Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de taalkennis van werkzoekenden in Vlaanderen
Verslag
De heer De Craemer heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, mijn vraag gaat over de kennis van het Nederlands bij anderstalige werkzoekenden. Mijnheer de minister, in een antwoord op een schriftelijke vraag eind april 2008 gaf u reeds toe dat de resultaten inzake de kennis en de taalopleiding voor anderstalige werkzoekenden op dit ogenblik zeer bescheiden zijn. Uit de cijfers van eind april 2008 blijkt dat er sinds de invoering begin 2008 amper twee Waalse werkzoekenden gestart waren in een individuele beroepsopleiding met taalondersteuning. In 2007 volgden zeventien werkzoekenden de module 'Nederlands op de Werkvloer' en eind april 2008 waren er dat achttien.
U besloot toen dat er nog heel wat moest gebeuren vooraleer de gewenste dynamiek op gang zou komen. Wat toen een teken aan de wand was, werd nu bevestigd door een peiling van de VDAB naar de kennis van het Nederlands bij anderstalige werkzoekenden.
Collega's, de cijfers zijn op zijn zachtst gezegd alarmerend. In De Standaard van vandaag lezen we de volgende cijfers: 62,7 percent van de anderstalige werkzoekenden, ofte 14 percent van alle werkzoekenden, kent weinig of geen Nederlands. Opvallend is, mijnheer de minister, dat vooral Franstaligen slecht scoren, ondanks het feit dat 53,9 percent, meer dan de helft dus van de Franstalige werkzoekenden, van Belgische origine zijn. In Vilvoorde bijvoorbeeld kent of begrijpt liefst 75 percent, drievierde dus van de anderstaligen, nauwelijks of geen Nederlands.
De VDAB heeft ook een onderzoek verricht naar het verband tussen de kennis van het Nederlands en de kansen op en de deelname aan de arbeidsmarkt. De algemene conclusie was heel snel en overduidelijk: men moet Nederlands kennen om zijn kansen op een job te maximaliseren. Wederom liegen de cijfers niet: van de anderstalige werkzoekenden die zeer goed Nederlands kennen, is bijna 36 percent na zes maanden aan de slag. Bij degenen daarentegen die geen of een beperkte kennis van het Nederlands hebben, is dit slechts 23,5 percent. Dat is een groot verschil. Het toont aan dat de slaagkansen om aan werk te geraken, toenemen met de kennis van de taal.
Mijnheer de minister, ik ontken niet dat de VDAB en u reeds heel wat inspanningen gedaan hebben en doen inzake taalopleidingen voor anderstalige werkzoekenden, al dan niet gekoppeld aan een stage of beroepsopleiding, maar de toestand is allesbehalve rooskleurig te noemen. Acht u het, gezien de resultaten van het onderzoek, zinvol dan wel mogelijk om een verplichte in plaats van een vrijblijvende taalcursus te organiseren? Is de VDAB in dat geval georganiseerd om een dergelijk aantal cursussen te geven? Welke mogelijkheden ziet u om een taaltest of een taalattest te koppelen aan een taalopleiding en dat als een soort diploma te gebruiken om enerzijds de werkgevers te motiveren en te overtuigen om anderstalige werkzoekenden aan te werven, maar anderzijds ook om de werkzoekenden te motiveren om een cursus te volgen?
De heer Van Malderen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, een van de taken die de VDAB ook op zich neemt, is het verrichten van onderzoek naar de Vlaamse arbeidsmarkt en de evoluties daar. Daarbij belicht de dienst soms zaken die soms wat onderbelicht bleven. Zo publiceerde de VDAB gisteren inderdaad opmerkelijke cijfers over de taalkennis van werkzoekenden in Vlaanderen. De heer De Craemer heeft hier cijfers aangehaald: 14 percent van de Vlaamse werkzoekenden spreekt nauwelijks of geen Nederlands, en 63 percent van de mensen die oorspronkelijk niet Nederlandstalig waren, vallen ook in die categorie.
