkt zeer precair.
De afname van de algemene werkloosheid met 61.000 eenheden op twee jaar tijd tot de symbolische grens van 150.000 werkzoekenden, was hoopgevend, maar spijtig genoeg moeten we ons vandaag wapenen tegen een nieuwe stijging. De versterking van de werkbonus, de integratie van het Herplaatsingsfonds in de VDAB, de uitbreiding van de tenders, het pilootproject rond de online automatische matching voor jonge werkzoekenden tot 30 jaar en het akkoord om extra in te zetten op het aanwerven van oudere werkzoekenden, zijn positieve elementen. De activering van werkzoekenden in het algemeen blijft echter een permanente zorg die door de VDAB namens de Vlaamse overheid streng maar rechtvaardig moet worden uitgevoerd. Helaas kan de VDAB werkonwilligen niet zelf sanctioneren. Vooral bij ouderen is dit problematisch. We willen er bij de minister op aandringen om in de onderhandelingen met de federale overheid resoluut een verruiming van de doelgroep naar 50-plussers te bepleiten voor een activering op maat, ter vervolmaking van het recente sociaal akkoord in Vlaanderen.
We moeten durven toegeven dat de cijfers van de verplichte collectieve sessies qua trajectwerking, via de vijftigplusclubs, bedroevend zijn. Die cijfers bewijzen dat een louter voluntaristische aanpak onvoldoende zoden aan de dijk brengt. Dat de opleidingsinspanningen stagneren, is eveneens slecht nieuws. De problematiek van de werkloosheidsvallen is duidelijk verbeterd, maar nog niet uit de wereld geholpen. De PWA's blijven door hun federale karakter onbereikbaar voor het Vlaamse beleid.
Voor deeltijdse werkhervatters en eenoudergezinnen kan Vlaanderen echter wel een greep op het beleid krijgen. Het is goed dat er op Vlaams niveau een studie wordt aangekondigd, maar het is nog beter dat de minister die niet wil afwachten en maatregelen aankondigt. De versterking van de werkbonus en goedkopere kinderopvang zijn alvast goede initiatieven. We zijn verheugd dat het systeem van kinderopvang via dienstencheques een herkansing wordt gegund, via proeftuinen, na de hold-up die op het eerste experiment is gepleegd door het te onderwerpen aan veel te strikte criteria.
Een ander belangrijk punt blijft de combinatie van arbeid en gezin. We mogen daarbij niet de fout maken uitsluitend te denken in termen van niet-arbeid en gezin. Een zinvolle en rationele invulling van de arbeidstijd kan heel wat praktische problemen oplossen en vooral voorkomen dat mensen voor onaangename verrassingen komen te staan als eenmaal de gevolgen van hun keuze voor hun pensioen en ook voor hun verdere actieve loopbaan duidelijk worden. Het zou hypocriet zijn om aan de ene kant van de daken te schreeuwen hoe onrechtvaardig het glazen plafond en de loonkloof zijn en anderzijds vurige pleidooien af te steken om werknemers, goed wetend dat het om vrouwen gaat, tijdelijk of voltijds van de arbeidsmarkt te halen. Mee daarom blijven we grote voorstanders van de uitbouw van gezinsvriendelijke diensten.
Mevrouw de minister, geachte leden, in het laatste deel van mijn betoog wil ik de aandacht vestigen op de sociale economie. Die sector kent een groeiende efficiëntie en professionalisering. Het vooruitzicht op een regionalisering van de sociale economie biedt nieuwe beleidsperspectieven. Dat kunnen we alleen maar toejuichen. Het nakende Eenheidsdecreet maakt dat ook de sociale en beschutte werkplaatsen een coherent wetgevend kader krijgen. Het wordt vooral opletten voor de gewijzigde Europese regelgeving qua subsidiëring. Ook het federale niveau zal blijvend in de gaten moeten worden gehouden. Het subsidiabel voordeel in het kader van de sociale inschakelingseconomie (SINE) of het aandeel van de financiering van de federale overheid in de geplande verhoging van het minimuminkomen in beschutte en sociale werkplaatsen behoeven bijvoorbeeld meer duidelijkheid.
