Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 10/10/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Deckx tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de niet-bindende oriëntatieproef
- 28 (2013-2014)
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de niet-bindende oriënteringsproef voor kandidaat-studenten
- 29 (2013-2014)
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de oriënteringsproef
- 33 (2013-2014)
Vraag om uitleg van de heer Boudewijn Bouckaert tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de verwarrende beleidsstandpunten over de invoering van een niet-bindende ijkingsproef
- 82 (2013-2014)
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Voorzitter, minister, geachte leden, bij de aanvang van het nieuwe academiejaar krijgen we opnieuw, zoals vanouds, berichten in de kranten te lezen over de slaagpercentages van onze studenten. Even terzijde, als ik de kranten lees, dan zou ik niet graag student zijn op dit moment: de input is niet goed, de diplomas worden zomaar gegeven, zes op de tien studenten slaagt niet in het eerste jaar, ze zijn niet goed voorbereid Je moet het toch allemaal maar over je laten gaan. Maar goed, het was weer zover.
Deze keer kopte De Morgen bij de aanvang van het nieuwe academiejaar dat bijna zes op de tien de studenten niet slaagt in het eerste jaar, en dat dit de Vlaamse overheid tot 100 miljoen euro kost. Dan kwamen de rectoren in beeld en laaide de hele discussie over de niet-bindende oriënteringsproef meteen weer op. Ook de Vlaamse Scholierenkoepel en Voka vroegen in het verleden al een niet-bindende oriënteringsproef door te voeren, om leerlingen te begeleiden bij de studiekeuze die ze maken aan het einde van hun secundaireschoolloopbaan. Mevrouw Moerman noemde die oriënteringsproef hier in de commissie al meermaals het monster van Loch Ness, dat te pas en te onpas opduikt. Eigenlijk heb ik enigszins hetzelfde gevoel. Als er dan echter ook nog rectoren in beeld komen die zeggen dat ze eigenlijk studenten zouden moeten weigeren, of zelfs dat de toegang tot de universiteit zou moeten worden beperkt, dan meen ik dat dit een debat vraagt.
Men vraagt zich af of de slinger van de democratisering van het onderwijs niet te ver is doorgeslagen. Minister, ik weet dat niet, maar ik denk dat de slaagpercentages aan de universiteiten in de loop van de tijd niet zo spectaculair zijn gedaald. Ik vraag me eigenlijk ook enigszins af wat dat nu tegenwoordig is, geslaagd zijn in een eerste jaar. In onze tijd, toen we nog samen op de schoolbanken zaten, was je geslaagd met een totaalresultaat van 60 à 62 procent, met één vak waarvoor een 9 op 20 werd gehaald. Vandaag is dat niet meer zo. Vandaag ben je dan niet meer geslaagd. Ik vraag me af of dat wel eerlijk is ten opzichte van de student. Mag je echt niet nog een heel, heel klein beetje falen? Ik weet het niet. Maar goed, dat is niet wat we vandaag moeten bespreken.
Het masterplan met betrekking tot de hervorming van het secundair onderwijs, dat we hier hebben goedgekeurd, bevat eigenlijk al een onderdeel over een betere studieoriëntering. Het bevat al het element van de niet-bindende oriënteringsproef, maar dat zit dan wel in een totaalpakket. Mijns inziens moet er veel meer gebeuren dan alleen maar testen: er moet worden voorbereid, begeleid en geïnformeerd, leerlingen moeten zelf kennis en informatie kunnen vergaren en ze moeten vooral ook leren de juiste keuzes te maken.
Minister, in eerdere antwoorden met betrekking tot deze materie hebt u al verwezen naar de website www.onderwijskiezer.be. U hebt ook gezegd dat u de bedoeling hebt om in deze legislatuur nog beslissingen te nemen. U stelde eveneens dat hierover overleg was opgestart met de betrokken partners. Uit het televisiejournaal bleek dat niet meteen duidelijk, dus ik neem aan dat u ook daarover wel iets te zeggen hebt. Ik meen in elk geval dat het tijd wordt dat die duidelijkheid er komt. Het is een gevoelige materie en voorzichtigheid is vereist in dezen.
Hoe staat u tegenover de uitlatingen van de rectoren? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg? Welke maatregelen kunt u nemen om de slaagpercentages te doen stijgen? Wat kan de rol zijn van de overheid in het organiseren van een al dan niet bindende oriënteringsproef? Dat is bijzonder moeilijk. Er moet op de juiste manier mee omgesprongen worden. Er zijn ook grote verschillen in de slaagpercentages tussen de universiteiten. Wat moeten we daarvan denken?
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Voorzitter, ik wil eerst mijn slechte karakter tonen. Er wordt al lachend gezegd dat wie niet geslaagd is in Gent of Leuven, naar de VUB gaat. Dat kan niet want dan zou de VUB veel groter zijn. (Gelach)
Die stelling gaat dus niet op.