Een belangrijke nuance is dat die aantallen heel ongelijk gespreid zijn over het Vlaamse landsgedeelte. Een eerste grote groep bevindt zich in het arrondissement Vilvoorde, maar daarnaast zijn er ook in onze grote stedelijke kernen heel grote groepen mensen die heel zwak scoren wat het Nederlands betreft, met als voornaamste uitschieters Gent en Antwerpen. Op zich is het een vrij onthutsende vaststelling dat in Vilvoorde het grootste deel van de werkzoekenden geen Nederlands kent. Ik moest even stilstaan bij die vaststelling. Daarnaast is er de belangrijke groep in die stedelijke kernen die veeleer Turk-Maghrebijns van oorsprong is en ook niet onderbelicht mag blijven.
Er is overduidelijk een verband tussen taalkennis en de kansen op de arbeidsmarkt. De VDAB-studie toont dat ook aan. Het is echter niet zo dat wie geen taalkennis heeft, geen kansen zou hebben op de arbeidsmarkt. Wat dat betreft, verschil ik in mijn interpretatie enigszins van mening met de heer De Craemer. Ook mensen zonder taalkennis vinden hun weg naar de arbeidsmarkt. Uiteraard is taalkennis een heel belangrijke sleutel, die het vinden van werk vergemakkelijkt en dus moet worden gestimuleerd. Het is echter niet zo dat het ontbreken van taalkennis de deur definitief sluit. Ook hier hebben we immers succeservaringen nodig. Ik wil waarschuwen voor de defaitistische visie dat het ontbreken van taalkennis de deur definitief sluit. Mensen kunnen en moeten, ongeacht hun kennis, beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Blijkbaar leggen we in Vlaanderen de lat vrij hoog. Zo is er geen verschil tussen geen kennis en een beetje kennis van het Nederlands hebben. Ook dat is een nuance die ik zou willen aanbrengen.
Mijnheer de minister, hoe reageert u op die cijfers? Wat doet de VDAB vandaag opdat werkzoekenden beter het Nederlands zouden beheersen? Hoe ziet u die inspanningen in het licht van de gisteren gepubliceerde vaststellingen? U staat erom bekend dat u uw beleid steevast evalueert en desgevallend bijstuurt. Overweegt u nieuwe initiatieven en wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen de problematiek van de Brusselse rand enerzijds en de grootstedelijke contexten anderzijds?
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, de beide vraagstellers hebben al heel wat cijfers gegeven. Ik heb zelf nog wat cijfers die ik moet geven. Ik zal hun cijfers dus niet herhalen. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat een gebrekkige kennis van het Nederlands, of geen Nederlands kennen, een belangrijke handicap is voor mensen die aan de slag willen geraken op de Vlaamse arbeidsmarkt. De heer Van Malderen heeft gelijk: dat is niet altijd doorslaggevend. Overigens, er wordt geroepen om Polen of andere arbeidskrachten uit het buitenland, maar dat zijn ook mensen die geen Nederlands spreken. Men moet dus niet overdrijven: ook mensen die geen Nederlands spreken, kunnen wel eens een baan vinden bij ons, maar voor het gros van de werkzoekenden is taal toch wel een essentieel probleem. We zetten daar ook heel sterk op in.
Als achtergrondinformatie wil ik om te beginnen wat cijfers geven over wat we in het algemeen doen om het Nederlands aan te brengen bij mensen die dat nodig hebben in Vlaanderen. Dat is immers een vrij belangrijk punt in mijn beleid. In onze centra voor volwassenenonderwijs worden cursussen Nederlands voor anderstaligen gegeven. Alleen al voor 2006-2007 was er in Brussel een stijging met meer dan 5 percent, in Vlaanderen een stijging met bijna 6 percent en in de rand rond Brussel een stijging met meer dan 10 percent. Als we dan bekijken wat er in de centra voor volwassenenonderwijs werd gedaan aan het begin van deze regeerperiode, dus toen ik daarvoor verantwoordelijk ben geworden, dan bedraagt de stijging van het aantal cursusuren Nederlands voor anderstaligen meer dan 17 percent.
