Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 15/10/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Vits tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het toenemend drugs- en alcoholgebruik bij ouderen
- 139 (2013-2014)
De voorzitter : Mevrouw De Vits heeft het woord.
Mevrouw Mia De Vits : Voorzitter, minister, collegas, uit de laatste Nationale Gezondheidsenquête van 2008 blijkt dat het gebruik van middelen bij ouderen tijdens de voorbije tien jaar duidelijk is gestegen. Men spreekt van een verdrievoudiging van het aantal ouderen over de laatste tien jaar. Zo werd er een stijging opgetekend in het gebruik van alcohol en het problematische verbruik ervan, maar ook medicatie, zoals slaapmiddelen en antidepressiva werd meer gebruikt. Een ander zorgwekkende vaststelling is de consumptie van illegale drugs zoals cannabis, terwijl bij de vorige enquête geen enkele deelnemer gebruikte.
Minister, ik stel vast dat u in uw beleidsnota de nadruk legt op het promoten van een goede gezondheid, waarbij het gebruik van genotsmiddelen een aandachtspunt is. Daartegenover staat dat slechts 0,1 procent van het bruto nationaal product naar preventie gaat, terwijl 10 procent wordt geïnvesteerd in curatieve zorg. Nochtans blijkt uit studies dat leefgewoontes nog steeds een grote invloed hebben op onze gezondheid. In uw actieplan alcohol en drugs lees ik echter weinig over uw aanpak bij ouderen. U verwijst naar thuiszorg en mantelzorg als voornaamste actoren, maar ik vind niks terug over preventie bij vereenzaamde ouderen.
Minister, merkt men bij de thuiszorg ook een stijging van de verslavingsproblematiek? Zijn er richtlijnen binnen de thuiszorg over hoe men met cliënten met een verslaving moet omgaan? Welke acties zijn er momenteel op het terrein rond verslaving bij ouderen? Plant u bijkomende acties in het kader van de verslavingsproblematiek bij ouderen? Zal men ook op gebied van preventie inzetten op ouderen en verslavingen en welke acties lopen hierrond momenteel?
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Voorzitter, minister, collegas, ik heb over deze problematiek schriftelijke vragen gesteld. Voor het verslag preciseer ik dat het over vraag 173 van 9 januari 2012 gaat en over vraag 456 van 30 april 2013. Ik deel de bekommernissen van mevrouw De Vits en ben blij dat het ter sprake komt.
Minister, in 2012 erkende u dat het om een reëel probleem gaat, dat in de toekomst alleen maar groter zal worden, wat experts ook zeggen. Het doet zich ook voor in Nederland en Duitsland, waar men ernstige problemen heeft vastgesteld en waar men in de ouderenzorg al een regeling heeft getroffen voor mensen met een ernstige drugsverslaving, door er speciale instellingen voor op te richten.
Nu, zonder te zeggen dat het zo ver moet gaan, had ik in 2012 en 2013 vooral de vraag wat er kon worden gedaan. In 2012 hebt u gezegd dat er een verkennende fase aan de gang was om de problematiek goed in kaart te brengen vooraleer er zomaar initiatieven zouden worden gelanceerd. U zei dat er geen terugkerend onderzoek is voor die problematiek. U gaf te kennen dat u er belangstelling voor had. Daarom vroeg ik u in 2013 naar de stand van zaken. In dat antwoord liet u weten dat er wel over gesproken was dit onderwerp op te nemen in de planning, maar dat dit is moeten wijken voor andere prioriteiten. Ik begrijp dat men op een bepaald moment prioriteiten moeten stellen, maar zo bleef ik toch wat op mijn honger zitten. Als we enerzijds zeggen dat er een groot onderzoek moet zijn vooraleer er kan worden ingegrepen en anderzijds dat het een immens onderzoek is dat nu geen prioriteit heeft, komen we niet tot het in kaart brengen van de problematiek en dus ook niet tot maatregelen.
Ik wil mevrouw De Vits bijtreden en met aandrang verzoeken dit toch beter in kaart te brengen. Desnoods moeten we over het muurtje gaan kijken naar de manier waarop men in Nederland tot bepaalde maatregelen is gekomen en naar wat we van hen kunnen leren. Minister, wat wilt u daar nu mee doen?
De voorzitter : Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Vera Jans : Voorzitter, ik wil graag aansluiten bij de vraag van mevrouw De Vits. Ze heeft het over het toenemende drugs- en alcoholgebruik bij ouderen.
