Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen.
Ik wijs de vergadering tevens op de reflectienota die mevrouw An Michiels heeft ingediend en die krachtens artikel 56, punt 2, van ons reglement mee de basis vormt voor de beraadslaging in plenaire vergadering.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Berx, verslaggever, heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, allicht is dit de laatste keer dat ik hier als verslaggever het woord zal nemen. Ik zal er dan ook mijn tijd voor nemen, ook al is het niet voor een vol halfrond. Ik doe dat niet omdat het mijn laatste keer is, maar uitsluitend omwille van het grote belang van het ontwerp van decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten, zonder hiermee a contrario te willen zeggen dat de andere ontwerpen en voorstellen van decreet dat niet zouden zijn. De minister was bezorgd over het feit of ik dit verslag al dan niet op een objectieve manier zou kunnen brengen, maar ook dat zal ik proberen.
Collega's, aan de bespreking van dit ontwerp van decreet ging een erg lang besluitvormingsproces vooraf. De eerste conceptnota dateert van 10 oktober 2005. Sindsdien heeft het debat niet stilgelegen. Ook naar de parlementaire behandeling in de commissie voor Onderwijs is terecht veel tijd gegaan. Er werden hierover twee verzoekschriften ingediend, waarvan telkens de eerste ondertekenaar werd gehoord in de commissie, met name op 27 maart 2007 en op 17 januari 2008.
Op 30 mei 2007 was er een gedachtewisseling met de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), de Vlaamse Hogescholenraad (Vlhora), en de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS).
Op 27 november 2007 volgde een gedachtewisseling met de vakorganisaties: de Christelijke Onderwijscentrale (COC), het Christelijk Onderwijzersverbond (COV), het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt (VSOA) en de Algemene Centrale der Openbare Diensten (ACOD).
De eigenlijke parlementaire behandeling vond plaats op 10, 17, 22, 29 en 31 januari 2008. Met nog een extra hoorzitting op 17 januari 2008 met de VLOR, VLIR, Vlhora en VVS en de professoren De Dijn, Mortier en doctor Jürgen Jaspers.
Het is niet mogelijk en wenselijk om over alle elementen en uiteenzettingen een gedetailleerd verslag te brengen. In wat volgt, zal ik een overzicht geven van de kern van de uiteenzettingen van de diverse fracties.
Volgens het Vlaams Belang is het ontwerp niet alleen niet af, maar het is ook niet goed. De minister is gebuisd en moet zijn werk overdoen. Er wordt vooral ingegaan op het kwaliteitsverlies waartoe dit nieuwe financieringssysteem volgens het Vlaams Belang zal leiden, met name een inflatie van de diploma's, waardoor de meer gegoede studenten ertoe worden aangezet om bijkomende diploma's te behalen. Volgens het Vlaams Belang kan de minister zijn democratiseringsdoelstelling, met name de in-, door- en voldoende uitstroom van ondervertegenwoordigde groepen, niet bereiken met deze nieuwe financiering. Voorts acht men het Aanmoedigingsfonds als instrument voor het aantrekken van de ondervertegenwoordigde groepen onvoldoende. Het afstappen van de gesloten enveloppenfinanciering voor de hogescholen waardeert men. Wel betreuren de VB-leden in de commissie dat de gelegenheid niet wordt gebruikt om de structurele onderfinanciering van de hogescholen recht te trekken. Zo zou de spectaculaire groei die de hogescholen de voorbije tien jaar kenden, worden gehonoreerd. De overheidsfinanciering van onderzoek mag volgens het Vlaams Belang niet komen uit het Departement Onderwijs. Bovendien hekelt het Vlaams Belang de te grote onduidelijkheid met betrekking tot de rationalisatie van het hogeronderwijslandschap. De belangen van instellingen, studenten en samenleving zullen beter tegenover elkaar afgewogen moeten worden. Het leerkrediet vindt het Vlaams Belang een positief systeem, omdat het de verantwoordelijkheid voor een succesvolle studieloopbaan deels ook bij de studenten legt. Het Vlaams Belang zal en kan het ontwerp van decreet niet goedkeuren en dringt aan op een evaluatie op een zo kort mogelijke termijn.
Open Vld gelooft in het positieve effect van de outputfinanciering als belangrijke hefboom voor de kwaliteit van het hoger onderwijs en als stimulans voor de verbetering van de leerresultaten en competenties van de studenten. Het precieze effect van de outputfinanciering zal pas later kunnen worden beoordeeld, maar men gelooft niet in het door sommigen gevreesde kwaliteitsverlies.
Open Vld vindt een duidelijke basisfinanciering van het wetenschappelijk onderzoek, met name de 45 percent, positief. Onderzoek behoort ook tot de kerntaken van universiteiten en hogescholen en op deze manier wordt goed aangesloten bij de Lissabondoelstellingen.
In het bijzonder steunt Open Vld daarbij ook de ingediende amendementen in verband met de financiering van de humane wetenschappen en in verband met de bijzondere onderzoeksfondsen aan de universiteiten, waardoor aan de huidige nadelige positie van het onderzoek in de humane en de sociale wetenschappen geremedieerd wordt. Voorts is men erg tevreden over het amendement dat de nadere regels bepaalt van de databank hoger onderwijs en kwaliteitsvol beheer garandeert. De databank zal een zeer belangrijke rol spelen voor het continue beheer en het uitwisselen en verwerken van de gegevens die nodig zijn voor de goede implementatie van het nieuwe financieringssysteem.
Positief vindt Open Vld nog een financiële overheidsbijdrage voor bepaalde voortgezette opleidingen, de extra weging voor werkstudenten en de oplossing voor het niet meetellen van gedelibereerde studiepunten. Tot slot vraagt Open Vld een explicietere evaluatie van het aanmoedigingsfonds, wat ook via amendement wordt geregeld.
De CD&V-fractie juicht het uitgebreide besluitvormingsproces toe. De talrijke besprekingen hebben immers geleid tot fundamentele aanpassingen. Tal van aanpassingen werden door de fractie ook sterk bepleit tijdens de genese van de tekst en die heeft geleid tot een groter draagvlak. Zo werd de zuivere outputfinanciering 'pur et dur' voor het onderwijsonderdeel terecht vervangen door een gemengd model: deels inputfinanciering voor de eerste 60 studiepunten in een opleiding, deels outputfinanciering voor het vervolg van de opleiding. Via de invoering van het leerkrediet is de verantwoordelijkheid voor het succes van de studieloopbaan evenwichtig verdeeld tussen enerzijds de hogere onderwijsinstellingen en anderzijds de studenten. De financiering van de professionele bachelors die zo'n belangrijke rol spelen op het vlak van democratisering, is substantieel verbeterd. Er is een voldoende sterk kliksysteem uitgewerkt. Er is voorzien in een aanmoedigingsfonds - al mocht het iets meer zijn - met het oog op een grotere instroom, doorstroom en uitstroom van ondervertegenwoordigde studenten én werkstudenten.
CD&V kan zich perfect vinden in de maatschappelijke doelstellingen van het ontwerpdecreet: een groter studiesucces realiseren voor zoveel mogelijk jongeren die er de capaciteiten voor hebben, zonder in te boeten op kwaliteit. Terecht giet de Vlaamse overheid substantieel meer middelen in het systeem. De nieuwe financiering gaat, mede door de ingediende amendementen, gepaard met een extra investering in het hoger onderwijs van ruim 52 miljoen euro. Al zal ons hoger onderwijs ook dan niet overgefinancierd worden in vergelijking met vele van de omringende landen, toch creëert de Vlaamse overheid hiermee de randvoorwaarden om de doelstellingen waar te maken. Of dit effectief en duurzaam zo is, zal blijvend moeten worden geëvalueerd.
De CD&V-fractie staat ook achter de veeleer legistieke finaliteit van het decreet: het leggen van het laatste puzzelstuk met betrekking tot de volledige implementatie van de Bolognahervorming: één financieringsmodel voor hogescholen en universiteiten en dat op een resultaatgedreven manier.
De CD&V-fractie verwoordde wel nog een aantal bezorgdheden: over de stabiliteit van het model; over de visie op en de impact van de rationalisatie en de gevolgen op het systeem van de eventuele implementatie van de voorstellen van de Commissie Rationalisatie, die inmiddels een eerste rapport heeft opgeleverd; over de duidelijkheid, de impact en de effecten van het indexeringsmechanismen en over de al bij al beperkte middelen voor het Aanmoedigingsfonds, al is het zeer goed dat dit ontwerp van decreet geen GOK-decreet voor het hoger onderwijs is geworden.
Voorts werd er op aangedrongen dat bij de evaluatie ook volgende aspecten zeker aan bod zouden komen: de eventuele impact van de outputfinanciering op de kwaliteit van onderwijs en onderzoek; de puntengewichten of zogenaamde onderwijsbelastingseenheden (OBE's) en de verhouding tussen de decretaal bepaalde OBE's en de feitelijke OBE's na verdiscontering van het interne allocatiemodel, wat zeker cruciaal is voor hogeronderwijsinstellingen waaraan de decreetgever vooral onderwijsbevoegdheid in de humane wetenschappen heeft toegekend. De amendementen in verband met de onderzoeksfinanciering van de humane wetenschappen zijn positief, maar waakzaamheid blijft geboden.
De sp.a-spirit-fractie is het roerend eens met de doelstellingen die de minister tijdens zijn toelichting formuleerde, in het bijzonderder met betrekking tot de bevordering van participatie, een succesvolle uitstroom en democratisering, de garantie van gelijke kansen, de stimulering van de rationalisatie van het aanbod en de kwaliteit van onderwijs en onderzoek. Sp.a-spirit looft het ontwerp omdat het stuurt zonder te betuttelen.
Het systeem is bij gebrek aan betere instrumenten nog niet perfect, maar dat mag geen reden zijn om te blijven wachten: de evaluatie kan later voor bijsturing zorgen. De combinatie van input- en outputfinanciering vindt men ideaal. Inzake participatie en gelijke kansen wordt erop gewezen dat het hoger onderwijs niet de juiste plaats is om alles te herstellen wat is fout gelopen in het leerplichtonderwijs. Voorlopig is de limiet bereikt om in dit verband middelen te besteden in het hoger onderwijs.