Open Vld blijft hameren op de doorstroming. Door veelvuldige discussies is het inzicht over dat begrip zeker gerijpt. Het belang ervan wordt erkend, al mag u erop rekenen dat er altijd wel iemand in een politiek correcte oprisping zal stellen dat het geen doel op zich mag zijn en dat het voor sommige mensen jammer genoeg onmogelijk is. Daarmee zijn we het eens. Dat doorstroming een meerdimensioneel begrip is, dat niet voor iedereen haalbaar is, erkent zowat iedereen, maar doen alsof het een zonde is om die na te streven voor zo veel mogelijk mensen, gaat in tegen de activeringsgedachte en de rationele besteding van de overheidsmiddelen.
Ik wil het nog snel hebben over drie specifieke items. Net zoals bij de activering van leefloners de kans bestaat dat ze nadien blijven hangen in de werkloosheid, moet in de sociale economie worden voorkomen dat mensen na een sociale tewerkstelling werkloos zouden blijven. Daar moet onze bijzondere aandacht zeker naar uitgaan. Ik wil ook onze blijvende zorg aangeven over het bewaken van de eerlijke concurrentie tussen initiatieven in de sociale economie en reguliere ondernemingen.
Ten slotte wil ik nog stellen dat ook reguliere bedrijven meer dan vatbaar zijn voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Mevrouw de minister, ik wil u herinneren aan uw voornemen om gesprekken te voeren met de minister van Economie, om ook het zelfstandig ondernemerschap voor mensen binnen de sociale economie te bevorderen.
Ondanks enkele kanttekeningen, kan Open Vld zich volledig scharen achter de beleidsintenties van de ministers van Werk en Sociale Economie. We zullen de voorgelegde teksten en de door ons mede ondertekende moties van aanbeveling dan ook consequent steunen. (Applaus bij de meerderheid en de N-VA)
De heer Van Malderen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, dame en heren ministers, collega's, ik wil als inleiding vermelden dat de twee beleidsbrieven uitgebreid besproken zijn in de commissie. Het is niet de bedoeling om alles te herhalen.
In die commissie, mevrouw Bruyninckx, hebben alle interveniënten lof gesproken over de duidelijkheid, het realisme en de continuïteit van de voorliggende beleidsbrieven. Die drie kenmerken, duidelijk leesbaar beleid, realistisch en praktisch toepasbaar op het terrein en oog voor langetermijndoelstellingen, zijn voor ons uitermate belangrijk.
Immers, 2008 is een scharnierjaar geworden. De economische groeivertraging die zich in de eerste helft van het jaar aankondigde, leidde tot een financiële crisis en tot de huidige recessie en de daarmee gepaard gaande ontslagen, herstructureringen en faillissementen. Die toestand vraagt klare, krachtige en vertrouwenwekkende maatregelen. We moeten ervoor zorgen dat de economische toestand er ons niet collectief toe verleidt om de armen te laten zakken, en om de conjuncturele werkloosheid een structurele te laten worden. Meer dan ooit moeten we er zorg voor dragen dat wie zijn job verliest, zo snel mogelijk opnieuw aan de slag kan.
2008 was een kanteljaar. Wij hebben nu de verantwoordelijkheid om voor 2009 de voorwaarden te creëren die een economisch herstel teweegbrengen. Een soepel draaiende arbeidsmarkt is een van die voorwaarden. Zelfs in tijden van stijgende werkloosheid zullen we moeten woekeren met de schaarste aan talenten. Zelfs in een recessie hebben we iedereen die kan werken nodig. Dat betekent dat we moeten verder blijven inzetten op het stimuleren van kansengroepen.