Minister, het is u waarschijnlijk niet ontgaan dat ik een aantal schriftelijke vragen heb ingediend over dezelfde problematiek, maar dan bij de doelgroep van personen met een handicap. Ik zal al die vragen hier niet stellen, dat zou ons te ver leiden. Het Vlaams Welzijnsverbond wijdde daar in februari in haar tijdschrift een zeer ruim artikel aan. Het is niet alleen bij ouderen een groeiend probleem, maar ook bij personen met een handicap. We stellen vast dat dat nieuw is voor ons, maar ook voor de hulpverleners. We moeten zoeken naar initiatieven en samenwerking om dit aan te pakken. Zoals gezegd, heb ik daarover een aantal schriftelijke vragen ingediend. Ik wacht het antwoord af.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Collegas, ik wil twee reflecties overlopen vooraleer ik jullie vragen beantwoord.
Toevallig kom ik net van het drugscongres in Gent, dat traditioneel onder leiding van de Universiteit Gent, meer bepaald Brice De Ruyver, wordt georganiseerd. Daarin wordt nagedacht over het drugsbeleid van de volgende jaren en de knelpunten die er op dit moment zijn. Ik heb daar ook ter sprake gebracht dat we in een fase gekomen zijn dat het Vlaamse drugsbeleid voor een aantal keuzes staat. Met de staatshervorming komen de conventies van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) die betrekking hebben op drugshulpverlening, over naar de gemeenschappen. Dat betekent dat de scope waarover wij traditioneel kunnen beschikken, niet meer alleen een van preventie is, maar dat ook hulpverlening, dat een stukje onder onze bevoegdheid valt, op een veel grotere manier deel zal uitmaken van de Vlaamse bevoegdheden.
Tegelijkertijd loopt eind 2015 het huidige Vlaams actieplan tabak, alcohol en drugs af. Dat zal ongeveer met elkaar sporen. Dat wil zeggen dat 2014-2015 cruciale jaren worden om te weten hoe het drugsbeleid zich de volgende jaren zal ontwikkelen in Vlaanderen, langs de ene kant op basis van het Preventiedecreet, langs de andere kant op basis van het gegeven dat er nieuwe bevoegdheden komen.
Dat zal ook het moment zijn waarop drugshulpverlening en dan kom ik bij de vragen die werden gesteld over thuiszorg en de residentiële ouderzorg zich steeds meer zal moeten integreren in de evoluties die er zijn op het vlak van nood aan intensieve en volgehouden of doorgedreven therapie, ook in de mate dat het deel zal uitmaken van integrale jeugdhulp, van chronische zorg, van allerlei evoluties op het terrein. Het gaat over verslavingsproblematieken als illegale drugs, alcohol enzovoort. De drugshulpverlening zal meer en meer deel uitmaken van het beleid dat we met betrekking tot dit soort uitdagingen voor de volgende jaren in de organisatie van bijvoorbeeld thuiszorg moeten opnemen.
In die zin kan ik uw frustratie wel begrijpen wanneer u vraagt naar wat er op de heel korte termijn zal gebeuren. In alle eerlijkheid denk ik dat het debat zich zal integreren in het debat over hoe we er de volgende jaren voor zullen zorgen dat in de eerste lijn de nodige competenties aanwezig zijn om met heel wat nieuwe uitdagingen om te gaan die zich zullen voordoen. Ik heb het dan over een heel brede waaier aan uitdagingen: meer expertise rond dementie, rond verslaving, rond kinderarmoede enzovoort. Er zijn heel wat aspecten die meer en meer uitdrukkelijk appel doen op de eerstelijnswelzijnsdiensten en eerstelijnsgezondheidsdiensten. We moeten dan ook bekijken hoe de erkende diensten gezinszorg de komende jaren daar voldoende expertise voor kunnen ontwikkelen.
Ik heb geen actuele cijfers over de stijging van de verslavingsproblematiek. Er zijn op dit ogenblik geen specifieke richtlijnen binnen de thuiszorg over hoe men met verslaafde cliënten moet omgaan. Ik weet wel en dat ondersteunen we uiteraard dat er binnen de diensten gezinszorg wordt nagedacht over wat dat betekent voor de volgende jaren. Gezinnen zullen geconfronteerd worden met de aanwezigheid van allerlei soorten problematieken. Ik kan me voorstellen dat de vraag over hoe je moet omgaan met een fenomeen als drugs- en alcoholgebruik bij ouderen een belangrijk element zal zijn in de vragen naar de positie, de rol en de competenties in de welzijnsdiensten en thuiszorgdiensten.