Deze vraag is al even ingediend, en ondertussen is er meer klaarheid. Toch is het nuttig om nog enkele pertinente vragen te stellen. Mevrouw Deckx heeft gelijk dat dit niet nieuw is. Twintig jaar geleden zei de prof ook al tegen zijn studenten: Kijk links en rechts van u. Een van uw drieën zal in het tweede jaar zitten. Desalniettemin wordt er een loopje genomen met de inspanningen van de overheid en de samenleving om kwaliteitsvol onderwijs mogelijk te maken.
Toen er sprake was van de hervorming van het secundair onderwijs, is erop gewezen dat er oog moet zijn voor pijnpunten en dat daar antwoorden op moeten komen. Met de oriënteringsproef moet er een verbetering tot stand worden gebracht. Is het onze rol om de proef te maken? Waarschijnlijk niet, maar het is wel een taak van de overheid om aansturend te zijn in elementen die het onderwijs op een hoog niveau houden.
Verschillende betrokkenen uit het hoger onderwijs, zoals de rectoren, werkgroepen binnen de VLIR en de VVS pleiten voor de invoering van een verplichte, maar niet-bindende oriënteringsproef. Vaak maken studenten een verkeerde keuze. Daarom willen we deze tool aanreiken.
In de commissievergadering van 27 juni 2013 stelde u dat er een principeakkoord was tussen de hoofden van het secundair onderwijs en de verantwoordelijken van het hoger onderwijs. Wie was er betrokken bij dat overleg? Wat werd er precies afgesproken in het principeakkoord? Wanneer verwacht u de concrete uitrol? Het antwoord daarop is al min of meer gekend. Er zullen blijkbaar verschillende dynamieken zijn. Ik wil er nog eens duidelijk op wijzen dat we het hebben over de oriënteringsproef in het secundair onderwijs en niet over de ijkingsproef. Hoe zullen de oriënteringsproeven worden georganiseerd, al dan niet in verschillende snelheden? Voor ijkingsproeven is er een groter verschil in snelheid waarbij universiteiten een en ander uitwerken. Dat lijkt me ook logischer dan voor oriënteringsproeven. Het moeten in het secundair onderwijs algemene proeven zijn. Niet alleen op het vlak van de finaliteit, maar ook op het vlak van verantwoordelijkheid van het opstellen van de proeven is er enige nuance.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Voorzitter, minister, u hebt eerder in de commissie gezegd dat u een werkvergadering zou hebben met de hoofden van de koepels en de verschillende instellingen binnen het hoger onderwijs. Wat is de stand van zaken van deze werkvergadering? Welke maatregelen zullen er worden genomen? De scholierenkoepel stelt voor om te starten met een pilootproject. Is dat denkkader daar ook voorgesteld? De proef zou niet onmiddellijk van toepassing voor alle studierichtingen. Hoe zal dat worden georganiseerd? Zal de maatregel meteen van toepassing zijn voor alle instellingen binnen het hoger onderwijs?
Niet onbelangrijk is dat wij in het kader van de discussie over de hervorming van het secundair onderwijs hebben gesteld dat het belangrijk is tijdig leerlingen te begeleiden inzake de overgang naar het hoger onderwijs. Die begeleiding moet al in het secundair onderwijs gebeuren. Een oriënteringsproef ook een niet-bindende die wordt georganiseerd wanneer de student al is ingeschreven aan een instelling van het hoger onderwijs komt te laat. Die proef moet worden geïntegreerd in een breder begeleidingstraject. Is die optie op de werkvergadering aan bod gekomen? Ik lees dat het de bedoeling is dat de universiteiten de proef inrichten, terwijl de leerlingen nog in het secundair onderwijs zitten. De keuze die wij in het masterplan hebben gemaakt om al in het secundair onderwijs met een goede begeleiding te starten met informatie over studiemogelijkheden, rekening houdend met de kenmerken van de leerlingen zelf kan een verkeerde studiekeuze voorkomen. Ik hoop dat de werkvergadering die keuze overneemt. Kunt u precies aangeven wat die oefening heeft opgeleverd?
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Minister, ik stel vast dat u fotos maakt van de interpellanten. Gisteren is een socialistische afgevaardigde in het Europees Parlement kwaad geworden omdat iemand van de tabakslobby hem filmde. Moet ik ook verontwaardigd worden? (Gelach)
Toch ben ik gecharmeerd dat u van ons een foto wilt maken. (Gelach)
Mijn vraag was oorspronkelijk een interpellatie. Zij was toegespitst op de verwarring die is ontstaan tussen de rectoren en u. Er zijn uitspraken gebeurd die enige verduidelijking nodig hebben. Uiteindelijk heeft men hiervan een vraag om uitleg gemaakt omdat dit onderwerp al even in de plenaire vergadering aan bod kwam. Onterecht, maar wij leggen ons daarbij neer.