Er wordt benadrukt dat de bezorgdheid om internationale onderwijskwaliteit te garanderen, gebaseerd op eigen wetenschappelijk onderzoek, ook een sociale bekommernis is. De tendens op sommige plaatsen in Europa om de initiële master niet meer te financieren, wordt gelukkig in dit ontwerp niet gevolgd.
Instellingen en studenten worden geresponsabiliseerd, maar het ware nuttig dat over rationalisatie op het moment van de bespreking al meer geweten was. Rationalisatie is wenselijk. De sp.a-spirit-fractie pleit er voorts voor de discussie over OBE's en humane wetenschappen daarin, voorlopig te stoppen.
Er wordt verwezen naar de uitspraak tijdens de hoorzitting van professor De Backere, die het evenwicht tussen interne en externe allocatie loofde. Vanaf 1 januari 2008 wordt de boekhouding van de instellingen zodanig aangepast dat de kostenplaatsen en kostensoorten duidelijk zullen worden, wat zal toelaten om in enkele jaren ook een objectief zicht te krijgen op de interne allocatie. Er is geen enkele reden om daar niet transparant mee om te gaan. Er kan immers uit geleerd worden ter verheldering van het debat over deze verhoudingen. In elk geval zal er een zekere convergentie moeten bestaan tussen de modellen.
De Groen!-fractie heeft opgemerkt dat nagenoeg iedereen achter de doelstellingen van het ontwerp staat. Dat bleek ook uit de hoorzitting. Verder waren er twee groepen, waarvan de eerste de onderwijsinrichters bevatte, die zeiden dat het onderwerp eindelijk af was en die moegestreden leken. Men is tevreden met de overstap naar een open systeem maar daar was het ontwerp niet voor nodig. Dat had men perfect jaren geleden kunnen regelen, met name in 1994, toen er onderhandeld werd over het Hogeschooldecreet. Toenmalig minister Luc Van den Bossche argumenteerde destijds dat een gesloten enveloppe geen probleem opleverde. Het bedrag kon immers bij elke begroting worden verhoogd. Dat werd ook als principe ingeschreven in het decreet. De ervaring heeft geleerd dat het altijd veel moeilijker is om een goedgekeurd mechanisme te veranderen.
Groen! heeft daarom een zekere huiver voor de voortdurende nadruk op evaluatie. Men twijfelt blijkbaar of men met het voorgestelde systeem wel de doelstellingen zal realiseren. Groen! vraagt zich af of men de tweede democratiseringsgolf in het hoger onderwijs echt gaat bereiken met wat voorligt. Het ontwerp heeft inderdaad voldoende aandacht voor de stimulering ervan, maar de vraag is eerder of er voldoende middelen voor beschikbaar zijn.
Groen! ondersteunt de kritiek dat in dit basisfinancieringsdecreet zeer veel middelen naar onderzoek gaan en pleit ook voor democratisering van de bachelor na bachelor (banaba) en de master na master (manama).
Ten slotte wordt gevraagd of de goedkeuring van het ontwerp en de meerderheidsamendementen een begrotingsaanpassing vergt.
Volgens de N-VA-fractie heeft het voorliggende ontwerp de ambitie om onder meer een antwoord te bieden op de scheefgegroeide financieringssituatie van het hoger onderwijs. Vanuit het besef dat het parlement de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt, maar tevens vanuit de wetenschap dat slechts overleg met het werkveld en streven naar consensus het ontwerp ook verteerbaar maakt, werd het geschreven en bijgestuurd. Het ontwerp draagt dan ook de goedkeuring weg van de N-VA.
Drie belangrijke punten worden aangestipt. De combinatie van zowel input als output in de financiering biedt voldoende antwoord op de terechte zorg dat een zuivere outputfinanciering een negatieve impact zou kunnen hebben op het beoordelingsgedrag. Uiteraard zal een nauwe opvolging van de gevolgen van die ingrijpende wijziging noodzakelijk zijn.
Een tweede punt is het leerkrediet, al is ook daarvan een evaluatie nodig. Het is in elk geval bijzonder positief dat het leerkrediet de verantwoordelijkheid van de student zelf sterk stimuleert.
Het derde punt is allicht het meest besproken, namelijk een Vlaams academisch bibliografisch bestand. De N-VA is tevreden dat er aan die zorg tegemoet wordt gekomen. De sociale en de humane wetenschappen verdienen immers door de aard van hun onderzoeksdomeinen en hun afwijkende oriëntatie ten opzichte van de exacte wetenschappen een eigen en aangepast kwalitatief meetinstrument dat uiteraard aan wetenschappelijke voorwaarden voldoet.
De N-VA-fractie is ervan overtuigd dat het ontwerp zijn doel zal bereiken: een verdere democratisering van het hoger onderwijs zonder in te leveren op de kwaliteit door een structuur en een financiering te bieden die voor meer studenten zal leiden tot een groter studiesucces.
In totaal werden 40 amendementen ingediend. Door de Vlaams Belang-fractie werd een tweede lezing gevraagd. Die had plaats op 31 januari 2008. Voor de eindstemming over het geamendeerde ontwerpdecreet kondigde de Vlaams Belang-fractie een reflectienota aan. Het geamendeerde ontwerpdecreet werd uiteindelijk aangenomen met 9 stemmen voor en 5 tegen. Voor alle andere informatie verwijs ik graag naar het schriftelijke verslag. (Applaus)
De heer Pieters heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, minister, collega's, velen onder u hebben of hadden kinderen in het hoger onderwijs, of zullen die in de toekomst misschien hebben. Hoewel we van verschillende meningen en strekkingen zijn, kunnen we onze kinderen op dat vlak gelijke kansen bieden. Voor de financiën moeten we het niet laten. Voor onze ingesteldheid weet ik het niet. Dat is voor elke ouder verschillend. Verder zijn we als ouder volledig afhankelijk van de kennis, de kunde, de interesse en de inzet van onze kinderen: ieder op zijn of haar niveau, richting en volgens zijn of haar tempo.
Voorliggend ontwerp van decreet heeft als grote ambitie om een tweede democratiseringsgolf te veroorzaken. De manier om dit te bereiken ligt volgens de minister in de aanpassing van de financiering van het hoger onderwijs. Het spreekt voor zich dat niemand zich zal verzetten tegen het feit dat meer studenten toegang krijgen tot het hoger onderwijs. Noch het PISA-rapport van 2003 - nochtans veelvuldig geciteerd door de minister -, noch de VLOR, noch de SERV, noch de VVS, noch de vakbonden zien echter in hoe deze outputgerelateerde financiering zou kunnen bijdragen aan een volgende democratiseringsgolf.
De doelstelling om minder vertegenwoordigde of zwakkere doelgroepen te laten participeren aan hoger onderwijs en de slaagkans te verhogen, is niet verkeerd. Het behoort tot de basisrechten van iedere Vlaming. Hoewel het pad van de volledige outputfinanciering onder druk van verschillende onderwijsactoren in de loop van de voorbereiding verlaten werd, zal een belangrijk deel van de financiering die de hogescholen en universiteiten zullen ontvangen, afhankelijk blijven van het aantal afgeleverde diploma's. De kans is zeer reëel dat outputfinanciering zal leiden naar een onderwijs als commerciële activiteit in plaats van een inhoudelijk onderwijs.
Het desastreuze voorbeeld van Nederland willen we daarin niet volgen. Nederland benijdt Vlaanderen om zijn onderwijs, waarom zouden wij dan falende systemen overnemen? De vereniging Beter Onderwijs Nederland stelt onomwonden: "Begin er niet aan!" Hoe dikwijls moeten we het nog herhalen?
Ook in eigen land horen we gelijkaardige kritieken. Ik citeer professor Thevissen in De Standaard van 27 september 2007: "We moeten erover waken dat een diploma niet afglijdt naar een sociaal certificaat in plaats van een bekwaamheidsbewijs. Met de nieuwe financiering worden professoren geklemd tussen de politieke doelstellingen (meer gediplomeerden), de financiële logica van de instellingen (hoe meer afgeleverde diploma's, hoe meer subsidies) en de pragmatische logica van allerhande doelgroepen, die uiteindelijk maar al te graag een diploma willen behalen (wat voor gelijke kansen moet zorgen). Daarmee zijn potentieel alle ingrediënten aanwezig om - desnoods via kwaliteitsnivellering - zowel de politiek, de instelling, de docenten als de studenten te paaien: de politiek realiseert zijn beleidsdoelstellingen en in ruil rijft de instelling subsidies binnen, stellen docenten hun promoties veilig en behalen studenten hun diploma's."
Wie is het meest gebaat bij het nieuwe ontwerp van decreet voor de financiering van het hoger onderwijs? In elk geval niet de onderwijsinstellingen zelf. Als de universiteiten en hogescholen niet doen wat de minister wil, krijgen ze gewoon minder geld. De minister roept wel een Aanmoedigingsfonds in het leven, maar met ernstige beperkingen en plafonneringen. Dit systeem wordt gelimiteerd tot een maximum van 10 percent voor universiteiten en 15 percent voor de hogescholen. Indien deze respectievelijke percentages van 10 en 15 percent hoger uitvallen, verliezen ze geld. Voor de extra premies moeten ze in concurrentie gaan met hun collega's van de andere associaties. Ongeacht de inspanningen dreigen verschillende instellingen dan nog niets te verdienen omdat de pot te klein is om meerdere instellingen ervan te laten profiteren. Met andere woorden, de universiteiten en hogescholen dreigen commerciële instellingen te worden waar creatief, zeg maar fraudegevoelig, management noodzakelijk wordt.
Door de outputfinanciering - hoe meer afgeleverde diploma's, hoe meer euro's - zullen meer studenten met onvoldoendes doorgelaten worden of zal men de lat lager leggen. De minister rekent daarbij op het eergevoel van de docenten. Bewijst dit niet de schrik van de minister omwille van de oneerbaarheid van het ontwerp van decreet?