In de basiseducatie is de investering nog forser: in Vlaanderen plus 9 percent van 2006 naar 2007, in Brussel 8 percent en in de rand een stijging in één jaar met 23 percent. Daarbovenop doet de VDAB zelf ook heel wat. Ik weet niet of u dat weet: binnen de VDAB zijn er 125 mensen voltijds bezig met onderricht van het Nederlands aan anderstaligen, 14 in Brussel, 27 in Vlaams-Brabant. In 2007 hebben we in 102 bedrijven Nederlands aangeleerd op de werkvloer.
De inspanning is al redelijk fors. Maar ze volstaat niet. Ze moet doelgerichter zijn, en strategischer, en dat is de reden waarom ik aan de VDAB gevraagd heb een taalactieplan op te stellen voor heel Vlaanderen, niet alleen voor de rand rond Brussel. Dat is bijzonder, ik kom daar op terug. In het algemeen moet zo'n taalactieplan inwerken op de mensen die werkzoekend zijn, maar ook op de mensen die werk aanbieden.
Laat me met die laatste beginnen. Ik ben het nogal eens met de heer Van Malderen. We merken dat werkgevers soms hun eisen te hoog stellen en misschien iets meer geduld zouden moeten hebben en vertrouwen in de instrumenten die wij aanbieden. We hebben bijvoorbeeld instructeurs die 'Nederlands op de Werkvloer' komen aanleren. Men moet niet van in het begin, vanaf de eerste dag, verwachten dat iemand perfect Nederlands spreekt. Daar moet men wat genuanceerd in zijn. Mijn pleidooi naar werkgevers is: zet uw poort toch ook open voor mensen die bereid zijn hun Nederlands nog te verbeteren op de werkvloer, ik stuur wel een instructeur. We zullen beter moeten inschatten wat de eisen zijn die men moet stellen aan iemand die hier aan de slag wil, en eisen die men kan stellen aan iemand die al een tijdje aan de slag is, die laatste liggen dan natuurlijk wat hoger.
Aan de andere kant moeten we een brede screening maken van de werkzoekenden. We moeten echt naar de hele groep kijken en vaststellen wie nood heeft aan een betere kennis van het Nederlands. We moeten deze mensen ook confronteren met het feit dat ze beter Nederlands moeten leren.
Dat is wat mij betreft trouwens een verplichting. Ik wind daar geen doekjes om. Wanneer blijkt dat men een mondje Nederlands moet leren spreken om een job te vinden, en er is een cursus beschikbaar, dan is dat voor mij een verplichting. Maken we dat hard? Jawel. In Halle-Vilvoorde hebben we in 2007 aan 864 werkzoekenden laten zeggen dat ze eigenlijk een opleiding Nederlands moesten volgen. 616 hebben effectief deelgenomen aan een opleiding NT2. Waar zit het verschil tussen 864 en 616? Sommigen hebben werk gevonden voor de opleiding begon, sommigen volgen eerst een ander soort opleiding, anderen weigeren. Die laatste groep wordt gesanctioneerd. We hebben in een aantal gevallen sancties laten uitspreken door de RVA. In concreto zijn 7 mensen uit die groep gesanctioneerd omdat ze niet ingingen op een aanbod om Nederlands te leren. We passen dat sinds kort onverkort toe. Ik vind dat dat zo hoort.
Ik heb aan de heer De Craemer statistieken bezorgd in antwoord op een schriftelijke vraag. Ik moet die cijfers wat bijstellen, gelukkig in een gunstige richting. We hebben intussen wat dieper in de gegevens gegraven. Ik kan u vandaag het volgende zeggen. Wat betreft 'Nederlands op de Werkvloer' telden we in Vlaams-Brabant in 2007 476 cursisten. Er waren dus 476 mensen aan wie we tussen de machines, de bureaustoelen en de computers Nederlands gaven. Van die 476 waren er 231 afkomstig uit het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en 85 uit Wallonië. Voor 2008, tot april, tellen we 237 cursisten, waarvan 79 uit het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en 60 uit Wallonië.
Dat is een pak beter dan de cijfers die ik u eerder heb gegeven. Die cijfers waren dus een beetje fout en ik verontschuldig me daarvoor, maar ik heb liever dat ik een cijfer kan rechtzetten in gunstige zin dan in ongunstige zin. We hebben herteld, want ik was zelf nogal verrast door die heel magere cijfers.