Wij kennen de voorgeschiedenis. U hebt voor de zomer aangekondigd dat er ijkingsproeven zouden worden aangeboden. U zei dat daarover een akkoord was met het secundair onderwijs en het hoger onderwijs. Ik was oprecht blij met die vooruitgang. Wat de slechte slaagcijfers van de bachelors betreft, kan men discussiëren over wat slecht is. In elk geval is het duidelijk dat de resultaten niet goed zijn. De cijfers verduidelijken hoeveel studenten over het hele jaar bekeken niet zijn geslaagd. Maar dat zegt natuurlijk niets over diegenen die partieel zijn geslaagd. Het Flexibiliseringsdecreet staat toe dat heel veel studenten slechts partieel slagen, want zij kunnen in een individueel traject veel leerstof naar een volgend jaar meenemen.
Toch moet worden gezegd dat het niet de bedoeling van dat Flexibiliseringsdecreet was om de studieduur te verlengen. Mevrouw Vanderpoorten, die aan de basis van dat decreet lag, kan daarover misschien iets meer zeggen. Vijf jaar is het standaardtraject, dat als normaal moet worden beschouwd. Als de meerderheid van de studenten dat doel niet haalt, is er toch wel een reden tot bezorgdheid. Er is dus wel degelijk een probleem.
Wat het beleid betreft, moet toch worden gezegd dat er wel wat verwarring ontstond toen minister Smet voor de camera's verklaarde dat de hogescholen en de universiteiten de proef moeten organiseren. Minister Smet zei meer concreet dat hij daarover een principeakkoord heeft met de hoofden van het secundair en het hoger onderwijs. Maar ondanks dit aangekondigde principeakkoord vielen de rectoren van de universiteiten uit de lucht. Dit bleek alvast uit diverse reacties. Mevrouw Anne De Paepe, de kersverse rector van de UGent zei: Er is nog niets beslist, we zijn daarover nog aan het debatteren. Minister, de rectoren zijn toch geen non-personen? Als zij dat zeggen, neem ik dat prima facie ernstig. VUB-rector Paul De Knop, die hier binnenkort in ons midden zal verschijnen, zegt: Het lijkt me logisch dat zo'n proef wordt afgenomen in het laatste jaar van de middelbare school. Eigenlijk zegt hij dat de universiteiten daar niet veel mee hebben te maken. Hier hoorde ik toch wel iets anders.
Wie nog meer aan deze verwarring bijdroeg, was N-VA-minister Bourgeois. Hij verklaarde dat het de middelbare scholen zijn die de testen moeten afnemen: In het masterplan over de hervorming van het middelbaar onderwijs staat letterlijk dat die oriënteringsproef moet worden afgenomen geruime tijd voor het afstuderen van het secundair, bijvoorbeeld in het vijfde jaar. De proef zal naast kennis trouwens ook attitudes bevragen. En dat terwijl de minister het uitsluitend had over het testen van de startcompetenties, bijvoorbeeld van wiskunde, om zo nodig nog snel, voor het begin van het academiejaar, de kennis te kunnen bijspijkeren.
Dit is dus geen kritiek op de voorstellen die worden gelanceerd, maar wel op de verwarring die wordt gecreëerd in de hele interactie tussen de minister en het onderwijs. Het is een vereiste van goed beleid dat de minister zijn voorstellen overlegt met de leidinggevende instanties van universiteiten en hogescholen, er een draagvlak creëert en vervolgens de voorstellen politiek realiseert. De contradicties tussen de uitspraken van de minister en die van de rectoren geven de indruk dat er een kortsluiting is ontstaan tussen de minister en de academische wereld. Aan u, minister, om dat weg te nemen.
Kunt u verdere uitleg verstrekken over uw werkwijze ten overstaan van de academische instanties in verband met de mogelijke invoering van de verplichte, niet-bindende ijkingsproeven? Ik zal er mij niet tegen verzetten als u ook aanduidt hoe zich dat dan verhoudt tot mogelijke oriënteringsproeven en dergelijke in het middelbaar.
De voorzitter : Mevrouw Moerman heeft het woord.
Mevrouw Fientje Moerman : Ik wil mij aansluiten bij alle vragen die al gesteld zijn. Ik heb er in het verleden zelf ook heel wat gesteld over dit onderwerp.
Er is ten eerste de begripsverwarring tussen oriënteringsproef en ijkingsproef. Misschien moet maar eens duidelijk gesteld worden wat het ene zou kunnen zijn en wat het andere zou kunnen zijn.
Verder is het mij niet duidelijk of voor een verplichte doch niet-bindende ijkingsproef een decretaal initiatief nodig is. Ik heb dat ook niet expliciet teruggevonden in de notulen van de laatste twee vragen om uitleg. Het zou goed zijn, mocht u dat eens duidelijk stellen.
Wat mij in heel dit debat irriteert, is dat de rectoren altijd zeer veel ideeën hebben en naar de politiek staan te schreeuwen om van alles te doen, ook als het niet nodig is. Daarom zou ik graag eens weten waar het optreden van het parlement nodig is en waar niet. Want dat is nu al heel deze legislatuur zo, elk academiejaar opnieuw, nog voor ze hun openingsspeech gegeven hebben. Je kunt de voorpaginas al vooraf vullen: je neemt gewoon de kranten van het jaar voordien en je kunt dezelfde koppen gebruiken. Iedere keer wordt aan de politiek gevraagd om iets te doen. Ik zou nu graag eens weten waar we iets moeten doen en waar de heren, en nu ook een dame, het zelf kunnen doen.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Ik wil een rechtzetting doen wat de slaagkansen betreft. Deze VUB-alumnus, beste heren, kan blijkbaar iets beter gegevens verzamelen en interpreteren dan sommige anderen. Ik heb uit de cijfers namelijk begrepen dat de VUB in de eerste jaren net dezelfde slaagkansen voorlegt als de UGent en de KU Leuven. Het stond enkele dagen geleden nog op de voorpagina van De Morgen: het is enkel de Universiteit Antwerpen die er met kop en schouders bovenuit steekt, met 60 procent in plaats van 40 procent.
Mevrouw Deckx, ik heb nog een geruststellende boodschap voor u. Het is heel vriendelijk van u dat u zo bekommerd bent om de studenten, maar slagen is niet moeilijker geworden. Daar is collega Bouckaert al uitvoerig op ingegaan. Men moet geen gemiddelde van 60 of 65 procent meer halen in eerste zittijd. Het is nog iets minder geworden. Je kiest zelf hoeveel examens je aflegt.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Collegas, ik ben heel blij met de vragen. Ik heb die televisiereportage ook met enige verbazing bekeken. Ik had de journalist nochtans gedurende een kwartier zeer duidelijk het onderscheid tussen de oriënteringsproef in het secundair onderwijs en de ijkingsproef in het hoger onderwijs uitgelegd, en die had dat ook zeer goed begrepen. Voor mij is de moraal van het verhaal: ondervraag nooit rectoren op een openingszitting, pluk die niet weg uit een receptie. (Opmerkingen. Gelach)
Ik was een beetje verbaasd om te horen dat men daar nog over moest beslissen, terwijl je op de website www.ijkingstoets.be KU Leuven, Universiteit Gent, Universiteit Antwerpen en Vrije Universiteit Brussel ziet staan, en je kunt lezen dat er al 1200 aspirant-studenten vrijwillig hebben deelgenomen aan de ijkingstoets voor de opleidingen wetenschappen, bio-ingenieur, burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect, industrieel ingenieur en handelsingenieur. Er is dus geen decretaal initiatief nodig voor een ijkingsproef, mevrouw Moerman. De instellingen kunnen dat zelf doen. Zelfs als ze iedereen verplichten, is dat niet nodig. Het staat hun vrij om bij inschrijving de startcompetenties van de studenten te meten. Dat is wat er vandaag gebeurt. In eerste instantie gebeurt dat vrijwillig, omdat het allemaal nog niet 100 procent is uitgewerkt en men nog moet afwachten hoe het verloopt.
Ik was dan ook verbaasd over de reacties van de rectoren. Aangezien het om een nieuwe rector gaat en om een andere rector wiens universiteit op het laatste moment verontschuldigd was, neem ik aan dat het hen even ontgaan was wat er daar gebeurd is.
Ik zal u zo meteen het onderscheid tussen de oriënteringsproef in het secundair onderwijs en de ijkingstoets of -proef in het hoger onderwijs uitleggen.
Op 28 mei 2013 vond er inderdaad een vergadering plaats. Tot mijn verbazing was het een van de eerste keren dat de hoofden van het secundair onderwijs op een structurele manier met de verantwoordelijken van het hoger onderwijs samenzaten. Dat vond ik een bijzondere vaststelling. Ik ben blij dat ik voor die primeur heb gezorgd.
Wie was er op dat overleg aanwezig? Afgevaardigden van de rectoren van de universiteiten, vertegenwoordigers van de hogescholen, onderwijskoepels, gemeenschapsonderwijs, de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en van het Departement Onderwijs en Vorming.
Ik geef u de namen: Mia Douterlungne van de Vlor, Patrick Weyn van het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen, Harry Martens, voorzitter van de Vlor, Micheline Scheys, secretaris-generaal van het Departement Onderwijs en Vorming, Luc De Man van het Gemeenschapsonderwijs, Patrick Delbaere van het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (OVSG), Noël Vercruysse van het Departement Onderwijs en Vorming, Mieke Van Hecke van het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO), Toon Martens namens de katholieke hogescholen en voorzitter van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA), Dirk Broos van de Karel de Grote-Hogeschool, Bert Hoogewijs van de Hogeschool Gent, Isabel Snauwaert van de VLHORA, Tine Baelmans van de KU Leuven, Kristiaan Versluys van de Universiteit Gent, Cis Van Den Bogaert van de Universiteit Antwerpen, Willy Claes van de Associatie Leuven en voorzitter van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR), Jo Breda van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en last but not least André Oosterlinck van de Associatie KU Leuven. Het klopt dat mevrouw Yvette Michotte op het laatste moment onwel geworden is en niet aanwezig kon zijn op de vergadering.
U ziet, er was dus veel schoon volk. Ik denk dat de crème de la crème van het hoger en het secundair onderwijs aanwezig was. De vergadering heeft overigens een tijdje geduurd. Op die vergadering bleek dat er zeer snel consensus was over de verplichte niet-bindende ijkingstoets, maar dat er al wat minder consensus bestond over de oriëntatieproef in het secundair onderwijs, niet alleen binnen het secundair onderwijs, maar ook binnen het hoger onderwijs en tussen het secundair en het hoger onderwijs. Dat belet niet dat de regering daarin een standpunt heeft ingenomen.
Ik licht het onderscheid toe. In het masterplan van het secundair onderwijs is beslist dat de verplichte, niet-bindende oriëntatietoets er zal komen, liefst in het vijfde jaar. De toets moet onderdeel uitmaken van een studiekeuze- en leerlingenbegeleidingsproces. Zo heeft de Vlor dat trouwens ook in een advies hierover neergeschreven. Het is een soort verkennende, inzichtgevende screening van waar de interesses liggen, wat men eventueel heeft van kennis, maar ook van vaardigheden, attitudes, potentieel. Dergelijke oriëntatietoets, goed uitgewerkt, bestaat op dit ogenblik nog niet. In sommige scholen of ook op onderwijskiezer.be vind je voorbeelden van oriëntatietoetsen, maar een echte, veralgemeende toets die aan heel wat voorwaarden voldoet, is er op dit moment niet. De regering heeft beslist dat die er moet komen in het kader van de uitrol van het masterplan van het secundair onderwijs.
Een niet-bindende, verplichte ijkingstoets voor het hoger onderwijs wordt op een ander moment afgenomen. Op het moment van inschrijving bij het hoger onderwijs zal worden nagegaan of de startcompetenties om die richting te starten aanwezig zijn. De bedoeling is om na te gaan of je over voldoende startcompetenties beschikt. Indien je die niet hebt, kun je daaraan sleutelen tijdens de zomermaanden. Dat is het verschil. In theorie zouden de startcompetenties dezelfde moeten zijn als de eindtermen van het secundair onderwijs. En dus dat is ook gezegd op die vergadering is die ijkingstoets eigenlijk een overgangstoets. Want, in het kader van het masterplan van het secundair onderwijs, hebben we afgesproken dat alle studierichtingen in het secundair onderwijs worden doorgelicht met de hogeronderwijsinstellingen. De nieuwe doorstroomrichtingen moeten leiden tot het hoger onderwijs. De arbeidsmarktgerichte richtingen geven niet meer rechtstreeks toegang tot het hoger onderwijs. De eindtermen moeten overeenkomen met de startcompetenties in het hoger onderwijs.
In afwachting van de uitvoering van de beslissingen 16, 17 en 18, is er een overgangsfase.
De hogescholen hadden wat meer moeilijkheden met de ijkingstoets. Er is dan ook afgesproken dat de universiteiten dat zouden organiseren. Namens de overheid heb ik gezegd dat we daar geen bezwaar tegen hebben en het ook steunen, omdat het een betere inschatting is. Wanneer het moment rijp is, kunnen we dan komen tot een verplichte, niet-bindende ijkingstoets in de universiteiten. Laten we dat ook richting per richting doen. Want, we gaan er allemaal wel van uit dat het voorspellende waarde heeft, maar er is geen enkel wetenschappelijk bewijs dat zon ijkingstoets of oriëntatietoets ook maar enige voorspellende waarde heeft op dit moment. We moeten dus wetenschappelijk opvolgen of het allemaal wel voorspellende waarde heeft. Maar goed, we gaan daar toch van uit, we vertrekken vanuit de hypothese dat het wel een voorspellende waarde heeft. We zullen dat ook opvolgen. Het kan sowieso nooit kwaad om startcompetenties te meten. Baat het niet, dan schaadt het niet. Je hebt dan in ieder geval toch beter inzicht in je eigen kennen en kunnen.
Er is ook duidelijk gezegd dat het geen sinecure is zon proef te ontwikkelen. Het is eerder gemakkelijk voor de meer wetenschappelijke richtingen, omdat je daar heel veel wiskunde nodig hebt en die basiskennis gemakkelijk kunt testen. Begin dat maar eens te testen voor rechten of voor filosofie. Wat ga je dan meten? Welke kennis moet je dan inschalen? Het gaat trouwens niet alleen om kennis, het gaat ook om vaardigheden en attitudes. Het is allemaal al niet zo evident om dat te doen. Daarom is er op die vergadering afgesproken om het verloop van die vrijwillige fase af te wachten. Daarna beslissen de universiteiten wij steunen dat vanuit de overheid om dat verplicht in te voeren. Dat zal stap voor stap gebeuren. In een latere fase zullen de hogescholen hierbij aansluiten. We moeten beide elementen wel duidelijk onderscheiden.
Ik heb vastgesteld dat er in de universitaire wereld, in de hogescholen en in het secundair onderwijs onderling verdeeldheid is. Zelfs binnen eenzelfde instelling houden mensen er verschillende meningen op na.
Ik heb nadien nog deelnemers gesproken, en het grote voordeel van die vergadering is dat op het einde duidelijke conclusies zijn getrokken. Veel aanwezigen zijn geschrokken van wat op televisie allemaal is verklaard. Aangezien ik vriendelijk wilde blijven, heb ik niet geprobeerd de puntjes op de i te zetten. Ik heb begrip voor de omstandigheden waarin mensen soms verklaringen afleggen.
Wat de uitrol betreft, zal de oriëntatieproef voor het secundair onderwijs nu moeten worden ontwikkeld. Die proef zal in het laatste of het voorlaatste jaar worden afgelegd. De pedagogische vrijheid van de scholen zal ook een rol spelen. Het kan nuttig zijn na te gaan of die proef misschien in het vijfde jaar moet worden afgenomen. Dit moet een onderdeel van het oriënterings- en begeleidingsproces worden. Daarover bestond tijdens die vergadering eensgezindheid. De proef mag geen alleenstaand gegeven zijn. Dat zou immers tot andere dramas leiden.
De ijkingsproef moet aan de start van het hoger onderwijs worden afgelegd en heeft een andere finaliteit. Het is niet zozeer de bedoeling tot een oriëntatie te komen. De proef moet duidelijk maken of iemand al dan niet over de startcompetenties beschikt. Dit kan natuurlijk een rol spelen in de te maken keuze.
Er is enige verwarring ontstaan. Dat geldt niet voor de journalisten. Hoewel ze het allemaal heel ingewikkeld vonden, hadden zij het goed begrepen. Beide proeven zijn verplicht en niet-bindend. Dat hebben ze allebei gemeen. Bovendien hebben beide proeven met oriëntatie te maken.
Ik zal samen met de VLOR, die een heel uitgebreid advies heeft verstrekt, een taskforce aanstellen. Dit bevindt zich nu in de eindfase. De taskforce moet de oriëntatieproef en de ijkingsproef opvolgen. We hebben al een voorzitter in gedachten. De actoren worden hierbij betrokken. Dit moet worden opgevolgd. Ik hoop de komende weken duidelijkheid te kunnen verschaffen over wie precies wat zal doen. Ik wacht op een finaal akkoord. De VLOR zal bij dit project worden betrokken. Ik hoop dat alles nu voldoende duidelijk is. Er is geen kortsluiting geweest. Het gaat om een aaneensluiting van misverstanden in de hoofden van sommigen.
Voor de organisatie van een verplichte, niet-bindende oriëntatieproef heeft het secundair onderwijs overigens onze toestemming niet nodig. De Vlaamse Regering zal dit wel opleggen. Het betreft hier een uitgangspunt van het masterplan. (Opmerkingen van de heer Boudewijn Bouckaert)
De ijkingsproef hoeven we niet op te leggen. Het gaat immers om een overgangsfase. Bovendien hebben de instellingen zelf beslist die proef te organiseren. Daar is geen decretale basis voor nodig. (Opmerkingen van de heer Boudewijn Bouckaert)
De proeven zijn niet-bindend. Een instelling kan iemand die zich inschrijft altijd vragen een toets af te leggen.
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik heb daar niet veel meer aan toe te voegen. Hij heeft goed geluisterd naar wat hier allemaal is gezegd. Hier wordt bij de uitstippeling van het traject rekening mee gehouden. Ik ben daar zeer tevreden over.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Ik heb geen bijkomende vragen of bemerkingen. Het antwoord was klaar en duidelijk. De minister heeft naar een website verwezen. Ik zou wel nog graag vernemen om welke website het gaat.
Minister Pascal Smet : Dat is de website www.ijkingstoets.be.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Ik dank de minister voor het antwoord. Het is duidelijker geworden hoe we bepaalde zaken moeten begrijpen. Ik zou graag nog een bijkomende vraag stellen.
Over de oriëntatieproef zijn in het masterplan duidelijke afspraken gemaakt. Heeft het onderwijsveld de vrijheid die proef zelf te ontwikkelen of is het de bedoeling dat de overheid die proef ontwikkelt? Is daar al zicht op?
Minister Pascal Smet : Het is de bedoeling dat het onderwijsveld de ijkingsproef ontwikkelt. De overheid zal dit mee ondersteunen en wetenschappelijk opvolgen.
Mevrouw Kathleen Helsen : Ik had het eigenlijk over de oriëntatieproef.
Minister Pascal Smet : Daar zal de werkgroep zich over buigen.
Mevrouw Kathleen Helsen : Dat is momenteel dus nog niet duidelijk. De minister heeft terecht opgemerkt dat het vandaag voor een school of een CLB momenteel perfect mogelijk is een proef te organiseren. De overheid hoeft op dat vlak in feite geen initiatieven te nemen. Het is belangrijk dat voor het einde van het secundair onderwijs een goed begeleidingstraject wordt ontwikkeld. We zullen dit in een latere fase verder kunnen bespreken.
Minister Pascal Smet : Ik wil gerust nog wat meer informatie geven. Er bestaan al projecten in verband met oriëntatieproeven. Zo bestaat er nu al de webgebaseerde leerstijl- en motivatietest (Lemo-test), waarbij mensen uit het secundair onderwijs en het hoger onderwijs methodieken ontwikkelen om de leercompetenties te versterken. Die test is ontwikkeld door de Plantijn Hogeschool, EduBROn en de Universiteit Antwerpen. Er is ook de door de Arteveldehogeschool ontwikkelde test Klaar voor hoger onderwijs?. Sinds 2011 hebben al 15.000 scholieren die test afgelegd. Die test zet in op oriëntatie in plaats van op selectie en op begeleiding in plaats van enkel op screening. Het lijkt me niet slecht dat er al wat proefprojecten van start zijn gegaan. Ook op onderwijskiezer.be staan al een paar tests.
Als we alles wat al bestaat, samenbrengen en ook de databanken bij elkaar voegen, kunnen de onderwijsverstrekkers uit het hoger onderwijs en het secundair onderwijs en de Vlaamse overheid hier in een gezamenlijk project aan werken. Dat zal nog in de loop van deze legislatuur van start gaan. Ik hoop trouwens dat de komende twee of drie weken een finale beslissing tot stand zal komen.
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Ik ben, samen met de andere vraagstellers, blij dat er enige klaarheid is geschapen. Dat is uit vorige vragen om uitleg ook al gebleken. Gezien de moeilijke uitlatingen van bepaalde rectoren en van de minister was het nodig dat die klaarheid er kwam.
Wat die ijkingsproeven betreft, minister, u ziet dat als een overgangsperiode omdat u hoopt op een soort van perfecte compatibiliteit tussen eindtermen en startcompetenties. Ik heb mijn twijfels of dat wel haalbaar is. Als je die twee aan elkaar koppelt, maak je het universitair beleid inflexibel. Als er nieuwe richtingen worden opgericht, moet daarop worden teruggekoppeld. We moeten daar voorzichtig mee zijn. Ik zie de ijkingsproeven als iets permanent om de ingang van universiteiten en hogescholen te bewaken.
Professor Wouter Duyck is bezig met het ontwikkelen van adequate proeven voor de humane wetenschappen. Wie ben ik om te zeggen dat dat niet zou kunnen? Ik heb vertrouwen in de competentie van die mensen, niet zo hard als voor de exacte wetenschappen. Daarmee kan ook een soort van selectiviteit worden bereikt.
Wat de oriënteringsproeven in het middelbaar onderwijs betreft, daar ben ik niet competent voor. Het is niet zo gemakkelijk om kinderen van 15, 16 jaar die nog in volle evolutie zijn, al in een bepaald straatje te zetten. Maar goed, ik heb vertrouwen in de knowhow van de pedagogische specialisten om dat te ontwikkelen, maar dat is nog niet voor morgen.
Een doorstroomrichting geeft uit op heel veel richtingen, zowel in het hoger onderwijs als in de universiteit. Hoe ga je in het middelbaar zeggen: jij moet rechten doen, jij moet psychologie doen, of jij moet sociologie doen? Dat is niet zo eenvoudig en het is niet voor morgen, maar we zijn op de goede weg.
De voorzitter : Mevrouw Moerman heeft het woord.
Mevrouw Fientje Moerman : Ik wil eerst iets zeggen over de oriënteringsproef in het secundair onderwijs. Minister, u zegt dat het de bedoeling is om dat in het vijfde jaar te doen. Dat verwondert mij een beetje. Als het een echte niet-bindende oriënteringsproef is, dan is dat toch te laat in het vijfde jaar. De laatste twee jaar van het secundair onderwijs mag je niet meer van richting veranderen. Moet dat niet een beetje vroeger?
Als u dat wilt combineren met uw STEM-doelstellingen, dan zou het misschien geen slecht idee zijn om dat een jaartje vroeger te doen. Maar goed, dat is een ander debat. Ik vind het vijfde jaar een wat vreemde keuze omdat men de laatste twee jaar niet meer mag veranderen.
Dan de ijkingsproef. De grote geesten vinden elkaar. Het standpunt van Open Vld is grotendeels gelijklopend. Er is een zeer brede consensus. We vinden niet dat de decreetgever in die verplichte, niet-bindende ijkingsproef/ijkingstoets moet tussenkomen. De hogeronderwijswereld heeft alle instrumenten in handen. Laat hen dat zelf doen.
Indien de onderwijswereld, bijvoorbeeld in de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), tot een gezamenlijk standpunt komt, ook over de inhoud van wat ze willen ijken, en ze vragen daarvoor een decretaal initiatief u hebt net gezegd dat dat niet nodig is , dan zou ik adviseren om daar af te blijven.
Minister, uit uw antwoord blijkt dat u er met een voet in- en met een voet uitstaat. Ze ontwikkelen dat, ze trekken er hun plan mee. Ook als het verplicht is en niet-bindend, mogen ze dat doen. Maar, hebt u gezegd, als ze het ontwikkelen, zal de overheid mee ondersteunen en opvolgen.
Minister, pas ermee op dat u niet ondervindt wat we de voorbije jaren in verschillende dossiers al een aantal keer hebben ondervonden, dat ze iets vragen en dat de overheid het dan doet, en dat de overheid dan de gebeten hond is zij het als uitvoerende of als wetgevende macht als ze daaraan meehelpt. Stel ze voor hun verantwoordelijkheid, deel ze niet. Ze willen een ijkingstoets, ze hebben ons niet nodig, wel, laat ze in godsnaam doen. Ze zijn hoogintelligent, ze zijn hoogopgeleid en perfect geschikt om dat allemaal te ontwikkelen. Laat u niet overhalen om mee te doen, tenzij het nodig is. U zult in de eerste plaats en wij bij uitbreiding op het einde de sigaar roken.
Als oppositielid zou ik daar misschien blij mee moeten zijn, maar dat ben ik niet. Stel iedereen voor zijn eigen verantwoordelijkheid, en leg de verantwoordelijkheden waar ze thuishoren. Als ze ons niet nodig hebben, laat ze dan doen. Natuurlijk willen ze u erbij. Zoals gewoonlijk kijken ze allemaal naar elkaar. De ene wil niet verborgen vrees dat de ander een gemakkelijker, of misschien net een moeilijker ijkingstoets ontwikkelt, uit vrees studenten te verliezen, of te winnen, of de verkeerde studenten te winnen of te verliezen. Pas daar dus mee op.
We voelen allemaal met onze klompen aan dat een ijkingstoets op zich, als die wordt verplicht en zelfs als die niet-bindend is, ertoe zal leiden dat de slaagcijfers misschien zullen verbeteren, gewoon omdat de mensen beter geïnformeerd zullen kiezen en aan een bepaalde studierichting beginnen. Dat u dat wetenschappelijk wilt laten begeleiden en misschien geld wilt uittrekken om te onderzoeken wat daarvan het precieze effect is, vind ik een heel goed idee. Dat kan alleen maar tot een betere effectiviteit van het onderwijsbeleid leiden. Stel ze voor hun eigen verantwoordelijkheid.
Zoals de heer Bouckaert zegt, is het perfect mogelijk om voor de alfarichtingen ijkingstoetsen te ontwikkelen. Daar zijn specifieke vaardigheden voor nodig. Er zijn mensen die denken dat wiskunde een geschikt selectiecriterium is voor alle studierichtingen en voor alle beroepen, inclusief handenarbeid. Ik ben het daar niet mee eens. Het is niet omdat iemand een goed wiskundige is, dat hij een goed loodgieter, een goed taalkundige of een goed advocaat is. Die zaken kunnen perfect op hun niveau worden ontwikkeld. Ik wijs hierbij naar de commotie die bestaat over taaltesten allerhande. Het is niet omdat iemand het ene kan, dat die ook het andere kan.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Voorzitter, we hebben op een goede manier gediscussieerd waarbij er is gewezen op bepaalde gevoeligheden. Mevrouw Moerman vraagt zich af of de leeftijd van 15 jaar niet te laat is. Voor de oriënteringstoets zoals we ze nu definiëren, is het dat volgens mij niet. Er zijn ook nog andere momenten van oriëntering. Na het lager onderwijs kunnen en moeten er in de eerste graad naast de basisopties bepaalde keuzes worden gemaakt. Dit wordt in het tweede jaar verfijnd en er kunnen eventueel aanpassingen zijn. In de tweede graad moeten er ook duidelijke opties worden gekozen. De leerling zit in het laatste jaar inderdaad voor een stuk vast, maar de oriënteringsproef dient dan wel om met het oog op het hoger onderwijs een oriëntering te geven. Dat is niet het enige moment in het schooltraject waarop dat gebeurt. Van een jongere van 16 of 17 jaar is in grote mate wel geweten wat de sterktes en zwaktes zijn. Het is een schakel in de reeks. De ijkingsproef is dan het middel om finaal de juiste studierichting in te slaan. Hiermee wordt duidelijk wat nog moet worden aangepakt om de drempel te kunnen nemen. Het is een schakeling van momenten waarop de oriëntering op een adequate manier gebeurt en de juiste keuzes kunnen worden gemaakt.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.