Nogmaals, wij vrezen een inflatie van het behaalde diploma. Er zijn nu reeds grote en internationale bedrijven die gelijkwaardige diploma's verschillend waarderen naargelang de instelling die ze aflevert.
Wie erbij verliest zijn wij, de burgers van ons toekomstig onafhankelijk Vlaanderen! Het ontwerp van decreet heeft als doelstelling een grotere participatie van jongeren aan het hoger onderwijs. Het verblijf van de student en het almaar stijgende levensonderhoud dienen de gezinnen echter nog steeds zelf te betalen. En, hoewel de minister meer kwetsbare - dus ook financieel kwetsbare - studenten toegang wil verlenen tot het hoger onderwijs, moeten we vaststellen dat de studiebeurzen de laatste 15 jaar niet meer geïndexeerd zijn, noch wat het loonbarema, noch wat de hoogte van de studiebeurs betreft. De voortdurende stijging van lonen en levensonderhoud zorgen er dus voor dat er steeds minder mensen een beroep kunnen doen op een beurs. De financieel kwetsbare student zal bijgevolg in eerste instantie getroffen worden door de thuissituatie en verder door de opgedrongen rationalisering van het hoger onderwijs, die door de minister eerder gezien wordt als een besparingsmiddel. Almaar meer gezinnen moeten hoger onderwijs voor hun kinderen met eigen middelen bekostigen. Het valt te vrezen dat studenten die zich willen onderscheiden, als het ware gedwongen zullen worden dit te doen door bijkomende, wellicht buitenlandse, diploma's of extra banama's en manama's te behalen. Dit is uiteraard helemaal in tegenspraak met de eerder geformuleerde democratisering.
Minister Vandenbroucke wil met dit ontwerp van decreet een rationalisering bereiken. We hebben daar op zich niets tegen, de wildgroei moet worden ingeperkt. We vrezen echter dat ook dit ontwerp van decreet voornamelijk een besparingsoperatie zal zijn, waardoor net weer dezelfde doelgroep wordt getroffen.
Het ontwerp van decreet heeft ook goede kanten. Via de aanpassing van de criteria van de Bijzondere Onderzoeksfondsen (BOF-criteria) met een Vlaams academisch bibliografisch bestand wordt voor de humane wetenschappen een degelijke oplossing uitgewerkt. Het voorbeeld van Noorwegen toont aan dat dit mogelijk is. We hopen dan ook dat het voorgestelde systeem zijn waarde zal bewijzen.
Een tweede goede zaak is het leerkrediet. De studenten worden nu verantwoordelijk gesteld voor de eigen studieloopbaan. Dat krijgt weliswaar veel kritiek van de studenten zelf, maar wij denken dat dit systeem een goede zaak zal zijn.
De meerderheid gaat duidelijk voor meer kwantiteit en des te minder kwaliteit. De burger betaalt meer voor minder. Over koopkracht gesproken! Door zogezegd meer middelen te geven aan onderwijsinstellingen verandert er niets aan de motivatie van de student of de ouders van de student om hoger onderwijs te volgen. Van een tweede democratiseringsgolf komt met dit ontwerp van decreet niets in huis. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil nog enkele beschouwingen geven. We hebben respect en begrip voor de vrees voor mogelijke kwaliteitsdruk in het nieuwe financieringssysteem. Ik denk dat in het oorspronkelijke model en de eerste conceptnota inderdaad elementen zaten die de vrees voor kwaliteitsdruk veroorzaakten. Om die reden is het systeem terecht bijgestuurd. Men is naar een gemengd model gegaan van input- en outputfinanciering.
Dat neemt niet weg dat ter gelegenheid van de evaluatie en implementatie van het model steeds moet worden bewaakt of de nieuwe financieringswijze er inderdaad toe leidt dat de ambitie van nieuwe resultaatgedreven financiering met behoud van topkwaliteit kan worden gewaarborgd. Bovendien denk ik dat we dit niet geabstraheerd mogen bekijken. Het is niet alleen het element van financiering dat we moeten bekijken met de vraag of de kwaliteit voldoende zal worden gewaarborgd, we moeten het geheel ook bekijken in kwaliteitsborgingsystemen. Er wordt in andere decreten genoeg voorzien in kwaliteitsborging, en deze zullen een evenwicht vormen met het nieuwe financieringssysteem. Men mag zeker niet voorbijgaan aan de kwaliteitseisen die de studenten ook zelf opleggen aan hun hoger onderwijs.
Het ambitieuze karakter van opleidingen, vakken en cursussen die de kritische student vraagt, zal er verder toe leiden dat ook docenten de lat hoog moeten leggen voor zichzelf en voor de studenten. Studenten maken in veel gevallen een evaluatie van hun docenten. Het zijn heus niet de gemakkelijkste docenten die het beste scoren. De best scorenden zijn meestal de docenten die het meest te vertellen hebben en ambitie hebben, die de verwachtingen ten aanzien van studenten voldoende hoog leggen.
Mijnheer de minister, is er al een evaluatie van de interferentie van de implementatie van het eerste rapport-Soete en van het financieringsmodel? In de commissie hebben we heel vaak en terecht opgemerkt dat we een goed systeem nodig hebben om de output van een aantal wetenschappen, waar dat nu nog niet kan, op een goede manier te meten.
Wat misschien onderbelicht is, is het belang van wetenschappelijk onderzoek in exacte en andere wetenschappen die nu al over een dergelijk meetinstrument beschikken. Het is voor ons cruciaal dat er binnenkort een valide instrument wordt uitgewerkt om een eigen bibliografisch model te hebben voor een aantal wetenschappen, zonder uit het oog te verliezen dat de wetenschappelijke output voor de anderen zeer cruciaal is en dat we op internationaal topniveau moeten blijven presteren.
Mevrouw Libert heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het onderwijs in Vlaanderen wordt het laatste bijna-decennium in belangrijke mate mee gekenmerkt door de ingrijpende wijzigingen die het hogeronderwijslandschap heeft doorgemaakt. Een nieuw financieringsmodel is hierin dan ook een logische volgende stap en de uitwerking ervan heeft verscheidene jaren in beslag genomen.
De achterliggende doelstellingen - het bevorderen van de participatie, het bevorderen van een succesvolle uitstroom, het stimuleren van democratisering en gelijke kansen, het verhogen van de doelmatigheid en rationalisering, het op de juiste manier komen tot een financiering van flexibele trajecten, het doen slagen van de academisering en het stimuleren van de kwaliteit van onderwijs en onderzoek - zijn eerbaar en worden weinig betwist.
Andere elementen daarentegen die te maken hebben met een meer concrete uitwerking van het model, werden en worden dan weer meer gecontesteerd. De overschakeling van een studentfinanciering naar een gedeeltelijke outputfinanciering als een van de meest fundamentele kwesties, is hier een illustratief voorbeeld van. De discussies over de voor- en nadelen van input- en outputfinanciering hebben lange tijd het debat overheerst.
Het is belangrijk dat men heeft ingezien dat mislukking weliswaar tot een minimum moet worden herleid, maar dat voldoende realiteitszin de bovenhand heeft gehaald om te beseffen dat een zekere marge voor mislukking en heroriëntering nu eenmaal moet worden aanvaard. De start van een studietraject wordt gefinancierd via een inputfinanciering voor het bereiken van de eerste 60 studiepunten. Dit heeft als positief doel dat startende studenten kunnen heroriënteren. De instellingen worden nu effectief gestimuleerd begeleiding te plannen voor deze studenten.
Dat het model voorziet in een uniform systeem voor de financiering van professionele bacheloropleidingen, academiserende bachelor- en masteropleidingen in de hogescholen en academische bachelor- en masteropleidingen aan de universiteiten is voor Open Vld zonder
meer positief. Het is ook logisch want het is in lijn met reeds eerder aangegane engagementen en conform met de uittekening van het hoger onderwijslandschap zelf.
Open Vld is bereid het systeem van gedeeltelijke outputfinanciering een kans te geven. Velen hebben de vrees dat de kwaliteit van ons hoger onderwijs zal moeten inboeten omdat instellingen meer studenten zullen doorlaten om zo meer financieringspunten te verzamelen. Voorstanders bestempelen het dan weer als een belangrijke hefboom voor de kwaliteit van ons hoger onderwijs en de effecten ervan op de verbetering van de leerresultaten en competenties van onze studenten.
Wat het juiste effect van outputfinanciering in de toekomst zal zijn, moeten we afwachten. Het is immers erg moeilijk vooraf in te schatten is. Daarom is het voorzien van voldoende concrete evaluatiemomenten essentieel om hierover meer duidelijkheid te verschaffen. Vlaanderen kent weliswaar ook voor zijn hoger onderwijs - via de zelfevaluaties, de visitatiecommissies en de beoordelingen van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie - een uitgebreid systeem dat dient te waken over de kwaliteit, maar toch.
Naast de financiering van een onderwijssokkel is er via de onderzoekssokkel nu ook een duidelijke positie voor de basisfinanciering van het onderzoek aan onze Vlaamse universiteiten. Het is belangrijk dat onderzoek, innovatie en vernieuwingen grondig worden gestimuleerd en aangemoedigd aan de universiteiten en hogescholen. Dat behoort tot hun kerntaken. Dit wordt ook versterkt door de onderzoeksmiddelen die vanuit Wetenschapsbeleid worden aangereikt aan het hoger onderwijs. De academisering van de hogeschoolopleidingen van twee cycli is volop aan de gang en dient in 2012 afgerond te zijn.
Academisering betekent de facto dat niet alleen de universiteiten maar ook de hogescholen en in het bijzonder de vroegere tweecycliopleidingen met wetenschappelijk onderzoek bezig moeten zijn. Dat doet geen afbreuk aan de professionele bacheloropleidingen, die ook hun plaats hebben omdat ze zich vooral toeleggen op de valorisatie en de vertaling van kennis naar concrete toepassingen op maat van de arbeidsmarkt. Deze opleidingen hebben daarom een erg belangrijke taak bij de verdere uitbouw van de kenniseconomie.