Wat we ook doen in Halle-Vilvoorde, is het volgende. Sinds enige tijd roepen we de mensen in groep samen. We noteren de mensen die over de vloer komen van wie we denken dat ze onvoldoende Nederlands kennen. Zij worden dan uitgenodigd op een gemeenschappelijke informatievergadering. We doen dat één keer per maand met de VDAB, het Huis voor het Nederlands, de centra voor volwassenenonderwijs en basiseducatie. We brengen mensen samen, nemen van elke werkzoekende een taaltest af en vervolgens worden ze doorgestuurd naar een passende taalopleiding. Dat is ondertussen een heel groot succes aan het worden, zodat we nu al vier keer per maand een sessie doen met telkens een honderdtal werkzoekenden. Dit is een specifieke actie in Halle-Vilvoorde en ik denk ook dat ze belangrijk is.
Wat wil ik nu dat we daaruit leren, ook voor andere streken in Vlaanderen? Het is immers niet alleen in Halle-Vilvoorde dat dit probleem bestaat, u hebt daar gelijk in. Ik wil echt een taalactieplan, waarbij we aandacht hebben voor vacatures en de manier waarop taalvereisten verwoord worden in vacatures, aandacht voor de basiskennis van het Nederlands bij werkzoekenden en het snel vaststellen dat sommige mensen onvoldoende Nederlands kennen en de taal dan ook bijbrengen, en ook wel aandacht voor meertaligheid, want er zijn ook Vlamingen voor wie het nuttig is als ze werk willen vinden, dat ze een mondje Engels of Frans spreken. Ook dat is een stuk van het verhaal dat ik wil schrijven.
We zijn er dus mee bezig. Loopt het allemaal perfect? Neen, dat hoort u mij niet zeggen, we zitten eigenlijk nog bij het begin van de inspanning die we doen en die we ook vragen aan de VDAB. Maar u hebt mijn eerste cijfers gehoord: 125 voltijdse eenheden zijn in de VDAB alleen bezig met het Nederlands voor anderstaligen. Dat is toch al een klein legertje dat we inzetten, maar we hebben nog een hele weg te gaan.
Ik herhaal dat er inderdaad een verhaal te schrijven valt van rechten en plichten. Het is niet zo dat we aan elke werkzoekende automatisch moeten zeggen: "Nu moet u Nederlands leren", want er zijn ook mensen die zelfs met een heel beperkte kennis van het Nederlands werk vinden, en waarom zouden we hen geen werk laten vinden? Laat ze dan maar aan het werk gaan. Maar er zijn ook mensen die inderdaad niet aan werk zullen geraken, omdat, zo schatten wij het in, ze, buiten hetgeen ze kennen, onvoldoende Nederlands kennen. Die mensen bieden we inderdaad cursussen aan en voor die mensen zijn ze een verplichting.
Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik wil beginnen met u uw fout te 'vergeven'. De cijfers zijn beter dan wat ze eind april waren. Ik ben er uiteraard niet bij gebaat dat de cijfers slecht zouden blijven, de verandering is alleen maar goed te noemen. Ik ben mijn toespraak begonnen met te zeggen dat er al positieve initiatieven genomen werden door de VDAB en door uzelf. Een doelgerichte en strategische aanpak is inderdaad noodzakelijk. Het is een werk van lange adem, mijnheer de minister, ik weet dat we de situatie niet in een handomdraai kunnen omkeren, maar we moeten de nodige inspanningen blijven leveren.