Daarom vragen we in twee moties van aanbeveling om de sluitende aanpak van werkzoekenden te verbreden en te verdiepen. In overleg met de sociale partners zal maatwerk moeten worden opgezet, specifiek gericht op doelgroepen. Jongeren en 50-plussers hebben bewezen dat we dat met succes kunnen doen. Die successen worden nu enigszins gehypothekeerd, daar kom ik nog op terug.
Net door de sluitende aanpak is inderdaad, mijnheer Laurys, een nieuwe groep opgedoken: de MMPP's, werkzoekenden met een medische, mentale, psychische en of psychiatrische problematiek. De MMPP houdt mensen ervan af om toegang te vinden tot de arbeidsmarkt. Ze werden voordien niet gedetecteerd. Door de warme omhulling van de sluitende aanpak komen die problemen nu aan bod en kunnen we ze remediëren.
Wij pleiten ervoor om net nu, in deze economisch moeilijke tijden, verder te investeren in de sociale economie zodat die een antwoord kan bieden op maatschappelijke noden en op de specifieke arbeidsbehoeften van deze doelgroep. Dit vraagt voor wat betreft de lokalediensteneconomie de versterking en uitwerking van de klaverbladfinanciering. Dit vraagt de versterking van de rol van de sociale economie in het reguliere circuit. Het lijkt ons nu prioritair om werk te maken van het concretiseren en het opstarten van een Vlaams alternatief voor het Kringloopfonds zodat de sociale-economiebedrijven blijvend een beroep kunnen doen op leningen en risicokapitaal met sociale meerwaarde. De minister van Sociale Economie heeft in de commissie ook aangekondigd dat de lokale besturen beter ondersteund zullen worden om effectief projecten in het kader van de lokalediensteneconomie op te zetten.
We verwachten veel van het decreet Maatwerk en vooral van het inschalingsinstrument dat de afstand van het individu tot de arbeidsmarkt meet zodat de subsidiëring er efficiënt op kan worden afgestemd. Ik ben er echt van overtuigd dat de minister alles op de sporen heeft gezet om de sociale economie een duurzame toekomst te garanderen in onzekere tijden van economische crisis, maar ook structureel in het kader van de globalisering, die al jaren een probleem vormt voor deze sector.
Maar, in de eerste plaats moet de positie van arbeidsgehandicapten in het normale economische circuit verbeteren. De minister van Werk heeft bijvoorbeeld via de Vlaamse ondersteuningspremie een krachtig instrument gecreëerd en we kijken dan ook reikhalzend uit naar de eerste resultaten, wetende dat het instrument werd gelanceerd tijdens economisch heel zwaar weer.
Dames en heren ministers, collega's, er zijn in 2008 meer dan 8000 bedrijven failliet gegaan. Dat zijn evenveel persoonlijke drama's. Het grootste deel betreft heel kleine ondernemingen en eenmanszaken. Vaak, en terecht, besteden we veel aandacht aan herstructureringen in grote bedrijven en daarvoor werden een heel goede aanpak en instrumentarium op poten gezet. Recent versterkte u, mijnheer de minister, tot onze grote tevredenheid, de begeleiding van tijdelijken en interims. Ik zou hier willen pleiten voor een screening en waar nodig ook een aanpassing van ons instrumentarium, zodat we de overgang van werk naar werk zo veel mogelijk faciliteren, ongeacht het statuut dat iemand heeft. Ook zelfstandigen zouden zich dus moeten kunnen inschuiven in de verschillende maatregelen zoals de tewerkstellingspremie, het herplaatsingsfonds en dergelijke.
Ik wil ook nog even stilstaan bij de moeilijke relatie van het Vlaamse niveau met de federale overheid. Heel recent hielden we een debat over de vereenvoudiging van de arbeidsplannen en meer specifiek over de onzekere toekomst voor onze 50-plussers, maar er is meer. Het decreet Maatwerkbedrijven kan wellicht niet meer worden gerealiseerd tijdens deze legislatuur wegens problemen in de onderhandelingen met het federale niveau. In het kader van het aflopende interprofessioneel akkoord werden in twee verhogingen van het gewaarborgd maandelijkse inkomen voorzien. We stellen echter vast dat de federale overheid haar deel niet betaalt en dat Vlaanderen vandaag moet voorschieten.
