Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over het voorstel van de Antwerpse schepen van Onderwijs betreffende onderwijs in de taal van het land van herkomst voor allochtone jongeren
Verslag
Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, maandag zijn heel wat mensen geschrokken toen ze 's morgens De Standaard ter hand namen en de grote kop 'Arabisch op de schoolbanken' zagen staan. In de loop van de dag zijn er nog andere berichten gekomen van de heer Voorhamme, die het bericht had gelanceerd. Daardoor was de verwarring op dat ogenblik compleet. Niemand wist nog goed wat het voorstel van de heer Voorhamme eigenlijk inhield.
Het is alleszins zijn verdienste de nadruk te hebben gelegd op het blijvende en heel grote probleem van een deel van de leerlingen in het Vlaamse onderwijs. Het gaat namelijk om hun leerachterstand die vaak het gevolg is van een taalachterstand, met name een gebrekkige kennis van het Nederlands.
Voor de VLD echter kan Arabisch op de schoolbanken in elk geval niet. We zijn er al altijd voorstander van elk vrij moment op school te besteden aan extra lessen Nederlands, zoals ook het geval is in het Brusselse curriculum, dat de heer Voorhamme trouwens als voorbeeld noemde. Alleen gaat het dan om twaalfjarige leerlingen.
Meer aandacht voor het Nederlands is voor ons absoluut prioritair. Ideaal zou zijn dat kinderen die op hun zes jaar naar de lagere school gaan, even goed Nederlands kennen als hun klasgenootjes. Dat is echter moeilijk als de thuistaal niet het Nederlands is, en het zal in die omstandigheden ook altijd moeilijk blijven. Juist daarom moeten we in het kleuteronderwijs zo veel mogelijk aandacht schenken aan het Nederlands. Om die reden hebben we er destijds op aangedrongen de leerplicht op vijf jaar in het regeerakkoord in te schrijven.
Persoonlijk ben ik er echter van overtuigd dat er nog meer maatregelen nodig zijn in het kleuteronderwijs om de taalachterstand weg te werken. In grote klassen tot 30 leerlingen met verschillende talen kan van een leerkracht niet verwacht worden dat ze de leerlingen voldoende taalkennis bijbrengt.
Er zijn uiteraard ook voorstellen waar we achter staan. Een taalbad voor kinderen die al wat ouder zijn wanneer ze naar Vlaanderen komen, is belangrijk. Eveneens belangrijk is het voorbeeld van Brussel te volgen met een soort Antwerps curriculum.
Wat we echter absoluut niet volgen, is het voorstel van de heer Voorhamme de lessen Frans en Engels eventueel op te schorten en te vervangen door het leren van een andere vreemde taal. Ik herinner u in dat verband aan de Europese resolutie waarin wordt aangedrongen op een zo goed mogelijke kennis van de eigen taal plus twee talen die prioritair zijn in een van de buurlanden. Vreemdetalenkennis is voor de VLD absoluut belangrijk en mag niet opgeschort worden ten gunste van iets anders.
Mijnheer de minister, in hoeverre volgt u de voorstellen van de heer Voorhamme?
Bent u bereid om een proeftuin te laten organiseren voor dit project, wat het dan ook precies mag omvatten?
Hoever staat het met de uitvoering van de bepaling in het regeerakkoord waarmee de leerplicht op vijf jaar wordt ingevoerd?
De heer Dewinter heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mevrouw Vanderpoorten heeft de problematiek al voldoende geschetst. De schepen van Onderwijs van de stad Antwerpen, de heer Voorhamme, is vandaag afwezig. (Opmerkingen)
Misschien zou hij er beter aan doen om dit debat bij te wonen in plaats van koffie te slurpen in de koffiekamer.