Je ziet dat heel duidelijk. We hebben een heel traject achter de rug rond de vraag hoe je moet omgaan met dementie en het verhogen van expertise. Ik kan mij voorstellen dat een andere problematiek zoals verslaving ook in dit soort gesprekken aan bod moet komen.
Zowel het chronische karakter van vele alcohol- of drugsproblemen als een beter zorgbereik voor gebruikers in de voorbije decennia hebben er inderdaad toe geleid dat de drugshulpverlening wordt geconfronteerd met een groeiende groep oudere gebruikers.
Vooralsnog gaat het qua aantallen om een beperkte groep. Op basis van de cijfers van de Vlaamse Vereniging van Behandelingscentra Verslaafdenzorg (VVBV) voor het jaar 2010, waren 10 procent van de cliënten ouder dan 40 jaar. Het gaat in concreto om 266 mensen, waarvan er 50 ouder waren dan 50 jaar. 62 procent is heroïnegebruiker en we zien ze vooral in Limburg, Antwerpen en Kortrijk. Het aantal nieuwe instromers is zeer beperkt: oudere drugsgebruikers zijn meestal al lang in behandeling.
Het aanbod binnen de drugshulpverlening is steeds een aanbod op maat van de cliënt die zich aanbiedt en houdt rekening met diverse factoren zoals leeftijd, gender, sociale achtergrond, persoonlijkheidskenmerken enzovoort. In die zin vraagt de aanpak van oudere drugsgebruikers niet zozeer een aparte visie. Zoals gezegd, denk ik dat men zich de volgende jaren in de hulpverlening zal moeten bezinnen over de manier waarop men zich in een meer globale zorg, een continuïteit van zorg zal inschakelen als het gaat over chronische patiënten.
In de filosofie van de drugshulpverlening en onder andere ook artikel 107 staat integratie van het specifieke hulpverleningsaanbod in een ruimere aanpak van zorg, wonen, werken, algemene gezondheidszorg steeds centraal. In die zin moet u ook mijn overtuiging voor de evolutie in de volgende jaren begrijpen.
Voor de oudere drugsgebruikers zal de zorg, care, naast de behandeling, cure, dus meer op de voorgrond komen. Personen met een jarenlang verleden als drugsgebruiker kennen immers een versnelde verouderingsproblematiek meer virale infecties, diabetes, gebitsproblemen, hartziekten, ademhalingsproblemen, mentale en psychiatrische problemen. Conform de beginselen van het Woonzorgdecreet zal ook bij de oudere drugsgebruiker onderzocht worden op welke wijze zelfzorg, mantelzorg en professionele zorg correct en individueel kunnen worden ingezet.
Zwaar zorgbehoevende ouderen, en dus ook zwaar zorgbehoevende drugsgebruikers, kunnen in een woonzorgcentrum worden opgenomen. Naast huisvesting en huishoudelijke verzorging wordt in een woonzorgcentrum verpleegkundige en paramedische verzorging verleend zonder dat dagelijks medisch toezicht noodzakelijk is. Conform de bepalingen van het Woonzorgdecreet kan voor de opname van personen die geen 65 jaar zijn, een afwijking worden gevraagd voor de leeftijdsvoorwaarde. Het engagement vanwege de voorziening om specifieke kennis over de zorg van oudere drugsgebruikers te verwerven, lijkt me evident. Een specifiek woonzorgcentrum voor oudere drugsgebruikers zoals in Nederland bestaat, lijkt me niet wenselijk. Integratie van de oudere gebruikers in het algemene aanbod krijgt de voorkeur. Zo niet, dan moeten we voor heel veel verschillende groepen van bejaarden aparte instellingen bouwen. Gezien de kleine aantallen zou een regionale spreiding van dergelijke voorzieningen heel erg moeilijk worden, met alle nadelen voor de doelgroep en de omgeving van dien.
Momenteel loopt de nieuwe gezondheidsenquête, die ook items bevat die voor dit thema relevant zijn. De resultaten van de nieuwe gezondheidsenquête worden verwacht in het najaar van 2014. Het idee is om daarna, als eerste stap, de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen een literatuuronderzoek te laten verrichten over mogelijke interventies, om vervolgens met de resultaten naar relevante stakeholders te gaan en te kijken hoe we samen iets op touw kunnen zetten. Deze specifieke aandachtspunten zullen aan bod komen in de reflectie over de manier waarop wij de volgende jaren de eerstelijn zullen organiseren wat betreft de ondersteuning van mensen in een thuissituatie. Dat vereist een aangepaste reflectie en positionering van de gespecialiseerde hulpverlener en van alle stakeholders die op de eerstelijn welzijn of zorg aanbieden.