Vlaanderen heeft geïnvesteerd in sociale inspectie om ook de aflevering van arbeidskaarten te controleren. We stellen inderdaad vast, mijnheer Bril, dat er op het terrein heel veel misbruik wordt gemaakt van de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, via een arbeidskaart of via het systeem van detachering, maar er ligt een krachtig instrument klaar: de hoofdelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgever. We stellen vast dat die niet gerealiseerd geraakt. In de commissie heeft mevrouw De Ridder zich uitgesproken voor deze hoofdelijke aansprakelijkheid, maar het was blijkbaar veel moeilijker om zich in te schrijven in de motie van aanbeveling. We hopen - en ik ondersteun de analyse - dat er nu eens effectief werk van zal worden gemaakt.
De lijst van problemen is veel te lang om toeval te zijn. Ik wil dan ook uitdrukkelijk vragen dat de hele Vlaamse Regering deze dossiers op de agenda plaatst van het overleg met de federale regering. Er wordt in Vlaanderen heel veel goed werk verricht. We kunnen een uitstekend palmares voorleggen. Er werd echt verschil gemaakt op het vlak van de doelgroepen, want we hebben meer gedaan dan alleen de conjunctuur volgen, we hebben een onderscheid gemaakt tussen specifieke doelgroepen. We moeten ervoor zorgen dat dit goede werk niet wordt vertroebeld door de ziekte die het federale niveau kenmerkt. Ik wou dat ik van iedereen kon zeggen dat ze zo'n goed rapport verdienen als deze beide ministers. (Applaus bij Open Vld en bij sp.a)
De heer De Craemer heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, heren ministers, de Vlaamse arbeidsmarkt bevindt zich vandaag op een kantelmoment. Sinds enkele maanden wordt de Vlaamse economie geconfronteerd met een vertraagde economische groei. De effecten daarvan worden steeds duidelijker zichtbaar. De afgelopen maanden kende de Vlaamse economie een stijgend aantal faillissementen en afdankingen. Om die uitdagingen aan te pakken, zal het arbeidsmarktbeleid dat Vlaanderen de afgelopen legislatuur heeft gevoerd, dan ook in die context moeten worden bekeken en moeten leiden tot vertrouwenswekkende maatregelen. Het is vanuit die invalshoek dat ik, binnen mijn beperkte spreektijd, enkele aandachtspunten naar voren wens te brengen.
Vooreerst is het noodzakelijk de nodige initiatieven te nemen om de activiteitsgraad bij oudere werkzoekenden te verhogen. Gezien de effectiviteit van de sluitende aanpak voor jongere leeftijdscategorieën, lijkt het de N-VA een must om die aanpak te continueren en zelfs uit te breiden naar de leeftijdscategorie van de 50-plussers. Parallel moet in de nodige stimulansen worden voorzien voor het voeren van een leeftijdsbewust personeelsbeleid.
Daarnaast moeten er bijkomende initiatieven worden genomen om de activiteitsgraad bij jongeren, allochtonen en mensen met een handicap te verhogen. Langer werken betekent ook dat we moeten nadenken over de kwaliteit van de arbeid. Zo blijft de combinatie tussen gezin en arbeid voor heel wat mensen een moeilijke opdracht. Daarom is het noodzakelijk een volwaardig en toekomstgericht gezinsbeleid te ontwikkelen. De N-VA vraagt in dat kader te overwegen om de Vlaamse aanmoedigingspremie opnieuw te verhogen.