Ik wil hierbij nogmaals de Lissabondoelstellingen onder de aandacht brengen, die stellen dat de EU tegen 2010 de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld moet zijn. Daartoe dienen onderzoek en innovatie verankerd te worden in onze maatschappij. 45 percent van de werkingsmiddelen in het deelbudget van de universiteiten zal dan ook berekend worden op basis van onderzoeksindicatoren. In dat kader was er terecht de nodige commotie rond de financiering van de humane wetenschappen. We zijn blij dat er hiervoor een belangrijke bijsturing is gekomen, waarbij ook deze richtingen beter tot hun recht komen bij de bepaling van de financiering van het onderzoeksluik.
Het nieuwe artikel 40 voorziet voor de universiteiten tijdens de begrotingsjaren 2008 tot en met 2014 in een additionele uitkering van 1 miljoen euro voor het versterken van het onderzoek in de historische wetenschappen, letteren en wijsbegeerte. Dat bedrag wordt onder de universiteiten verdeeld op basis van het aandeel van elk van deze instellingen in het aantal onderzoekers dat in deze disciplines aan de universiteiten werkzaam is en wordt betaald met andere financieringsbronnen dan de werkingsuitkeringen.
Ook de decretale basis voor de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten diende via amendering te worden bijgestuurd. Dit amendement bepaalt de modaliteiten van dit fonds en de verdeelsleutel die zal worden gebruikt voor de verdeling van de middelen over de universiteiten, namelijk de BOF-sleutel. In die BOF-sleutel speelt de performantie van het onderzoek immers een aanzienlijke rol. De performantie wordt onder meer gemeten aan de hand van het aantal publicaties in wetenschappelijke tijdschriften die worden verwerkt in de Science Citation Index Expanded (SCI), het bibliometrisch onderdeel.
Maar zoals in het verzoekschrift van het VSOA en het VVS terecht werd opgemerkt, wordt er in de humane wetenschappen niet op dezelfde wijze en in dezelfde mate gepubliceerd als in de exacte en toegepaste wetenschappen. Daardoor komen de humane wetenschappen in het kader van de BOF-sleutel onvoldoende tot hun recht. Om hieraan enigszins tegemoet te komen, worden naast SCI-gegevens ook andere internationale bibliografische bestanden mee in rekening genomen. Op die manier wordt al meer rekening gehouden met onderzoek van Vlaamse onderzoekers in deze wetenschappen.
Verder zal het Vlaams academisch bibliografisch bestand 'Sociale en Humane Wetenschappen' worden opgezet. Vanaf 1 januari 2011 zou dit bestand opgenomen worden in de BOF-sleutel. Dat is een ambitieus project, waarvan er in de wereld maar enkele voorbeelden zijn. De uitbouw van dit Vlaams academisch bibliografisch bestand heeft maar kans op slagen als het een voldoende draagvlak heeft bij de onderzoekers van de betrokken disciplines. Belangrijk is ook dat er een externe kwaliteitscontrole wordt uitgeoefend op het bestand.
We zijn tevens tevreden met de bepalingen over de Databank Hoger Onderwijs die een kwaliteitsvol beheer moeten garanderen. De Vlaamse Regering organiseert deze databank die gericht is op het verzamelen en verwerken van gegevens of op het coördineren van gegevensstromen, met het oog op het opvolgen van studieloopbanen, het implementeren van dit decreet, het verzamelen van statistisch materiaal en het voorbereiden, monitoren en evalueren van het overheidsbeleid.
Deze databank zal een zeer belangrijke rol spelen voor het voortdurende beheer, de uitwisseling en de verwerking van de gegevens van individuele studenten en hun studieloopbaan en de financiering van de instellingen, en dit tussen de overheid en de verschillende instellingen. Daarom is het zo belangrijk dat de Vlaamse overheid de beheerder is van deze databank, in samenspraak met de universiteiten en hogescholen. Er zal jaarlijks gerapporteerd worden aan de onderwijsinstellingen, de representatieve vakorganisaties en de erkende studentenkoepelverenigingen.
Duidelijke regels en procedures in de werking en het beheer van deze databank moeten garant staan voor rechtszekerheid voor alle betrokkenen.
Voor Open Vld is het belangrijk dat de financiering transparant en duidelijk is voor de instellingen, maar ook voor de studenten. Ook zij worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid. Dit ontwerp van decreet heeft immers niet alleen betrekking op de instellingen. Door de invoering van een leerkrediet heeft het ook rechtstreeks betrekking op de individuele student.
Men gaat ervan uit dat de verantwoordelijkheid van de overheid voor de voortgezette opleidingen niet van dezelfde orde is als voor initiële kwalificerende opleidingen. Toch is het naast de verstrekte financiering van de initiële opleidingen in een aantal gevallen zeker verantwoord om ook financieel tussenbeide te komen voor voortgezette opleidingen. Arbeidsmarktgerichtheid speelt hierbij een cruciale rol.
Tegelijkertijd wil ik verwijzen naar de weging van werkstudenten met factor 1,5. Als iedereen vandaag de mond vol heeft van levenslang leren, geeft deze maatregel een werkelijke incentive aan instellingen om te investeren in levenslang leren. Dit biedt werkenden nieuwe kansen om hogere studies aan te vatten. Ook dit is een maatregel die de maatschappij als geheel versterkt en mensen kansen geeft.
Ook het amendement dat toelaat dat het leerkrediet van de individuele student na het behalen van een masterdiploma opnieuw kan worden aangevuld tot maximaal zestig studiepunten indien het saldo van het resterende leerkrediet minder dan zestig studiepunten bedraagt, en dit per schijf van tien studiepunten per jaar, is in dit licht een goede zaak. Zo kunnen gedelibereerde punten alsnog opnieuw worden aangevuld en wordt het aanvatten van bijkomende opleidingen gestimuleerd veeleer dan ontmoedigd. En daar draait het uiteindelijk toch allemaal om.
De Open Vld-fractie zal dit ontwerp van decreet, dat een duidelijke nieuwe mijlpaal betekent voor het hoger onderwijs mee goedkeuren. (Applaus bij de meerderheid)
De heer De Cock heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik dank mevrouw Berx uitdrukkelijk voor haar uitvoerig verslag.
Namens de sp.a-spirit-fractie zijn we verheugd dat wij vandaag eindelijk het ontwerp van decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen kunnen goedkeuren. Het ontwerp van decreet kwam tot stand na een heel intensief overleg met alle deelnemers. De visie is voor Vlaanderen totaal nieuw en het is dan ook niet meer dan normaal dat dit ontwerp een lange ontstaansgeschiedenis heeft gekend. Dit is een kenmerk van democratie.
"In der Beschränkung erst zeigt sich der Meister", leert ons Johann Wolfgang von Goethe in zijn sonnet Römische Elegien. De meeste mensen kennen wel dit deel van de uitdrukking, maar niet het vervolg dat zo mogelijk nog belangrijker is. Dat vervolg luidt als volgt: "Und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben". Goethe was naast schrijver en dichter vooral politicus en minister en dus een legalist. Daarover gaat het hier. Dit ontwerp van decreet biedt houvast en schept dus de vrijheid om nadien over te gaan tot de agenda der dingen.
De bamastructuur maakte dat het herbekijken van de financiering nodig was. Het ontwerp legt de klemtoon op de bevordering van de participatie en de verantwoordelijkheid voor een succesvolle uitstroom bij de instellingen. Het ontwerp bevordert de rationalisering van het aanbod van het onderwijs en het onderzoek en ziet ook toe op de kwaliteit ervan. Gelijke kansen vormen een sleutelbegrip, samen met de verhoogde instroom van kansengroepen in het hoger onderwijs.
De instellingen hebben er alle belang bij om nieuwe doelgroepen aan te spreken. Tegelijk wordt een appel gedaan op de verantwoordelijkheid van de student. Leerkrediet moet de studenten aanzetten om hun eigen curriculum te bewaken.
Dat met het accent op gelijke kansen in het kader van kwaliteit alle problemen van de baan zouden zijn, klopt natuurlijk niet. Van een dergelijke redenering zou men kunnen zeggen dat ze nogal kort door de bocht gaat. Om, zoals de heer Pieters doet, nu te beweren dat het gaat om een mercantilisering van het hoger onderwijs en dat de tweede democratiseringsgolf wordt gemist, lijkt me echter de waarheid geweld aan te doen. Daarvoor zijn de omkaderende maatregelen in verband met studiebeurzen en het optrekken van de sociale voorzieningen voor de hogescholen tot het niveau van de universiteiten te ingrijpend. En er zijn nog tal van voorbeelden. Mevrouw Berx heeft al verwezen naar de decreten in verband met de kwaliteitsbewaking.
De heer Tavernier heeft het woord.
Mijnheer De Cock, gaat u nu niet zelf een beetje kort door de bocht? Er is toch wel enige mercantilisering van bepaalde aspecten van het hoger onderwijs waar te nemen. Ik verwijs naar de financiering van de banaba's en de manama's.
Over de studiebeurzen voor het hoger onderwijs valt ook nog een en ander te zeggen. Voor het hoger onderwijs houden die toch geen grote verbetering in.
Mijnheer Tavernier, de studenten kunnen hun studiebeurs meenemen als ze van richting veranderen. Dat lijkt me toch een groot verschil ten opzichte van de vroegere situatie. Die regeling is toch erg studentvriendelijk.
Maar de hoogte van de studiebeurs verandert niet.
Vooral voor de bachelors en masters wordt heel wat gedaan. De gelijke kansen en de kwaliteit van het onderwijs wordt daar wel degelijk gewaarborgd.