Dit is een vrij omvangrijk werk, als we het goed willen doen. Ouderen bestaan als doelgroep uit een hele reeks van zeer verschillende subdoelgroepen. Actieve zestigers zijn niet hetzelfde als zorgbehoevende tachtigers, en kunnen ook niet met dezelfde aanpak worden bereikt. Blijkbaar zijn er in het buitenland ook weinig goede en bruikbare voorbeelden waarop wij ons kunnen baseren.
Mevrouw Mia De Vits : Uw antwoord volstaat, minister. Uit uw antwoord blijkt dat u bezorgd bent. Ouderen mogen niet over het hoofd worden gezien. Sociale controle ontbreekt soms. Men weet niet altijd hoe men hen moet bereiken. Het is een ernstig probleem.
Mevrouw Ann Brusseel : Minister, helaas heb ik niet veel nieuws gehoord. U deelt de bekommernissen, en uiteraard ben ik daar blij om. In uw antwoord focuste u vooral op illegale verdovende middelen. Alcoholmisbruik is evenwel ruimer verspreid dan heroïnegebruik. Ook dat probleem moet worden aangepakt. U zegt dat er een literatuuronderzoek nodig is. Ik ben er een voorstander van. Maar u hebt dat ook al in april gezegd. Waarom is de opdracht om dat onderzoek uit te voeren nog niet gegeven? Dat stelt mij toch teleur. Ik begrijp wel dat u niet staat te springen om een Nederlands initiatief over te nemen. Toch had ik gehoopt dat u wat dieper op het probleem zou ingaan, na de vragen van mijn collegas en mezelf. Ik hoop alleszins dat het literatuuronderzoek er snel komt. U zegt dat het nodig is, maar niet dat u de opdracht daartoe zult geven en wanneer dat dan wel zal gebeuren.
Minister Jo Vandeurzen : Wat betreft de drugshulpverlening en de problemen met verslaving in het algemeen het gaat ook over alcohol bijvoorbeeld zijn wij stricto sensu bevoegd voor preventie. Ik wil mij daar niet achter verschuilen. De vraag naar een totaalbeleid is pertinent. In dat geval moeten wij zorgen voor preventie, maar ons ook bekommeren over de opvolging en behandeling. Zodra wij veel meer bevoegdheden krijgen inzake hulpverlening, zullen wij goed moeten onderzoeken hoe wij dat moeten aanpakken.
Een tweede punt is het aspect ouderen en drugsverslaving. Bij de behandeling van een acuut probleem zijn dan ook andere kwesties relevant, zoals sociale problemen als eenzaamheid. Dat vereist dan dat de drugshulpverlening zich herpositioneert in de eerstelijn. Hulpverleners die gezinnen bezoeken, buigen zich in projecten over armoedebestrijding over de vraag hoe men de elementaire signalen herkent. Dat soort vragen moeten ook worden gesteld in de gezinszorg, als het gaat over mensen die worstelen met eenzaamheid, drankproblemen, dementie enzovoort. Dat zal andere, nieuwe verwachtingen over de eerstelijnsactoren creëren. Vandaag verzorgen zij: zij nemen huishoudelijke en verzorgingstaken waar. Hun takenpakket zal verbreden. Dat is een persoonlijke reflectie; vat dat niet op als een geformaliseerde beleidsbeslissing.
Ik was zo-even zuiver toevallig aanwezig op het drugscongres in Gent. Dat wordt dé vraag inzake de toekomst van de drugshulpverlening in Vlaanderen: komt er een apart circuit, tot en met thuis, of zal men via outreaching expertise delen en inhaken op het werk van andere actoren? Mevrouw Jans sprak over de sector van personen met een beperking. Zeker, maar dat vereist een andere attitude, gefocust op outreaching en een debat over exclusiecriteria. Vaak stelt men immers dat een drugsprobleem de hulpbehoevende uit de hulpverlening sluit. Op het terrein gebeurt dat al ten dele. Dat is dus een breed debat, dat op de correcte manier moet worden gevoerd.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.