In het licht van de demografische ontwikkelingen waarvan we de gevolgen op korte termijn zullen voelen, is het belangrijk de nodige maatregelen te nemen om de interregionale arbeidsmobiliteit te versterken. Zo moeten de bestaande hindernissen inzake mobiliteit en taalkennis efficiënt worden aangepakt, en moet de samenwerking tussen de VDAB, Forem en Actiris nog worden versterkt
Gelet op het hoge aantal faillissementen, vraagt de N-VA dat de Vlaamse Regering kort op de bal speelt door een krachtdadig activerend beleid te voeren bij herstructureringen. In dat kader vragen wij de piste van de zogenaamde ervaringspools verder uit te werken en de actoren op het terrein te ondersteunen, om de waardevolle competenties en ervaring van afgedankte oudere werknemers bij herstructureringen niet verloren te laten gaan.
De tijd dat iemand zijn hele loopbaan in hetzelfde bedrijf doorbrengt, is voorbij. Flexibiliteit wordt een steeds belangrijker element op de arbeidsmarkt. Met het oog op de competentieontwikkeling bij zowel werknemers als werkgevers vraagt de N-VA om verder in te zetten op het zichtbaar maken, ontwikkelen en optimaal inzetten van competenties, alsook het beleid inzake loopbaanbegeleiding te versterken. Verder is er ook nood aan de uitwerking van een efficiënt en daadkrachtig EVC-beleid.
Tot slot lijkt het ons noodzakelijk een versterkt taalbeleid te voeren en daartoe een sluitend aanbod van het Nederlands te ontwikkelen in taalvoorbereiding en -ondersteuning voor werkzoekenden en werknemers. Daarbij moet extra aandacht worden besteed aan de taalverwerving van het Nederlands van anderstalige werkzoekenden in Vlaams-Brabant en in de Vlaamse Rand in het bijzonder.
Vlaanderen is het beleidsniveau bij uitstek om de problemen inzake werkgelegenheid aan te pakken, zo bewijzen de goede resultaten van het arbeidsmarktbeleid de afgelopen jaren. In de mate van het mogelijke slaagde Vlaanderen erin om te reageren op de uitdagingen waarmee de Vlaamse arbeidsmarkt werd geconfronteerd. In de mate van het mogelijke, omdat hét probleem van een goed Vlaams werkgelegenheidsbeleid het ontbreken van homogene bevoegdheidspakketten is. Om een actief werkgelegenheidsbeleid te kunnen voeren, moest er een bevoegdheidsoverdracht naar de Vlaamse overheid gebeuren. Jammer genoeg is daar tot op heden niets van in huis gekomen.
Bijna tien jaar na de goedkeuring van de vijf Vlaamse resoluties beschikt Vlaanderen nog altijd niet over de broodnodige instrumenten om een daadkrachtig en coherent arbeidsmarktbeleid te kunnen voeren. Nochtans bewijzen de cijfers zwart op wit dat het Belgische arbeidsmarktbeleid beter zou worden opgesplitst, zodat meer efficiëntie en een doelmatig gebruik van overheidsmiddelen mogelijk worden.
De N-VA dringt er dan ook op aan dat de Vlaamse Regering er nauwgezet op toeziet dat de federale regering niet meer tussenkomt in gewest- en/of gemeenschapsbevoegdheden en dat de nodige stappen worden gezet om het volledige arbeidsmarktbeleid over te hevelen, een splitsing van de RVA incluis. (Applaus bij de N-VA)
De heren Bril en Van Malderen hebben elk vanuit hun eigen perspectief een heel goed overzicht gegeven van het beleid en de uitdagingen. De heer Laurys heeft daar nog enkele accenten aan toegevoegd en de heer De Craemer heeft enkele uitdagingen scherpgesteld.
Ik wil ingaan op drie punten. Taal is heel belangrijk. We moeten daar hoger op inzetten, ook om mensen kansen te geven op de arbeidsmarkt. Vorige maandag hadden we een belangrijke bijeenkomst in Antwerpen. We hebben voor de derde keer in Vlaanderen een rondetafelconferentie georganiseerd over het beleid ter versterking van Nederlands voor anderstaligen. Die bijeenkomst was heel grondig voorbereid, en heeft aanleiding gegeven tot allerlei beleidsaanbevelingen, waarvan ik er sommige al kan beginnen uit te voeren, maar waarvan andere centraal op de onderhandelingstafel van de volgende Vlaamse Regering moeten worden gelegd. De vorige twee bijeenkomsten over NT2 waren mijlpalen in het beleid, deze zal dat waarschijnlijk ook zijn.