Ik ga verder met mijn uiteenzetting. Er is nu geen reden meer om te talmen. We moeten echt - ook voor wat betreft de financiering - Vlaanderen zo snel mogelijk inpassen in het internationale kader. De principiële beslissing om uit een gesloten financieringssysteem te stappen, zal een dynamiek op gang brengen. Wanneer het bijvoorbeeld de moeite waard is om meer mensen te laten participeren, zullen instellingen ook de nodige stappen zetten om hun beleid daarop af te stemmen. De voorliggende combinatie van output- en inputfinanciering lijkt een ideale mix tussen het vermijden van eindeloze studieduur en het organiseren van een te grote selectie. Een te lange studieduur weegt zwaar op het budget, zeker ook, en in de eerste plaats, bij minder bemiddelde ouders.
De stimulering van participatie en gelijke kansen vraagt om middelen. Maar die budgetten moeten ook en vooral worden ingezet in het leerplichtonderwijs, dat op dat vlak een beroep moet kunnen doen op middelen uit het onderwijsbudget. Het hoger onderwijs kan niet alles herstellen wat mogelijk fout is gelopen tijdens het leerplichtonderwijs. Binnen het leerplichtonderwijs wordt trouwens aan een heel grote inhaaloperatie gewerkt via het GOK. Vandaar dat de budgetten hiervoor binnen het hoger onderwijs eindig zijn.
Kwaliteitsbewaking en eigen wetenschappelijk onderzoek gaan hand in hand. De Vlaamse instellingen moeten daaraan meedoen, al was het maar vanuit het principe van de gelijke kansen. De verleiding zou anders groot kunnen zijn voor diegenen die het zich financieel kunnen veroorloven om zich verder te bekwamen in instellingen van andere landen, waar dergelijk onderzoek wel gebeurt. De bezorgdheid om internationale standaarden te hanteren met betrekking tot het wetenschappelijk onderzoek is dus ook een bij uitstek sociale bezorgdheid.
Het feit dat de commissieleden heel wat amendementen hebben ingediend, toont aan dat tot op het laatste ogenblik intensief aan evenwichten is gewerkt. Het initiatief met betrekking tot de humane wetenschappen, met een duidelijk stappenplan, een goede procedure voor het oprichten van een Vlaamse referentiebank of academisch en bibliografisch bestand en een bijkomende financiële injectie, vormt de kern van onze tegemoetkoming aan een terechte bezorgdheid. Deze beslissing is na rijp beraad en na heel wat simulatieoefeningen genomen.
Het is enigszins jammer dat het rapport van de rationalisatiecommissie te laat kwam om nog enige invloed op dit ontwerp van decreet uit te oefenen. De commissie voor Onderwijs zal evenwel nog uitgebreid aandacht aan dit rapport schenken. De commissie voor Onderwijs en het Vlaams Parlement zullen nog de kans krijgen hun verantwoordelijkheid op te nemen.
Volgens de minister kan niemand zeggen of het om een perfecte regeling gaat omdat we ons met dit ontwerp van decreet op onontgonnen terrein begeven. De centrale vraag luidt of de krachten in evenwicht zijn. Op dit vlak is naar maximale houvasten gestreefd. De sp.a-spirit-fractie is van mening dat dit is gelukt.
In het reeds vermelde sextet van het sonnet stelt Goethe het als volgt: "So ists mit aller Bildung auch beschaffen: Vergebens werden ungebundne Geister Nach der Vollendung reiner Höhe streben. Wer Grosses will, muss sich zusammenraffen; In der Beschrankung zeigt sich erst der Meister und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben." Ik geef even een vrije vertaling: "Zo geldt voor elke opleiding, dat de ongedisciplineerde geesten vergeefs zullen streven naar het bereiken van de topkwaliteit. Wie het hoogste wil bereiken, moet zich inspannen. In de beperking toont zich pas de meester en enkel structuur kan ons vrijheid geven." Ik ben van mening dat het voorliggend ontwerp van decreet de nodige structuur voor het financieel beleid van onze instellingen inbouwt.(Applaus bij CD&V en Open Vld)
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik wil het ontwerp van decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen toch wat kritischer benaderen. Tussen het opstellen van de conceptnota en van de eerste voorontwerpen van decreet en de goedkeuring in commissie van het voorliggend ontwerp van decreet heeft deze tekst een hele evolutie doorgemaakt. Ik ben van mening dat de veranderingen die in de loop van de discussies zijn aangebracht, als veranderingen ten goede kunnen worden bestempeld. De leden van de meerderheid en de mensen die vanuit de oppositie en vanop het terrein hebben getracht enige invloed uit te oefenen, hebben goed werk geleverd.
Wie naar het eindresultaat kijkt, zou kunnen zeggen dat het ontwerp van decreet een voldoende moet krijgen. Op een belangrijk punt, met name uw ambitie om in het hoger onderwijs een tweede democratiseringsgolf tot stand te brengen, klopt dit echter niet.
Een aantal financieringsmechanismen zijn verbeterd. We hebben het hier al over de financiering van het onderzoek in de humane wetenschappen gehad. Die regeling is door de tijdens de commissiebesprekingen ingediende amendementen verbeterd. In het ontwerp van decreet wordt uiteindelijk van een echte outputfinanciering afgestapt. Het gaat nu om een gemengd systeem. Dit is duidelijk een verbetering. Hoewel hiernaast nog een aantal verbeteringen zijn aangebracht, denk ik niet dat dit ontwerp van decreet een tweede democratiseringsgolf kan garanderen. Het blijft bij aanzetten. Heel wat zaken worden naar de toekomst doorgeschoven.
Ik geef u daarvan een voorbeeld. Het Aanmoedigingsfonds blijft heel erg beperkt. Vanaf volgend academiejaar zou het Aanmoedigingsfonds kunnen worden verdeeld op basis van de inspanningen die hogescholen en universiteiten doen. Maar neen, het wordt doorgeschoven naar 2011. Het lijkt alsof er op dit moment niet genoeg gegevens en criteria zijn om hogescholen en universiteiten die nu al inspanningen doen, te honoreren. Instellingen krijgen een stukje, maar zij die nu al inspanningen doen, worden daar niet voor gehonoreerd.
Mevrouw Berx heeft het woord.
Mijnheer Tavernier, ik begrijp uw bekommernis. In de commissie is uitvoerig beargumenteerd waarom het in eerste instantie niet gaat over de inspanningen die worden gedaan, maar over de resultaten inzake in-, uit- en doorstroom van bepaalde ondervertegenwoordigde groepen. Om die reden is 2011 een heel realistische datum. Dit maakt het mogelijk om beheersovereenkomsten af te sluiten en er goed strategisch over na te denken op welke manier de resultaten kunnen worden bereikt. Als men dat niet zou doen, dan was het risico zeer groot dat het Aanmoedigingsfonds pas in 2011 geïmplementeerd zou worden. Niemand heeft er baat bij dat het nog eens wordt uitgesteld. Het gaat niet alleen over de inspanning, maar vooral over de effecten die instellingen realiseren met de middelen die ter beschikking worden gesteld.
Mevrouw Berx, op basis van de resultaten van onderzoeken, onder meer door de Koning Boudewijnstichting en het departement, zijn nu al elementen beschikbaar die gebruikt zouden kunnen worden voor de verdeling van de middelen. Ik kan aannemen dat het nog niet kan voor 2008, maar 2009 of 2010 lijken me echt wel realistisch. Het wordt echter gewoon doorgeschoven. Het gevolg is dat zij die nu al inspanningen doen, eigenlijk een beetje worden bestraft.
Mijnheer Tavernier, dit getuigt van een verschillende visie op de uitgangspunten en premisse van het decreet. U zegt dat er tal van wetenschappelijk onderzoek is gebeurd. Ik betwist dat niet want ik heb er tijdens mijn betoog in de commissie ook naar verwezen. U zit op de lijn van een soort GOK-decreet voor universiteiten waarbij de verschillende studenten als het ware worden geturfd en in groepen worden gestopt waarbij ze aan bepaalde criteria moeten voldoen. In functie daarvan zou dan de financiering gebeuren. Dat is nu net niet het uitgangspunt van het decreet. In het leerplichtonderwijs is dit een zeer terechte keuze. Hier hebben we het over het hoger onderwijs waarbij we geen GOK-decreet willen. Dit is een principiële en voor mij een zeer terechte keuze. Dat heeft natuurlijk implicaties op de verdere vormgeving van het Aanmoedigingsfonds en op het beleid om de democratiseringsgolf te realiseren.
De vraag is dan hoe de tweede democratiseringsgolf zal worden bereikt. Er is een ondervertegenwoordiging in de instroom van bepaalde groepen. Van die onvertegenwoordigde groep in de instroom zijn ook de doorstroming en output onvoldoende. Om echt te democratiseren zal op de twee vlakken moeten worden gewerkt. Er zullen bijkomende inspanningen moeten gebeuren, meer dan waarin nu is voorzien. Dit is maatschappelijk enorm belangrijk. Zo niet, krijgen we ook in het hoger onderwijs een tijdbom. Bepaalde mechanismes bemoeilijken nu de instroom en doorstroming, en daar moeten we meer oog voor hebben en meer middelen voor uittrekken.
Mijnheer Tavernier, we moeten de evaluatie van 2011 afwachten om te zien wat er van aan is.
Ik geloof dat de GOK-inspanningen voor het leerplichtonderwijs zullen zorgen voor een grotere instroom in het hoger onderwijs. Wellicht zijn we zo ver nog niet, maar ik denk dat dit de komende jaren duidelijk zal worden.
Ik sluit me aan bij wat de heer De Cock zegt. Dit ontwerp van decreet creëert de mogelijkheidsvoorwaarden om de doelstellingen te realiseren. We moeten onderzoeken of de doelstellingen inzake de in-, door- en uitstroom zonder kwaliteitsproblemen kunnen worden gerealiseerd. We moeten vermijden om te proberen die doelstellingen met nog zwaardere instrumenten te realiseren. Men wil dat met een eerder zachte, erg beheersbare sturing doen. Het is ook een principieel juiste keuze, want uw verhaal wekt de indruk dat het de overheid en de instellingen alleen zijn die de maatschappelijke ambities waar moeten maken. Het is een en-enverhaal, en dat wordt dankzij dit ontwerp mogelijk. Het is het sluitstuk van een totaalbeleid dat gelijke kansen van bij het begin, van in het kleuteronderwijs, het hele probleem aanpakt. Dit is een element van een groter verhaal, en bij de evaluatie zullen we dat in die zin moeten beoordelen.