Anderzijds kan ik er moeilijk mee akkoord gaan dat de werkgevers te veel eisen stellen. Perfecte tweetaligheid vragen de werkgevers niet, mijnheer de minister, zeker niet wanneer het gaat om werkplaatsen voor laaggeschoolden. Men vraagt wel een minimale kennis van het Nederlands zodat men zich kan uitdrukken en de instructies op de werkvloer kan verstaan, want dit is belangrijk in het licht van de integratie van de nieuwe werknemer, van de veiligheidinstructies die gegeven moeten worden bij het opstarten van een job en van een opleiding die moet worden gegeven. We kunnen de zaak toch moeilijk omkeren zodat de werkgevers de reeds aanwezige werknemers eerst bijvoorbeeld Frans moeten leren voor ze andere mensen aanwerven! Zo ver gaan we het niet drijven, en dat is ook niet wat u hebt gezegd, maar we mogen de werkgevers er niet de schuld van geven dat er mensen zijn die geen tweede taal willen aanleren en die ervan uitgaan dat de werkgevers er alles aan moeten doen om op de werkvloer de basiselementen van het Nederlands aan te leren. Ik denk niet dat dat de bedoeling is.
Maar goed, er zijn positieve signalen en de cijfers zijn iets rooskleuriger. En dat zal ook nodig zijn. U gaat aan tafel zitten met uw Waalse collega om op termijn 50.000 Waalse werklozen naar hier te halen. Er moeten mijns inziens heel wat inspanningen gedaan worden om die mensen voor te bereiden, zeker inzake taal, om in Vlaanderen een job te komen zoeken.
Ik blijf dan ook pleiten voor die verplichte taalcursus, met daar eventueel aan gekoppeld een diploma. Voor zowel de werkgever als de werknemer zijn daar voordelen aan verbonden.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw toelichting, die heel duidelijk aangeeft dat er inspanningen gebeuren, en dat die inspanningen ook toenemen. Het is duidelijk de ambitie om die inspanningen heel doelgericht door te voeren, maar ook op een zodanige manier dat alle delen van de problematiek - ook geografisch - aan bod komen, zowel wat betreft de Brusselse rand als de grootstedelijke contexten.
Het is goed dat u de ambitie hebt om te leren uit de lopende ervaringen. Ik wil daarbij de bescheiden suggestie doen om ook te kijken naar de inspanningen die vandaag bijvoorbeeld worden gedaan door sectorfondsen. Ik verwijs naar het sectorfonds van de schoonmaak, waar het kennen van het Nederlands een vereiste is om toegang tot de job te vinden. Ook daar ligt volgens mij nogal wat knowhow en capaciteit.
Ook de IBO met taalopleiding lijkt mij een te volgen initiatief. Ik ben het volmondig met u eens dat we een evenwichtig beleid nodig hebben, waarbij de lat inderdaad niet te hoog wordt gelegd, maar waarbij we mensen ook aanspreken op hun reële kansen op de arbeidsmarkt en hun verantwoordelijkheid om ter beschikking te staan van die arbeidsmarkt. Zij moeten dan ook de nodige initiatieven nemen om die positie te verbeteren, zodat ze de weg naar werk vinden. En daar is het ons uiteindelijk toch allemaal om te doen.
De heer Van Goethem heeft het woord.
Mijnheer de minister, de studie van de VDAB gaat nog iets verder dan wat we hier tot nu toe gehoord hebben. We kunnen in die studie onder meer lezen: "Wie zich zonder of slechts met een gebrekkige kennis van het Nederlands op de Vlaamse arbeidsmarkt begeeft, ondervindt daar zeker nadelen van. Maar die gebrekkige talenkennis is een minder groot nadeel dan 50-plusser te zijn."
U zult me zeker niet horen zeggen dat we geen inspanningen moeten doen om het Nederlands bij te brengen aan anderstaligen. Maar wanneer anderstaligen gemakkelijker op de arbeidsmarkt terechtkomen dan 50-plussers, vraag ik mij toch af of de VDAB niet tekortschiet in zijn toeleidingsbeleid van werkzoekenden naar bedrijven.
Verschillende mensen hebben mij al gezegd dat ze aan de VDAB iemand vragen die betrekkelijk goed Nederlands spreekt, en dat ze dan iemand krijgen die enkel 'ja' en 'neen' kan antwoorden, zonder te weten waar hij precies op antwoordt.
Is deze problematiek ook geen gevolg van een oververtegenwoordiging van allochtonen binnen de kansengroepen, waardoor de VDAB in zijn toeleidingsbeleid minder de nadruk legt op taalkennis dan op de positie binnen de kansengroepen?