In de aanbevelingen van die rondetafel staat een heel hoofdstuk over werk en taal. Dat is terug te vinden op mijn website. We moeten rond werk en taal veel stelselmatiger strategisch bezig zijn. Dat veronderstelt het oplossen van veel praktische problemen, bijvoorbeeld in de samenwerking met de Huizen van het Nederlands, de opleidingsverstrekkers enzovoort. Misschien is de informatie op mijn website nuttig voer voor verdere vragen en debatten in de commissie.
Mijnheer Van Malderen, u hebt iets heel belangrijks gezegd. We hebben de neiging om sterk te focussen op grote bedrijven die herstructureren. Dat is belangrijk, maar er zijn talloze kleine zelfstandigen die stoppen omwille van de economische crisis. Wat doen we daarmee? We moeten ons beleid op dat vlak screenen en onderzoeken welke mogelijkheden we al scheppen, maar misschien onvoldoende bekend zijn, ook voor mensen die zich als ex-zelfstandige aanmelden bij de VDAB omdat ze ondertussen werkzoekend zijn. Ik stel voor dat ik uw uitdaging opneem en dat verder bekijk. Ik kan er nu niet op ingaan, maar u hebt gelijk. We moeten dit aanpakken.
Vorige maandag hadden we een bijeenkomst met het VESOC over de 50-plussers. Daar is niet meteen iets beslist. We nemen geen beslissingen op dat niveau. We hebben daar wel afgesproken dat de minister-president en ikzelf in naam van de Vlaamse Regering met de eerste minister gaan praten over de zogenaamde vereenvoudiging van de banenplannen en de impact daarvan op ons beleid. Dat gesprek vindt morgen plaats.
Ik hoop dat de dialoog van gemeenschap tot gemeenschap die de Vlaamse Regering heeft opgestart, zeer snel wordt hervat en dat dit probleem daar kan worden opgelost. Alleen is er een enorme urgentie. De zogenaamde vereenvoudiging van de banenplannen begint effect te hebben als dat plaatsgrijpt zoals afgesproken op het federale niveau vanaf 1 april 2009. Dat betekent in mijn lezing dat mensen die na 1 april worden aangeworven, geen enkele aanspraak meer kunnen maken op de aanwervingsstimulansen die in de federale banenplannen staan, bijvoorbeeld voor langdurig werkzoekenden. Dat gaat over loonkostverschillen van 15 tot 20 percent.
Het betekent in mijn lezing ook dat iemand die aan het werk is en bijvoorbeeld van 54 naar 55 jaar gaat, of van 56 naar 57 jaar, en om die reden normaliter een extra tegemoetkoming zou krijgen, die niet meer zal hebben als hij of zij die overgang na 1 april maakt.
En bovendien stopt dat arsenaal eind 2010. Het gaat over 530 miljoen euro. Er is een verschrikkelijke urgentie, niet alleen om het probleem op te lossen in een bijzondere wet. Want het betekent wel degelijk dat je een bijzondere wet maakt. En zelfs als je die bijzondere wet hebt, komt dit gewoon te snel. Er zal een gat vallen in het beleid.
Waarom heb je een bijzondere wet nodig? De Vlaamse overheid is wel bevoegd voor plaatsingspremies, voor mensen die de overgang maken van werkloosheid naar werk. Maar het is zeer duidelijk dat enkel de federale overheid bevoegd is voor lastenvermindering voor mensen die aan het werk zijn. Lees de bijzondere wet. Lees het advies van de Raad van State over de fiscale jobkorting. Wie beweert dat het federale akkoord schitterend is omdat Vlaanderen nu in actie kan schieten, vergist zich. De bijzondere wet verhindert dat, dus moet men hem aanpassen.