Wat in artikel 22 staat, lijkt me onverantwoord. Er staat dat de toepassing van de voorschriften inzake de financieringsboni voor beurs- en werkstudenten met functiebeperking geplafonneerd worden.
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Dit is gewoon elementaire algebra. Een plafonnering, in procenten uitgedrukt, op het gedeelte van het budget dat wordt gebruikt om universiteiten en hogescholen verschillend te financieren naargelang hun sociaal profiel - naargelang het aandeel van studenten met een handicap en werkstudenten - verandert helemaal niet de incentives in het model. De incentives zouden sterker kunnen zijn als het plafond wordt verhoogd, want dan vergroot het gedeelte van het budget dat men daarvoor gebruikt. We moeten evenwel vaststellen dat dit gedeelte al behoorlijk groot is. U creëert een misverstand dat u als econoom eigenlijk onwaardig is. Een incentivessysteem kan men organiseren op basis van een gesloten budget - door de enen meer en de anderen minder te geven. Als economist ontkent u dat. Dat is eigenlijk een smet op het diploma van economist. Het spijt me.
Goed. Even wat simpele rekenkunde, mijnheer de minister. Een gewone student betaalt het inschrijvingsgeld. De beursstudent betaalt een verminderd inschrijvingsgeld. Dat laatste zorgt ervoor dat de middelen van de universiteit die zij via dat kanaal krijgt, vermindert. Voor die universiteit of hogeschool is dat geen probleem, op voorwaarde dat de ontvangen financieringsbonus groter is dan het verlies dat wordt opgelopen omdat de student minder inschrijvingsgeld betaalt. Als die bonus evenwel wordt geplafonneerd, zou het
kunnen dat de bonus lager uitvalt dan wat men verliest wegens het verminderde inschrijvingsgeld.
Op dat moment is er voor een instelling geen enkele reden meer om bijkomende beursstudenten te aanvaarden. In feite verliezen ze daarmee. Men zou kunnen spreken van verdeling en plafonnering, maar er is geen financiële stimulans voorhanden want aan de ene kant wint men minder dan wat men aan de andere kant verliest.
Een ander element dat vragen oproept is de outputfinanciering. De outputfinanciering is geëvolueerd naar een gemengd model. Dat is een verbetering in vergelijking met het uitgangspunt. Er kunnen twee vragen bij worden gesteld. Vooreerst is er de vraag naar kwaliteit, en vervolgens is het nog maar de vraag of een instelling zich niet automatisch zal richten tot de gemakkelijkste studenten of studentengroepen. Ze weten immers dat er voor deze studenten relatief weinig inspanningen moeten worden geleverd en dat ze toch de eindmeet en een diploma zullen halen. Daar schuilt een gevaar in. Ik stel uit de adviezen van de VLOR vast dat het enthousiasme nog zeer gering is voor de outputfinanciering die nog overblijft. Men wil het systeem serieus evalueren en nog een kans geven. Dat betekent dat de scepsis nog zeer groot blijft.
Een ander element is de relatie tussen de onderwijssokkel en de onderzoekssokkel. Ik heb het daarnet nog opgezocht. De minister zei dat ik nog een romantisch beeld van het onderwijs heb. Ik kijk echter alleen maar naar de realiteit. Ik ga er volledig mee akkoord dat het hoger onderwijs en de universiteiten middelen moeten besteden aan onderzoek en erbij betrokken moeten worden. Iedereen staat daarachter. De vraag is of wie zich met het onderwijs bezighoudt - en dat is zeker in de beginjaren van zowel de bachelors als de masters zeer belangrijk - wel voldoende middelen krijgt. Ik hoor van degenen zich hoofdzakelijk met het onderwijs bezighouden, dat ze in de verdrukking komen. Er wordt te sterk de nadruk op gelegd.
Ten slotte wil ik het nog even hebben over de banaba's en manama's. Er zijn in het decreet opties over de financiering opgenomen. We zullen moeten nagaan hoe de positie van de manama's en banaba's in het onderwijslandschap evolueert. De vraag is of men met een basisdiploma, een bachelor- en masterdiploma, ten volle op de arbeidsmarkt terechtkan. Of evolueert het in de richting dat om goed in de arbeidsmarkt te liggen men sowieso een banaba of een manama nodig heeft? Dat moet nader worden bekeken, want voor beide richtingen ontstaat door de aard van de financiering een vorm van mercantilisering.
Ik maak deze bedenkingen bij dit ontwerp van decreet, en kom tot de conclusie dat er onvoldoende garanties zijn voor een tweede democratiseringsgolf. Ik heb nog een bedenking die ik geregeld op het terrein en ook in de wandelgangen bij collega's uit de commissie hoor. Het gaat namelijk om de flexibilisering, wat een goed en soepel instrument is voor goede studenten. Zij krijgen immers meer kansen en mogelijkheden om zeer flexibel met hun tijd en mogelijkheden om te springen. Ik verneem dat het een gebrek aan houvast is voor studenten die het om allerlei redenen wat minder gemakkelijk hebben. Voor hen verlengt het de studieduur veeleer dan dat ze gebruikmaken van de mogelijkheden die erin zitten.
Dat zal in de toekomst een zeer belangrijk evaluatiepunt zijn. Dat is niet meteen gekoppeld aan dit ontwerp van decreet, maar ik wou dit toch even meegeven bij deze bespreking.
Onze algemene conclusie luidt dus dat er te weinig garanties zijn voor de tweede democratiseringsgolf.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, zowat alle sprekers voor mij hebben het al vermeld: het voorliggende ontwerp van decreet betreffende de financiering en werking van de hogescholen en de universiteiten betekent een grote en grondige breuk met het verleden. Na de goedkeuring van dit ontwerp van decreet zal de organisatie en financiering van het hoger onderwijs er grondig anders uitzien. Dat het ontwerp niet van meet af aan op ieders goedkeuring kon rekenen, verbaast dan ook niet. Daarvoor is het te ingrijpend, te essentieel en spelen er te veel - en vaak ook tegengestelde - belangen. Wat uitdagend zou men kunnen stellen dat het soms leek alsof elke fase van het ontwerp van decreet door de verschillende actoren in eerste instantie met een rekenmachine in de hand werd beoordeeld, en niet of minder op de inhoud.
Dat het decreet, ondanks het ingrijpende karakter en de vele belangen die ermee zijn gemoeid, dan toch op een kritisch, maar overwegend positief eindoordeel van veel actoren kan rekenen, is volgens mijn fractie onder meer het resultaat van de gevolgde methode. Vanuit het volle besef dat dit parlement als decreetgever de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt, maar ook vanuit de wetenschap dat slechts overleg en het zoeken naar consensus het ontwerp verteerbaar zou maken, werd het geschreven, aangepast, geamendeerd, opnieuw besproken en vervolgens hier ter stemming voorgelegd. Dat daarvoor meer tijd nodig was dan aanvankelijk gedacht en gehoopt, heeft eveneens te maken met het niveau van de discussie met en tussen de verschillende actoren. Het past dan ook om hen hier uitdrukkelijk te danken voor de ernst en overredingskracht waarmee ze het debat zijn aangegaan. Mevrouw Berx heeft in haar verslag duidelijk aangegeven welke groepen, organisaties, instanties en personen daarbij betrokken zijn geweest en wie deze dank dus toekomt.
De N-VA is tevreden dat de eerste tekst die werd voorgelegd, nog slechts gedeeltelijk terug is te vinden in de tekst die we vandaag bespreken. Het is immers dankzij de fundamentele wijzigingen dat het ontwerp van decreet is geëvolueerd naar een evenwichtig werkstuk. Zowel de verslaggever als diverse leden hebben al gewezen op een aantal belangrijke aspecten van het decreet. Zonder al te zeer in herhaling te vallen en zonder exhaustief te willen zijn, zou ik graag een drietal punten aanstippen die voor mijn fractie van bijzonder belang zijn.
Een van de grote verdiensten van het ontwerp van decreet is zonder enige twijfel de gelijkschakeling van de financiering van onze hogescholen en universiteiten. De scheefgegroeide situatie waarbij de hogescholen wat stiefmoederlijk werden behandeld, wordt hiermee rechtgetrokken. Ook de aard van de financiering draagt onze goedkeuring weg. Het gemengde financieringsmodel, waarbij een inputfinanciering wordt gekoppeld aan een outputfinanciering voor het vervolg van de opleiding, biedt onzes inziens voldoende antwoord op de terechte zorg dat een zuivere outputfinanciering een negatieve impact zou kunnen hebben op het individuele beoordelingsgedrag en dus op de kwaliteitvan het onderwijs. We willen immers niet voorbijgaan aan de negatieve ervaringen uit het buitenland met zuivere outputfinancieringsmiddelen. De koppeling die we maken tussen input- en outputfinanciering, samen met de door mevrouw Libert opgesomde interne kwaliteitscontroles die we kennen, biedt onzes inziens echter voldoende garanties. Laat evenwel duidelijk zijn dat dit geen blind vertrouwen is. Uiteraard is een nauwgezet volgen van de gevolgen van de ingrijpende financieringswijziging noodzakelijk, maar daarin is uiteraard ook voorzien in het ontwerp van decreet.
Een volgende punt waarbij ik even wil stilstaan, is het invoeren van het leerkrediet. Tijdens de bespreking van het ontwerp werd uitgebreid gedebatteerd over het invoeren hiervan. Terecht werd daarbij naar voren gebracht dat het systeem zowel de student als de onderwijsinstelling op zijn verantwoordelijkheid moet aanspreken.
De discussie ging dus niet zozeer over het invoeren van het leerkrediet als principe, maar veeleer over de modaliteiten van het leerkrediet. Omdat ook dit element een radicale breuk betekent met het verleden, durf ik vandaag niet zonder meer te stellen dat de huidige bepalingen over het leerkrediet de best denkbare zijn. Een strikte opvolging en evaluatie is hier absoluut noodzakelijk, om te voorkomen dat het invoeren van het leerkrediet onder de huidige spelregels zou leiden tot onbedoelde effecten die haaks staan op het principe van verdere democratisering.