Zijn voorstel valt uiteen in twee delen. Het eerste aspect betreft meer onderricht van het Nederlands voor allochtone kinderen. Ik kan hem daarin gedeeltelijk volgen, al vind ik dat zijn voorstel niet veel zoden aan de dijk zet. Integendeel, mijn fractie zou veeleer durven pleiten voor het organiseren van 'taalbadklassen'. Een allochtone leerling die onvoldoende Nederlands kent, zeker in het lager onderwijs, zou niet mogen worden toegelaten tot het onderwijs. Het eerste jaar zou die leerling een taalbad moeten krijgen waarbij hij in de eerste plaats onderricht krijgt in de Nederlandse taal. Dat lijkt me een veel constructiever voorstel.
Hierover ging het debat uiteindelijk niet echt. Het ging wel over de kop uit De Standaard en het Nieuwsblad: 'Arabisch op schoolbanken'. De schepen in kwestie heeft, samen met de minister die hem welwillend heeft gevolgd en gesteund, geprobeerd om heel snel een bocht te nemen toen duidelijk werd dat dit soort voorstel niet op de algemene instemming van het overgrote deel van de Vlamingen kan rekenen - en ik druk me nu heel erg eufemistisch uit. De schepen wou dat niet-Nederlandstalige kinderen die een andere moedertaal hebben, die andere taal als tweede taal in het onderwijs kunnen volgen. Dat is het meest fundamentele uit het voorstel. Zijn verklaring ervoor luidt dat we de diversiteit in onze samenleving economisch beter moeten exploiteren.
Dat is een verklaring als een ander, maar het beeld dat de schepen van Onderwijs van de stad Antwerpen schetst, lijkt met toch wat wereldvreemd. In feite zegt hij dat in Europa Frans en Engels, Spaans en Italiaans of Duits voorbijgestreefd zijn: Arabisch is volgens hem de toekomst voor de kinderen hier bij ons. Met die taal als tweede taal zullen ze het volgens hem ook in Europa economisch beter stellen dan met een Europese taal.
Mijnheer de minister, het klinkt misschien wat raar uit mijn mond, maar eerlijk gezegd, als ik merk hoe de demografisch-etnische evolutie zich in bepaalde steden voltrekt, heeft de schepen niet eens zoveel ongelijk. Natuurlijk probeer ik dat feit zelf te bestrijden, terwijl hij het aanmoedigt.
Door Arabisch of een andere niet-Europese taal als tweede taal te promoten en toe te laten in het onderwijs, doet de schepen het omgekeerde van wat de essentie van het beleid van de Vlaamse Regering - althans in woorden - inhoudt: inburgering organiseren via het aanleren van het Nederlands.
Mijnheer de minister, in hoeverre staat dit alles haaks op het beleid van de Vlaamse Regering? Leidt Arabisch als tweede taal in het onderwijs tot een betere integratie en tot minder concentratiescholen? Leidt het tot meer kansen op de arbeidsmarkt? Ik ben ervan overtuigd dat dat niet het geval is.
Wat is dan wel de bedoeling geweest van de schepen? Volgens mij was het een vroege preëlectorale opstoot van de kieswoede die ongetwijfeld nog feller zal opzetten naarmate 8 oktober 2006 nadert. Sp.a kiest uitdrukkelijk en openlijk voor het aantrekken van zo veel mogelijk allochtone stemmen. De partij doet daarom dit soort voorstellen, laat proefballonnetjes op en voedt de pogingen om vooral die stemmen binnen te halen. Daar ligt de reden besloten van het voorstel van de schepen van Onderwijs in Antwerpen, de heer Voorhamme. U moet dat durven toegeven.
Intussen zit u er maar mee als minister van Onderwijs. Ik wil u niet vragen welke bocht u gaat nemen om de aandacht af te leiden van het voorstel van de heer Voorhamme om Arabisch als tweede taal in het onderwijs mogelijk te maken. Ik vraag u wel naar uw standpunt over het voorstel om Arabisch - of Russisch, of een andere niet-Europese taal, voor mijn part - in de onderwijsdecreetgeving in te schrijven. Kan dat voor u of niet? Hoe gaat u reageren als een dergelijk officieel verzoek voor u op de tafel ligt?
Mijnheer de minister, ik denk dat u de bedoeling moet hebben en de taak hebt om in Vlaanderen het Nederlands als eerste en belangrijkste taal, als referentietaal, als instructietaal te handhaven en op te leggen aan eenieder. We mogen daar niet van afwijken, zeker niet nadat we in Vlaanderen zo lang en zo hard hebben gevochten om die taal als officiële en onderwijstaal te doen erkennen. Ik zou niet willen dat schepenen en politici van deze meerderheid in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen het omgekeerde gaan doen en ervoor zorgen dat Vlaanderen niet langer Vlaanderen is, dat Antwerpen niet langer Antwerpen is. Ik zou niet willen dat Antwerpen evolueert naar een stad waar het Arabisch een officiële taal wordt, ook in het onderwijs, waar Antwerpen Antwerpistan wordt. Bespaar ons dat! (Applaus bij het Vlaams Belang)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, ik ga ervan uit dat de Antwerpse verkiezingen in Antwerpen worden uitgevochten. Ik zal me hier concentreren op het Vlaamse onderwijsbeleid. Om te beginnen is er de bijzonder duidelijke vaststelling, iedereen weet het, dat kinderen die thuis niet de onderwijstaal spreken een enorme achterstand oplopen. Dat is gisteren nog eens bevestigd. We hebben de resultaten bekendgemaakt van een grootschalige toets van onze doelstellingen inzake kennis in het domein natuur. Over het algemeen doen de kinderen het erg goed, maar anderstalige kinderen doen het veel minder goed.
Die kloof is dramatisch. Als ze blijft bestaan, komen onze scholen en hogescholen over tien tot vijftien jaar in een onmogelijke situatie terecht. We moeten daar absoluut iets aan doen. Het probleem wordt nog onderschat, al is het eigenlijk bekend. We onderschatten nog altijd het belang van de gedegen en genuanceerde kennis van de instructietaal, en dat is hier natuurlijk het Nederlands. Dat moeten we aanpakken.
Ik zie geen reden om bochten te maken, mijnheer Dewinter, mijn beleid is bijzonder duidelijk. Ik heb drie taaldoelstellingen.
Het zijn maatschappelijke doelstellingen waar het parlement achter moet staan, me dunkt. Ten eerste moeten we ervoor zorgen dat zoveel mogelijk mensen in Vlaanderen Nederlands kennen en goed kennen. Het is niet alleen de instructietaal in ons onderwijs, maar het is tevens belangrijk ten behoeve van de integratie in onze samenleving. Ten tweede moeten we ervoor zorgen dat we de achterstand die anderstalige kinderen opbouwen in het onderwijs op die manier kunnen keren. Ten derde, zoals mevrouw Vanderpoorten terecht heeft onderstreept, moeten we als Vlamingen de lat hoog leggen wat betreft meertaligheid. Er is overigens ook een band tussen die dingen. Wie de eigen taal goed kent en de structuur ervan begrijpt, leert ook gemakkelijker een vreemde taal.
Dat zijn de maatschappelijke doelstellingen. Dat veronderstelt dat we heel veel aandacht besteden aan kennis van de Nederlandse taal. Ik ben het dan ook eens met mevrouw Vanderpoorten dat die kwestie moet worden gesteld op de leeftijd en op het niveau van de participatie van de kleuters. We denken daar nog over na.
Iets anders is een onderwijskundige discussie over hoe we dat bereiken. Sommigen stellen immersieonderwijs voor. De Europese Commissie zegt dat we zaakvakken moeten geven in een andere taal. Ik wil me niet te snel uitspreken over deze onderwijskundige discussie. Tegenwoordig is er veel aandacht voor taalsensibilisering. Dat wil zeggen dat we kinderen al heel jong in aanraking brengen met klanken uit andere talen, zodat ze dat leren kennen. Dat kan beginnen met een liedje zingen in het Frans.
De minister van Onderwijs moet niet de pretentie hebben om onderwijsexpert nummer 1 te zijn. Hij moet maatschappelijke doelstellingen formuleren en vervolgens aan onderwijsexperts vragen hoe die moeten worden bereikt. Die doelstellingen zijn: Nederlands als instructietaal in ons onderwijs goed kennen, de sociaal-culturele en taalkloof in ons onderwijs overwinnen, en meertaligheid.
Ik heb een werkgroep van experts aan het werk gezet over de meertaligheid en gevraagd om tegen september een goed doordachte nota op te stellen over het bevorderen van goede meertaligheid in Vlaanderen, in samenhang met het probleem van het goed kennen van het Nederlands. Het gaat ook over de kennismaking met andere talen in het beroepsonderwijs. Als Europa zegt dat we meertalig moeten zijn, dan moeten we erkennen dat ons beroepsonderwijs daar niet echt mee bezig is.
Het gaat over de verhouding tussen wat wordt aangebracht in het vak Nederlands en wat kinderen aan taalvaardigheid kunnen opdoen in andere vakken. Moeten we dan niet op veel grotere schaal toetsen ontwikkelen om de taalkennis vast te stellen, om te beginnen van het Nederlands? Hoe moeten we de brug maken tussen lager en secundair onderwijs? Vandaag lukt dat niet zo goed. Daarover doen we experimenten en proeftuinen. Onderwijsexperts moeten zeggen wat ze denken over methodieken als een zaakvak herhalen in een andere taal. Ik laat dat over aan de experts en verwacht een antwoord tegen september.
Ik ben van plan om een actieplan te ontwikkelen om de kleuterparticipatie te verhogen. U hebt gelijk, mevrouw Vanderpoorten. We kunnen niet zomaar meer kleuters in de klas brengen. We moeten ons vooral afvragen wat er met die kleuters gebeurt in de klas. Zijn we in staat om hen goed op te vangen en in te gaan op taalachterstand? Ik wil daar vandaag nog niet veel over zeggen, omdat ik dat nog bekijk. Het is niet eenvoudig. Ik wil graag een praktisch plan om kleuters die afwezig blijven, naar de school te halen opdat ze zich integreren. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mijnheer de minister, ik kan me vinden in uw antwoord. Ik ben het met u eens dat we het belang van het kennen van het Nederlands nog onderschatten. Dat is een van de grootste knelpunten in ons onderwijs vandaag. We moeten leerkrachten ondersteunen en extra investeren in ons kleuteronderwijs, ook financieel, om meer mogelijk te maken.
Ik mis in uw antwoord het stuk over de stipulatie van het regeerakkoord. Ik weet dat u niet enthousiast bent over de leerplicht op 5 jaar. Wordt dat vooralsnog in overweging genomen of is dat een onderdeel voor de werkgroep?
Mijnheer de minister, u hebt niet geantwoord op de hamvraag: meent u dat een niet-Europese taal als het Arabisch, als tweede taal in het onderwijs kan?
Kan het dat een allochtoon kind dat hier onderwijs loopt, zijn moedertaal als tweede taal onderwezen krijgt? Dat is de hamvraag. U hebt rond de pot gedraaid omdat u uw partijgenoot, de Antwerpse socialistische schepen voor Onderwijs, niet in de rug wilt schieten maar toch ook niet kunt antwoorden dat u het eens bent met hem. U hangt een verhaal op over meer Nederlands enzovoort maar op de hamvraag hebt u niet geantwoord.
Ik vind het een beetje hypocriet van mevrouw Vanderpoorten om nu de indruk te wekken dat haar partij gekant is tegen Arabisch als tweede taal op school. Mag ik verwijzen naar het werkbezoek dat mevrouw Vanderpoorten in 2001 heeft gebracht aan Marokko? Daar is toen een samenwerkingsakkoord afgesloten. Een van de krachtlijnen daarvan was de uitbreiding van het onderwijs van de Arabische taal en de Marokkaanse cultuur voor de Marokkaanse kinderen die in de Vlaamse Gemeenschap onderwijs volgen. Het waren de heren Van Dijck en Denys die zich daar toen tegen verzet hebben omdat dit in strijd was met de integratiegedachte. Intussen, mijnheer de minister, hebt u in uw beleidsnota 2004-2009 bevestigd dat u dit akkoord met Marokko zelfs zult vernieuwen en aandacht zult besteden aan het Marokkaanse taalonderricht voor allochtone kinderen hier. U zit in een heel moeilijke positie. U weet dat u niet kunt zeggen dat het niet mag want u hebt zelf in uw beleidsnota een soortgelijk, zij het minder duidelijk pleidooi gehouden.
Kort samenvat, ik stel vast dat de sp.a, met op kop schepen Voorhamme uit Antwerpen, het Arabisch wel degelijk als tweede taal in het stadsonderwijs wilt. Nu zou dit gebeuren met een proeftuinproject en binnenkort misschien, met uw hulp, mijnheer de minister, over het hele gemeenschapsonderwijs gespreid. Door geen duidelijk antwoord te geven, geeft u de schepen terzake gelijk. Dat is toch mijn interpretatie van uw onduidelijk antwoord.
Ik denk dat mijn antwoord bijzonder duidelijk was. Ik draai niet rond de pot maar u maakt er zelf een potje van. Wij maken namelijk geen onderscheid tussen Europese en niet-Europese talen in ons onderwijsbeleid. Het Russisch kan in ons curriculum worden aangeboden in scholen, het Arabisch niet. Daarover bestaat een lijst. Ik ben niet van plan om die lijst te veranderen. Ik heb ook niet gehoord dat iemand heeft voorgesteld om de decretale bepalingen ter zake te veranderen.
Er is een veel meer genuanceerde en subtiele kwestie, met name of je in de klas verwijst naar een andere taal, een uitdrukking in een andere taal, liedjes in een andere taal. Daar zeggen de decreten niets over en daar zeg ik als minister van Onderwijs bij voorkeur ook niets over. Dat is een zaak voor onderwijsdeskundigen. Het Arabisch aanbieden in het curriculum van het leerplichtonderwijs kan vandaag niet en niemand heeft voorgesteld om dat te doen. Ik ben daar zelf ook geen voorstander van. Ons curriculum is momenteel al voldoende belast.
Wat de vraag van mevrouw Vanderpoorten over de leerplicht betreft, meen ik dat we dit niet in een eerste fase moeten doen wanneer we het hebben over meer kleuterparticipatie. In een eerste fase moeten we wat pragmatischer proberen in te werken op die doelgroep die we vandaag niet of onregelmatig zien verschijnen. Misschien is de vraag niet zozeer of een kind al dan niet is ingeschreven, maar wel hoe vaak dat kind aanwezig is. We komen dan terecht bij de problematische afwezigheden en de controle daarop. Ik wil daar liefst een pragmatisch antwoord op geven dat hanteerbaar is op relatief korte termijn vooraleer we overgaan op een andere methodiek waarbij de leerplichtleeftijd moet worden verlaagd.
Ik ben daar echter niet tegen, het staat ook in het regeerakkoord. Ik wil de zaak toch wel gefaseerd bekijken. De vraag is ook wat er met die kinderen moet gebeuren. Er zijn nogal wat kleuterleiders en -leidsters die vandaag klagen over klassen die bij tijd en wijle bijzonder groot worden. Dan heeft het natuurlijk geen zin ervoor te zorgen dat er meer kleuters komen.
We moeten eerst deze zaken aanpakken. Onze doelstelling is dezelfde. Ik ben inderdaad wat voorzichtiger als het gaat over leerplicht. Daar moet een etappegewijze voorbereiding aan voorafgaan. Ik stel voor dat we dat debat op een andere keer voeren.
Het incident is gesloten.