De heer Peumans heeft het woord.
Mijnheer de minister, enkele sprekers hebben het gehad over het Marcourt-Vandenbrouckeverhaal. Een jaar geleden heb ik dat nog eens in de krant gelezen. Ik heb u toen geprezen voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid.
Wat is de status van die overeenkomst of die gezamenlijke tekst? De heer Marcourt zegt dat jullie die overeenkomst niet als ministers hebben gemaakt, maar als leden van het onderhandelingscomité in het kader van de gemeenschapsdialoog.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Ik onderschrijf wat u zegt, mijnheer de minister. Maar u hebt ook altijd beweerd dat de financiering van de sociale zekerheid nationaal moet blijven. Indien u dat doelgroepenbeleid en de mogelijkheid om in te grijpen in de loonkost overhevelt naar de deelstaten, moeten dan ook de sociale bijdragen de verantwoordelijkheid worden van de deelstaten? Op die manier zou de financiering van de sociale zekerheid bij een bijzondere wet gedeeltelijk de verantwoordelijkheid van de deelstaten worden om de kostenverlaging voor de doelgroep mogelijk te maken.
In verklaringen in de Franstalige pers en van federale regeringsleden klinkt het: "We bieden u het doelgroepenbeleid aan." Zij verstaan daar blijkbaar onder dat de deelstaten dat met premies moeten doen. Ik vind dat als men dat overhevelt, ook een deel van de financiering via de sociale zekerheid en de sociale bijdragen moet verlopen. Anders zitten we in de moeilijke situatie dat we dat met premies moeten doen.
U hebt het over 500 miljoen euro. Dat is een federaal bedrag. Het moet nog opgesplitst worden naar de deelstaten. Betekent dit dat in de dialoog het standpunt van de Vlaamse Regering is dat ze instrumenten moet hebben voor het doelgroepenbeleid en dat die kunnen slaan op de gedifferentieerde mogelijkheid van sociale bijdragen?
De tekst met de heer Marcourt is een akkoord tussen hem en mij en onze partijen. Het is een initiatief dat wij hebben genomen, uiteraard niet in naam van onze regeringen.
Wij hebben dat genomen als mensen die in deze onderhandeling zitten. Het is een akkoord. Wat erin staat, is generiek maar duidelijk. Wat erin staat, mijnheer Peumans, gaat verder dan wat ooit in Vlaamse resoluties heeft gestaan over het werkgelegenheidsbeleid. Ik zeg dat niet polemisch. Ik hoef me dus helemaal niet te generen over mijn tekst met de heer Marcourt. Het is gewoon een bewijs dat het mogelijk is om een tekst te maken.
Mijnheer Van Rompuy, de positie die de Vlaamse Regering heeft ingenomen bij monde van een nota die ik heb uitgedeeld en toegelicht in Jodoigne, over hervormingen van de arbeidsmarkt, houdt inderdaad in dat we het doelgroepenbeleid regionaliseren en dat dit niet alleen gaat over premies bij de aanwerving van mensen. Dat kunnen we al, alleen was dat in onbruik geraakt. Ik heb die bevoegdheid opnieuw tot leven gebracht met de tewerkstellingspremie voor 50-plussers. Ik ben gaan kijken naar wat de RVA ooit, vroeger, lang geleden, deed. Die bevoegdheid is overgeheveld.
De plaatsingspremie is een heel gelimiteerd instrument. Het gaat immers over de aanwerving van iemand. Wanneer je dat instrument te krachtig maakt, ontstaat er een te grote verleiding om carrousels te organiseren. Ik maak dat instrument nu heel krachtig voor de 50-plussers. Daar zit echter een limiet op. We moeten dan ook absoluut dat andere instrument hebben. Wie aan het werk is maar als kwetsbaar wordt beschouwd, moet goedkoper kunnen worden gemaakt. Dat gebeurde tot nu toe op massieve wijze op federaal vlak. Dat moet een bevoegdheid van de regio's worden. Zo niet, kunnen we geen beleid voeren en zijn we enkel bezig met plaatsingspremies. Dat is een zeer half beleid.