Mijnheer de minister, u had het daarnet over mensen die een opleiding weigerden te volgen. U zei dat er zeven gesanctioneerd werden. Ik heb begrepen dat er wel meer dan zeven waren die een taalopleiding weigerden te volgen. Waarom werden die overigen niet gesanctioneerd? En welke sanctie hebben die zeven gekregen?
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Mijnheer de minister, wij zijn tevreden dat u beklemtoont dat het een verhaal is van rechten en plichten, ook wat betreft het volgen van taalcursussen. Dat blijkt ook uit de cijfers. We zijn ook tevreden dat deze regering de voorbije jaren duidelijk meer inzet op taalopleidingen. De investeringen lonen en worden nog opgedreven, met specifieke aandacht voor de omgeving van Brussel. Ik denk dat dat terecht is.
Wat de cijfers betreft, lezen we dat 63 percent van de anderstaligen een gebrek aan kennis heeft. Dat is ongeveer 15 percent van het totaal aantal werkzoekenden. Er wordt een legertje van VDAB-ambtenaren ingezet om taalopleiding te geven. De vraag is echter of dat voldoende is. Hoeveel mensen van de doelgroep van Nederlandsonkundigen volgen effectief zo'n taalcursus? Zijn daar wachtlijsten voor? Of moet men de anderstaligen veeleer aanmoedigen om zo'n cursus te volgen?
Ik wil de cijfers ook enigszins nuanceren. De tewerkstellingskans voor anderstaligen na zes maanden bedraagt 30 à 31 percent. Voor wie goed Nederlands kent, bedraagt die kans 34 à 35 percent. Voor wie amper Nederlands kent, is dat 24 percent. Hier is dus een gap. We moeten de cijfers relativeren, het gaat immers niet van 0 naar 80 percent. Het gaat om een bijkomende trap. Misschien moeten we nog meer inzetten op de begeleiding van werkgevers.
Mijnheer Van den Heuvel, ik kan u niet precies zeggen hoeveel mensen van de doelgroep anderstalige werkzoekenden nu al een cursus hebben gevolgd of aan het volgen zijn. Het is duidelijk dat het om een fractie gaat. Het volstaat de cijfers voor Halle-Vilvoorde erbij te nemen. In Halle-Vilvoorde is de meerderheid van de werkzoekenden niet-Nederlandstalig. Een groot deel is Franstalig, een deel anderstalig. De minderheid is Nederlandstalig. We hebben dit jaar aan 864 mensen gezegd dat ze een cursus Nederlands moeten volgen. Dat is natuurlijk maar een fractie. U geeft zelf meteen ook een argument, namelijk dat bij niet al die werkzoekenden taal het probleem is. Bij sommige werkzoekenden is er een probleem dat nog eerder moet worden aangepakt. Er zijn werkzoekenden aan wie we eerst een vaktechnische opleiding moeten aanbieden. Er zijn ook werkzoekenden die zeer diepe persoonlijke, familiale, medische problemen hebben, bijvoorbeeld een alcoholverslaving, waarvoor we de welzijnssector willen aanspreken.
We bereiken met die taalopleidingen slechts een deel van die groep omdat we nog maar aan het begin staan van dat verhaal en omdat het niet voor elke werkzoekende, zelfs niet voor elke anderstalige werkzoekende, het allereerste punt is dat moet worden verbeterd. Er zijn misschien andere zaken die nog dringender moeten worden aangepakt. Dat illustreert u zelf met die cijfers.
Mijnheer Van Goethem, ik had een beetje moeite om al uw vragen te begrijpen. Voor mij is het een verhaal van rechten en plichten, bekeken per individuele mens. We moeten natuurlijk heel veel doen voor oudere werkzoekenden. Dat is evident. Het is niet omdat we proberen anderstalige werkzoekenden die een werkloosheidsuitkering hebben, te helpen om werk te zoeken, dat we die andere groep verwaarlozen. Het gaat hier gewoon om een evenwicht tussen rechten en plichten. Ik denk ook niet dat u dat in vraag stelt.
De VDAB is niet te veel bezig met allochtonen, ten nadele van ouderen. De doelstelling van de VDAB voor die twee groepen is immers dezelfde. Het zijn twee groepen die we te veel terugvinden in de werkloosheid en te weinig in de bedrijven. Voor die twee groepen moet de VDAB iets extra ondernemen. Naast mijn lof voor de positieve punten uit de evaluatie van de VDAB, ben ik vorige week erg kritisch geweest voor de VDAB, in die zin dat de VDAB het voor die twee groepen niet goed genoeg doet.
Wat de VDAB niet goed genoeg presteert voor ouderen, dan heeft dat ook te maken met het algemene beleid en de algemene politiek. Ik wil daar gerust voor eigen deur vegen. De regering en de sociale partners hebben daar nog wat werk te doen.
Op uw precieze vraag in verband met de sancties kan ik u een precies antwoord geven. We hebben tien weigeringen voorwerp gemaakt van een transmissie aan de RVA. Het gaat om tien gevallen waarbij we vaststelden dat iemand een taalopleiding in Halle-Vilvoorde weigerde. We hebben die overgemaakt aan de RVA. In zeven van de gevallen was er een sanctie, in twee een verwittiging. Eén persoon was ondertussen tewerkgesteld.
U zou misschien graag hebben dat er tienduizenden mensen gesanctioneerd werden. Dat zal dan wel met uw karakter te maken hebben. Dat interesseert me eerlijk gezegd echter niet. Wat me interesseert, is dat tienduizenden mensen gemobiliseerd worden, met iets bezig zijn. Soms volstaat het om daarvoor tien mensen te sanctioneren. Dan weten de anderen het ook. Ik denk dat we doen wat we moeten doen.
Ik kom terug op de vragen die aanvankelijk werden gesteld. Mijnheer De Craemer, u hebt iets vermeld waar ik misschien niet op heb gereageerd. Ik ben het eens met wat u zegt over het belang van een diploma of een certificaat. In de meeste van de trajecten waar ik het over had - volwassenenonderwijs, basiseducatie, cursussen bij de VDAB - wordt op het einde een certificaat gegeven. Ik denk niet dat er in die gevallen een groot probleem is. U hebt echter gelijk dat we daar aandacht aan moeten besteden.
Over de verplichting heb ik het gehad. Het heeft geen zin die van de eerste tot de laatste werkzoekende op te leggen. Ze geldt wel voor degenen van wie men vaststelt dat de kennis van het Nederlands zou kunnen helpen. Voor hen moet men de verplichting opleggen.
Wat de werkgevers betreft, heb ik eigenlijk herhaald wat de heer Hegge, de verantwoordelijke van Voka in Halle-Vilvoorde, heeft gezegd. Hij zegt zelf aan zijn eigen bedrijven dat ze niet mogen overdrijven met de taaleisen, dat ze realistisch moeten zijn. Ik herhaal gewoon wat hij zegt. Hij heeft ook gelijk. Zoals bij zoveel andere zaken moet men van beide kanten gelijk oversteken. Aan individuele werkzoekenden moet men zeggen dat ze Nederlands moeten leren. Aan werknemers mag men echter ook zeggen dat ze er niet van uit mogen gaan dat die werkzoekende in het bedrijf Vondel kan citeren of dat hij Claus gelezen heeft.
Men moet dus van beide kanten gelijk oversteken. Bedrijven moeten soms misschien meer geduld hebben met mensen en vertrouwen hebben in de instrumenten die we ter beschikking stellen. 'Nederlands op de Werkvloer' loopt goed. Ik zou willen dat meer bedrijven een beroep deden op dat instrument en op de instructeurs die we ter beschikking stellen.
Ik roep op om van beide kanten gelijk over te steken.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben het er uiteraard over eens dat het van beide kanten moet komen. Vanuit mijn positie als werkgever verwacht ik natuurlijk ook inspanningen van de andere kant. De oproep is al verscheidene keren gedaan aan de werkgevers om toleranter te zijn en inspanningen te doen op de werkvloer. Daarom is het ook belangrijk dat men elkaar kan begrijpen.
Het incident is gesloten.