Verschillende actoren wezen op de administratieve last en kost die het systeem met zich zou kunnen meebrengen. Ook dat dienen we verder op te volgen.
Een laatste punt waar ik wil bij stilstaan, heeft betrekking op de bijzondere aandacht die de humane en sociale wetenschappen verdienen voor de verdeling van de middelen uit de bijzondere onderzoeksfondsen. Al in november 2004 ondervroeg voormalig Vlaams parlementslid De Wever de minister over de ongelijke kansen voor wetenschappers uit de humane en sociale wetenschappen om te kunnen putten uit fondsen die zijn gerelateerd aan de erkenning van gepubliceerde onderzoeksresultaten. Door de aard van hun onderzoeksdomein zijn ze niet zelden minder internationaal georiënteerd, maar daarom niet minder wetenschappelijk relevant dan gepubliceerde onderzoeksresultaten van de exacte wetenschappen. De voorzichtige suggestie van de heer De Wever om voor de humane en sociale wetenschappen een eigen en aangepast kwalitatief meetinstrument te ontwikkelen, werd toen in de commissie op gemengde gevoelens onthaald. Voormalig Vlaams parlementslid Van Baelen wees een eventueel initiatief van de minister bij voorbaat af en beriep zich daarvoor op de autonomie van de instellingen. Mijnheer de minister, u was voorzichtiger en toonde zich wel bereid om samen met de betrokkenen de zaak te bekijken.
De N-VA is bijzonder tevreden dat over de partijgrenzen heen een consensus werd gevonden die inderdaad vertrekt van de specificiteit van de humane en sociale wetenschappen en van het gebrek aan voldoende relevantie van de bestaande mechanismen om de waarde van de publicaties van deze wetenschapstakken te bepalen.
Mijnheer de minister, dat u vervolgens de betrokken wetenschappers voor hun verantwoordelijkheid plaatst en de taak en mogelijkheid biedt vorm te geven aan een eigen Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand lijkt de juiste en evidente keuze. De N-VA heeft er dan ook het volste vertrouwen in en rekent erop dat de sector tijdig zal komen tot het vastleggen van een specifiek wetenschappelijk bibliografisch model.
Concluderend, mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, kan ik stellen dat de N-VA tevreden is met het geleverde werk. De inhaalbeweging die met dit decreet voor de hogescholen wordt ingezet, is aanzienlijk. Tijdens de aangekondigde en noodzakelijke evaluaties zullen we nagaan of ze ook voldoende is.
Maar naast dit aandachtspunt blijft er natuurlijk nog de grote slotvraag: zorgt dit decreet voor een versnelling van de tweede democratiseringsgolf, waarvan we met z'n allen vaststellen dat ze absoluut noodzakelijk is?
Zonder dat we dit 100 percent zeker kunnen weten - daarvoor is de geplande evaluatie een absolute noodzaak -, zijn we er als fractie wel van overtuigd dat we deze bijzonder belangrijke stap moeten zetten. Toch willen we er hier op wijzen dat een verdere democratisering enkel wordt bereikt als we inspanningen blijven leveren om drempels en hindernissen op een zo jong mogelijke leeftijd weg te werken. Onze fractie vraagt daarbij onder meer voortdurende aandacht voor een kwaliteitsvol leerplichtonderwijs dat consequent investeert in het Nederlands als taal voor kennisoverdracht.
Collega's, we zullen dit ontwerp van decreet straks goedkeuren, omdat we ervan overtuigd zijn dat het alles in zich draagt om te komen tot een betere structuur en financiering van het hoger onderwijs en dus tot betere slaagkansen voor meer studenten. (Applaus bij CD&V, Open Vld en de N-VA)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, de heer De Cock heeft ons opgeroepen tot enige beperking van de spreektijd, met het heel mooie sonnet van Goethe. Ik ben natuurlijk niet in staat om een wederwoord te bieden. Straks zal ik een gedicht citeren dat zeker niet van toepassing is.
Mevrouw de voorzitter, ik zal geen argumenten herhalen waarom dit ontwerp van decreet absoluut nodig was, want die argumenten zijn vaak gegeven in de vele debatten die we daarover hebben gevoerd. Het was hoe dan ook een noodzaak om een financieringssysteem op punt te stellen dat de nieuwe bachelor-masterstructuur van ons hoger onderwijs recht zou kunnen aandoen, en onder meer de flexibilisering daarin en de toekomstige academisering. Hier werd aangehaald dat met name de hogescholen en de professionele bachelors in de hogescholen in financieel zeer nauwe schoentjes waren geraakt en dat we daar extra inspanningen voor moesten doen. Ik zal ook niet terugkeren op een aantal debatten die we hebben gevoerd en die zeer goed zijn weergegeven in het uitstekende verslag van mevrouw Berx en in een aantal uiteenzettingen die we hier hebben gehoord. Hoe kan je ervoor zorgen dat je onderzoek stimuleert op internationaal niveau en niet wegdeemstert in een soort Vlaams provincialisme, en tegelijkertijd recht doet aan het feit dat onderzoek in Vlaanderen voor een deel gebeurt en moet gebeuren in het Nederlands, terwijl je in de humane wetenschappen niet zo gemakkelijk een beoordeling van onderzoek tot stand brengt op basis van gekende internationale bibliografische referenties? Deze evenwichten hebben we gezocht. Er zijn nog andere debatten gevoerd, onder meer over het leerkrediet, waar ik niet op zal terugkomen.
Ik zal een aantal reacties geven op enkele van de uiteenzettingen. De heer Pieters heeft het gehad over de dreigende vervlakking van het hoger onderwijs. De reden waarom ik heb opgeroepen tot een tienkamp voor gelijke kansen in ons onderwijs en niet voor één gemakkelijk proefje, is precies dat ik gelijke kansen op uitstekend onderwijs wil en niet op middelmatig onderwijs. Daar zijn jonge mensen in Vlaanderen niets mee. We hebben in de jaren vijftig en zestig in Vlaanderen een eerste democratiseringsgolf op gang gebracht, om te beginnen in het secundair onderwijs, en vervolgens in de jaren zestig en begin de jaren zeventig in het hoger onderwijs, dankzij het feit dat we uitstekende scholen, colleges en athenea hadden waar kinderen uit boerengezinnen, arbeidersgezinnen en kinderen van gewone bedienden hogerop konden klimmen. Ze werden zeer goed geholpen door dat uitmuntende onderwijs. We hebben uitstekend onderwijs nodig. Gelijke kansen op middelmatig onderwijs is niet de boodschap. Dat is ook de reden waarom ik niet denk dat het een makkie is.
Waarom spreek ik over een tienkamp? Wat vandaag voorligt, is slechts de eerste proef waarna er negen andere volgen. In die negen andere proeven zitten heel wat andere aspecten van democratisering van het hoger onderwijs, zoals de juiste studiekeuze, een goede voorbereiding in het secundair en het basisonderwijs en een goede start in het kleuteronderwijs. Taal is aan te brengen van in de kleuterklas. Mevrouw Berx had gelijk toen ze, in reactie op een aantal uiteenzettingen, zei dat we een debat over democratisering van het hoger onderwijs niet mogen beperken tot louter wat er moet gebeuren in het hoger onderwijs, maar dat we op elke sport van de onderwijsladder bijkomende inspanningen moeten doen, van in de kleuterklas tot in de auditoria en aula's van hogescholen en universiteiten. Dit is een complex verhaal waar je heel wat dingen tegelijkertijd in gang moet brengen en heel wat inspanningen op verschillende niveaus moet doen.
Ik wil onderlijnen wat mevrouw Berx heeft gezegd ten aanzien van de heer Tavernier. De heer Tavernier maakt niet alleen een foute extrapolatie van de manier waarop we gelijke kansen in het basis- en secundair onderwijs benaderen naar het hoger onderwijs. Bovendien heeft hij een nogal mechanische visie van wat er moet gebeuren in het hoger onderwijs. Ik denk echt niet dat de oplossing erin bestaat een aantal fijnmazige doelgroepen te onderscheiden in het parlement en dan op basis daarvan extra financiering uit te delen aan de instellingen. Ik denk wel dat we een brede financiële stimulans moeten geven. We doen dat via 50 percent extra financiering voor beursstudenten, werkstudenten en studenten met een beperking. Je moet dergelijke brede maar krachtige stimulansen geven.
Voor het overige moet je de instellingen, hogescholen en universiteiten op basis van hun eigen context laten zoeken welke bijkomende remediëring zij tot stand moeten brengen om bepaalde kansengroepen aan te trekken en hoe ze die kunnen aantrekken. Het is een beetje een ander verhaal dan dat van een basisschool die allochtone kinderen over de vloer krijgt of van een basisschool die kinderen heeft van ouders die weinig opgeleid zijn en de schoolwereld niet goed kennen of van een basisschool die kinderen over de vloer krijgt die geen woord Nederlands kennen.
De opdracht voor hogescholen en universiteiten is anders, want die vertrekt natuurlijk van het feit dat jonge mensen intussen door het leerplichtonderwijs gegaan zijn. Ik vind dat u, wat we willen doen in het leerplichtonderwijs, op een nogal mechanische wijze wilt doortrekken naar het hoger onderwijs. Dat is een foute visie. We hebben het er in de commissie uitvoerig over gehad, ik ga er niet op terugkomen.
Ik vind anderzijds dat de heer Pieters met zijn stelling over de dreigende vervlakking blijkbaar niet wil zien hoe je in dit model - daarom is het ook een model - verschillende krachten hebt die samen voor een evenwicht moeten zorgen. Dat evenwicht is gelijke kansen op een hoog niveau.
De kritieken die u geeft, zijn in mijn ogen niet bijzonder samenhangend. U bent tegen resultaatfinanciering. Maar dit is niet echt resultaatfinanciering, dit is zeer genuanceerd. Er is eerst een financiering op basis van het aantal studenten die zich inschrijven zonder dat men kijkt naar de resultaten van die studenten. Als die door een eerste selectie zijn gegaan en 60 studiepunten verworven hebben, dan begint er een resultaatfinanciering met de bedoeling niet nodeloos tijd te verliezen tijdens de studie.
Maar u bent ook tegen het gemengde model. U bent ook tegen het gesloten model van het Hogeschooldecreet. Waar bent u dan wel voor? Ik kan alleen maar besluiten dat u voorstander bent van een louter inputmodel. Dat wil zeggen dat hogescholen en universiteiten zoveel mogelijk studenten moeten binnenhalen, ook al mislukken ze op grote schaal. Dat is nu net het soort commerce waarvoor u zelf waarschuwt, maar dat u eigenlijk in gang zet.
Op het ogenblik dat we breken met de bevroren enveloppes, moeten we een dynamiek op gang brengen die op een genuanceerde manier instellingen aanzet om meer studenten te rekruteren - maar studenten die bewezen hebben dat ze kunnen slagen - en ook aanzet om met bekwame spoed voort te doen met de studie. Dat is wat we hier op tafel leggen.
Ik begrijp niet waar u voor bent. U hebt dat in de commissie ook niet gezegd, u hebt dat hier ook niet echt gezegd. Misschien weet u het gewoon niet goed. Het is alleszins een beetje gemakkelijk om kritiek te geven.
Mevrouw Berx vroeg wat de impact was van de commissie-Soete op dit model. Ik zou het wat anders draaien. Hoofdstuk 5 van dit ontwerp van decreet biedt om te beginnen 5 miljoen euro aan voor een soort rationalisatiefonds. Maar veel belangrijker, het legt in detail uit wat wij verstaan onder rationalisatieplannen per opleiding. Het legt ook de verantwoordelijkheid om op een geplande manier het opleidingslandschap te rationaliseren bij de instellingen, legt een ritme vast en stelt ook duidelijk een verwachting naar de wereld van het hoger onderwijs.
Ik denk dat het bijzonder goed spoort met de commissie-Soete. De commissie-Soete heeft een cijfermatig kader aangeboden voor de mensen die deze rationalisatieplannen zullen moeten maken in opdracht van dit decreet. Ik denk dat de commissie-Soete niet echt een impact heeft op deze teksten, maar een heel belangrijk handvat aanreikt voor diegenen die deze teksten zullen moeten uitvoeren.
De heer Tavernier heeft nog eens herhaald wat hij ook in de commissie heeft gezegd, namelijk dat hij het jammer vindt dat we het Aanmoedigingsfonds eerst lineair verdelen en pas dan gaan verdelen op basis van resultaten. Zowel ik als mevrouw Berx hebben u al met handen en voeten proberen uit te leggen dat we niet anders kunnen, anders moeten we wachten met het geld te geven. Maar we geven liever het geld nu, en pas in een tweede fase doen we het op basis van resultaten.
U zegt dat het systeem van de bonus voor de beursstudent niet opweegt tegen de studiegelden die instellingen mislopen wanneer ze een beursstudent inschrijven. Dat zou volgens u zo zijn omwille van het plafond. Dat is absoluut onwaarschijnlijk. Ik geef u enkele ruwe cijfers. Voor de beursbonus, en als bonus voor werkstudenten en studenten met een handicap, zetten we 85 miljoen euro in. Dat geld dient enkel om instellingen aan te zetten om studenten te rekruteren van wie de ouders een bescheiden inkomen hebben, zichtbaar doordat ze een beurs hebben, werkstudenten en studenten met een handicap. De gederfde studiegelden zijn naar raming 18 miljoen euro. Hoe kunt u hier zeggen dat de beursbonus niet opweegt tegen de gederfde studiegelden? Dat klopt helemaal niet.
Ik heb gevraagd aan mijn medewerkers om die redenering op een microniveau te maken. Eerlijk, dat is bijzonder moeilijk. Ik geef u toch een voorbeeld: studiegeld aan normaal tarief is 530 euro voor 60 studiepunten, beurstarief is afhankelijk van universiteit of hogeschool 80 tot 100 euro. Het gederfde studiegeld is dus 430 tot 450 euro. Ik neem een voorbeeld met een onderwijsbelastingseenheid 1 van een student met 60 studiepunten die zonder bonus per financieringspunt 50 euro zou opleveren. De bonus is een winst van 1500 euro. Dus wat is dat nu voor een redenering die u maakt?
U zegt dat de bonus uiteindelijk minder belangrijk zal worden omdat het geplafonneerd is. Dan zou het aantal beursstudenten van vandaag moeten verdrievoudigen. Dat is niet enkel utopisch, maar ook totaal onwaarschijnlijk. Uw redenering klopt echt niet! Het plafond neemt de incentive niet weg. Ook dit argument klopt niet.
Waarom heb je dan een plafond nodig?
Om stabiliteit te hebben in het model. Je maakt een verhaal van krachten en tegenkrachten. We begeven ons op onbekend terrein, een uitdrukking die terecht door de heer De Cock werd gebruikt. We beginnen met werkstudenten en studenten met een handicap. Dat is een beetje onbekend terrein. Hoeveel mensen zullen onder die definitie vallen? Dat is vandaag moeilijk te voorspellen. Dus is het gewoon wijs bestuur om op die incentive een plafond te zetten. Om niet te zeggen 'goed bestuur'. Daarom doen we dat. Dat verandert er niets aan.
Stel dat de incentive voor ons twee om snel te lopen is dat er op honderd meter afstand een korfje staat met fruit waaruit we een appel mogen pikken. Als ik die appel eruit pik en u niet, was dat een beperkte pot. Maar er was wel een incentive om er eerst te geraken. Een simpele metafoor, maar daarover gaat het. Wie er is, haalt er iets uit. Wie er niet is, haalt er niets uit. Of die financiële incentivepot geplafonneerd is of niet, verandert niets.
U hebt een eigenaardig citaat gebruikt. U zegt dat ik u verweten heb dat u een romantische opvatting hebt over de universiteit. Ik dacht dat ik had gezegd dat ik een romantische opvatting heb. Maar u mag die delen.
In mijn notities staat enkel dat het begrip romantisch is gevallen. Niet of u mij dat verweten hebt, wat trouwens de realiteit is.
Ik heb een romantische opvatting over de idee van de universiteit. Een wezenskenmerk daarvan is dat je bezig bent met een combinatie van kennis tot stand brengen en kennis overdragen.
We brengen jonge mensen op de plaats van de creatie en laten hen de creatie zien. Geef toe, het meest fantastische wat een student kan meemaken, is een debat tussen twee professoren dat tegensprekelijk is. Dat gebeurt veel te weinig, we durven niet meer debatteren. We beweren dat we onderzoek heel belangrijk vinden. We gaan op internationaal niveau meten of ons onderzoek goed is en impact heeft op het debat. We gaan dat doen via de BOF-sleutel, voor humane wetenschappen aangepast met een Vlaams bibliografisch bestand. Als we dat allemaal doen, zorgen we voor een goede universiteit. We vertrekken daarbij van de oude romantische gedachte dat het gaat om de creatie en om de opleiding van jonge mensen temidden van de creatie van kennis. Daar geloof ik zeer sterk in.
Eerlijk gezegd, ik ben niet erg overtuigd door uw argumenten. Iets anders is of we inderdaad hier en nu het monument voor de eeuwigheid hebben neergezet - om Horatius te citeren: "Exegi monumentum aere perennius." Neen, we hebben iets neergezet dat slechts tijdelijk zal meegaan.
We gaan dat natuurlijk evalueren, mevrouw Libert, en dat was een belangrijke inbreng in het debat, om na te gaan of we op het goede spoor zitten. Het parlement heeft duidelijk ingebracht hoe we moeten evalueren, wat we in het oog moeten houden, welke effecten we moeten meten, op sociaal, maatschappelijk en onderwijsvlak.
Mijnheer De Bruyn, u vindt het leerkrediet niet meteen het best denkbare model. Ik heb daar helemaal geen moeite mee. Het is de eerste keer dat we zoiets doen. Het best denkbare hebben we waarschijnlijk nog niet bedacht. Laat ons zien wat dit model brengt. We zullen de effecten beoordelen op kwaliteit en op participatie. Dit is slechts de eerste proef in een tienkamp voor gelijke kansen en die begint in de kleuterklas en eindigt op de hogeschool en universiteit. Enkele kritieken op de financieringswijze zijn niet overtuigend. Ik roep heel het parlement op om dit ontwerp van decreet te steunen. We geven daarmee een krachtig signaal aan het hoger onderwijs. De tienkamp moet beginnen. (Applaus bij de meerderheid)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter: Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2007-2008, nr. 1468/6)
Artikel 1 wordt zonder opmerkingen aangenomen.Er is een amendement op artikel 2. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2007-2008, nr. 1468/8)
De stemmingen over het amendement op artikel 2 en over artikel 2 worden aangehouden.
De artikelen 3 tot en met 18 worden zonder opmerkingen aangenomen.Er is een amendement tot invoeging van een nieuw artikel 18bis. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2007-2008, nr. 1468/8)
De artikelen 19 tot en met 21 worden zonder opmerkingen aangenomen.Er is een amendement op artikel 22. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2007-2008, nr. 1468/8)
De stemmingen over het amendement op artikel 22 en over artikel 22 worden aangehouden.
De artikelen 23 tot en met 42 worden zonder opmerkingen aangenomen.Er is een amendement op artikel 43. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2007-2008, nr. 1468/8)
De stemmingen over het amendement op artikel 43 en over artikel 43 worden aangehouden.
Er zijn amendementen op artikel 44. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2007-2008, nr. 1468/8)
De stemmingen over de amendementen op artikel 44 en over artikel 44 worden aangehouden.
Artikel 45 wordt zonder opmerkingen aangenomen.Er is een amendement op artikel 46. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2007-2008, nr. 1468/8)
De stemmingen over het amendement op artikel 46 en over artikel 46 worden aangehouden.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.