Wat betekent dit voor de uitwerking? Dat hebben we in de dialoog nog niet besproken. We hebben dit binnen de Vlaamse Regering nog niet geoperationaliseerd. De vraag is dan hoe een bijzondere wet wordt geschreven. Dat wordt nu zeer dringend. Volgens mij betekent dit dat we er op administratief vlak voor moeten zorgen dat bedrijven voelen dat hun lasten verminderen en dat de initiatie daarvan bij de regio's ligt voor doelgroepen. De regio moet daar financieel voor geresponsabiliseerd worden, in die zin dat de federale sociale zekerheid daar geen verlies mag onder lijden.
We kunnen dit combineren. We kunnen ervoor zorgen dat de federale sociale zekerheid wordt gedekt. We hebben dat gedurende de laatste vijftien jaar altijd gedaan bij federale lastenverminderingen. De regio's moeten in staat zijn om voor mensen die op hun territorium werken en tot een doelgroep behoren, de lasten te verminderen voor het bedrijf dat die mensen tewerkstelt. Dat wordt financieel gecompenseerd. We moeten dat zelf financieel compenseren. Zo niet, gaat Europa niet akkoord. Dat is het resultaat van een recent arrest.
Wanneer men een 55-plusser aanwerft, dan betaalt men minder sociale bijdrage. Als dat wordt opgeheven, zoals de Vlaamse Regering destijds ook deed met de opcentiemen, voorzien wij dan in onze begroting in een bedrag dat wordt doorgestort naar de federale regering die daarmee dan de lasten verlaagt? De opcentiemen zaten destijds niet in de ontvangsten- maar in de uitgavenbegroting. We gaven dus een soort van subsidie. Is dat de manier waarop ook de Vlaamse Regering zou werken? Een bedrijf zou dus minder lasten betalen terwijl de Vlaamse overheid dat bedrag aan de federale sociale zekerheid zou betalen?
Dat soort mechanisme heb ik inderdaad in mijn hoofd.
Dat is iets anders dan dat men bevoegd wordt.
Men wordt bevoegd maar men regelt de zaak zo dat het voor een bedrijf automatisch is. Men moet financieel responsabel zijn. Het Azorenarrest van de Europese Unie stelt dat de overheid die dat doet, legistiek bevoegd én financieel verantwoordelijk moet zijn. In dat geval gaat het niet om selectieve staatssteun. Anders bezondigt een regio zich daar wel aan. Men moet dat dus zo doen. Dat valt onder de techniciteit.
Ik hoor nu in kringen van de federale onderhandelaars dat dat allemaal in orde zou zijn of dat 'ze' het budget voor de activering mogen hebben. Dat klopt niet. Het budget voor activering draait louter om de overgang te maken van werkloosheid naar werk. Dat zijn subsidies bij de overgang van werkloosheid naar werk. Maar daarmee wordt de zaak niet opgelost. Men moet dus de bijzondere wet wijzigen, en wel nu. Anders is er een enorm probleem. Zelfs als dat gebeurt, is het de vraag of de minister van Begroting geld zal hebben tegen 1 april. Dat is niet zo simpel.
We zitten opgescheept met een zeer grote politieke en beleidsuitdaging. Ik hoop dat morgen ook duidelijk te maken aan de federale collega's. Tegelijkertijd hoop ik dat in het kader van de dialoog een sfeer ontstaat om dat probleem op een politiek gedragen manier op te lossen.
Mijnheer Van Malderen, ik heb de zaak ondertussen laten natrekken. Iemand die stopt als zelfstandige en die bij de VDAB één dag is ingeschreven als niet-werkend werkzoekende, kan aanspraak maken op de tewerkstellingspremie 50+.
Dames en heren, na de actuele vragen gaan we vanmiddag voort met het beleidsdomein Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid.