Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme
Vergadering van 22/01/2013
Vraag om uitleg van de heer Jan Durnez tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de onverenigbaarheden tussen het mandaat van bestuurder van een intergemeentelijk samenwerkingsverband en andere functies
- 617 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Durnez heeft het woord.
De heer Jan Durnez : Voorzitter, minister, mijn vraag gaat over het decreet betreffende de intergemeentelijke samenwerking. Artikel 48 houdt een aantal bepalingen in rond onverenigbaarheden. De eerste groep getroffenen zijn wijzelf, het politiek personeel, dat zichzelf uitgeschreven heeft uit de mogelijkheid de eigen gemeente te vertegenwoordigen. Mijn vraag gaat daar niet over. Er is ook een bepaling opgenomen dat het verboden is om bestuurder te worden van een intergemeentelijke samenwerking voor bestuurders of werknemers van een privaatrechtelijke rechtspersoon die activiteiten uitoefent in hetzelfde beleidsdomein als de intergemeentelijke samenwerking.
Dit is twaalf jaar geleden ingeschreven in het decreet tijdens de hype van de nieuwe politieke cultuur. Uit de voorbereidende stukken is nergens erg duidelijk wat precies werd beoogd en of dat wel een antwoord geeft op een mogelijke belangenvermenging. Die zaak gaat wellicht meer over deontologie. Ik geef een voorbeeld. Een gemeenteraadslid dat concertorganisator is, kan probleemloos lid zijn van een autonoom gemeentebedrijf Cultuur dat dergelijke dingen doet. Daar is er geen onverenigbaarheid. Een situatie waarbij een gemeenteraad een werknemer of een bestuurder van een klein studiebureau afvaardigt in een intercommunale, waarbij eventueel een klein element van het studiebureau op hetzelfde domein ligt als van die intercommunale, is niet toegestaan. Dat is nooit erg uitgeklaard in de opbouw van het decreet.
Minister, kunt u meegaan in de redenering dat hier een vorm van verregaande beknotting tot stand is gekomen die misschien niet eens werd beoogd? Staan er verduidelijkingen in het vooruitzicht over wat daar nu echt mee wordt bedoeld? In de concrete voorbeelden die ik u geef, is dat vrij helder. In de ene situatie kan het wel, en als je dan naar het bovenlokale niveau gaat, waar die dienstverlenende vereniging de opdrachten van de gemeenten overneemt, zou het eventueel niet kunnen.
De voorzitter : Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Mijnheer Durnez, artikel 48 van het decreet op de intergemeentelijke samenwerking bevat de verschillende onverenigbaarheden tussen het mandaat van bestuurder in een dienstverlenende of een opdrachthoudende vereniging en een aantal andere mandaten. Dit houdt evident een beperking in van keuzevrijheid voor de lokale besturen om bepaalde vertegenwoordigers aan te duiden in de raad van bestuur, zoals u zegt. Elke onverenigbaarheid is vanuit dat oogpunt een zekere beperking.
Er is een andere regel die zegt dat we ervoor pleiten om belangentegenstellingen tegen te gaan, en dus moet er een afweging gebeuren. Het is de decreetgever die afweegt in welke mate er onverenigbaarheden zijn.
Er is in artikel 48 van het decreet Intergemeentelijke Samenwerking een reeks onverenigbaarheden opgenomen. Ook het Gemeentedecreet en het Provinciedecreet bevatten gelijkaardige regelingen. Een van de in het decreet opgenomen beperkingen is de onverenigbaarheid die hier in vraag gesteld wordt, namelijk dat bestuurders geen lid mogen zijn van een bestuurs- of controleorgaan in of werknemer zijn van een privaatrechtelijke rechtspersoon die activiteiten uitoefent in dezelfde beleidsdomeinen als de desbetreffende dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging.
U stelt terecht dat die onverenigbaarheden ingebouwd zijn om mogelijke belangenvermenging te vermijden. Dat blijkt ook zeer duidelijk uit de memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet. Uw vraag of deze onverenigbaarheid ook geldt voor een personeelslid van een studiebureau dat werkt in hetzelfde beleidsdomein, is mij in de praktijk nog niet gesignaleerd als een concreet probleem.
Ik kom daarmee tot uw tweede vraag. Een analoge onverenigbaarheid werd ook opgenomen in het Gemeente- en Provinciedecreet voor bestuurders in extern verzelfstandigde agentschappen (EVAs) van gemeenten en provincies. De decreetgever had daarmee de bedoeling te vermijden dat personeelsleden of bestuurders van commerciële ondernemingen zouden kunnen zetelen in de raad van bestuur van een extern verzelfstandigd agentschap dat gelijkaardige activiteiten ontwikkelt.
Er werden in dit verband vragen gesteld en problemen gesignaleerd en daarom werd die onverenigbaarheid in 2009 aangepast zodat ze alleen geldt voor personen actief in winstgevende sectoren. De tekst van artikel 229, 4 van het Gemeentedecreet luidt nu als volgt: De volgende personen kunnen niet worden voorgedragen of aangewezen als vertegenwoordiger of bestuurder in een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap: ( ) ten vierde, de personen die op commerciële wijze of met een winstoogmerk activiteiten uitoefenen in dezelfde beleidsdomeinen als het agentschap en waarin het agentschap niet deelneemt, alsook de werknemers en de leden van een bestuurs- of controleorgaan van die personen.
De achtergrond voor die aanpassing, die de decreetgever gewild heeft, had te maken met de mogelijke betrokkenheid van de non-profitsector bij de verzelfstandigde agentschappen, de culturele sector, sport enzovoort. De decreetgever heeft geoordeeld dat de onverenigbaarheid moest worden opgeheven. Eerst had ze in het algemeen betrekking op private personen, nu is ze toegespitst op commerciële activiteiten. Door de onverenigbaarheid in algemene bewoordingen vast te stellen voor leden van bestuursorganen en werknemers van private rechtspersonen die activiteiten uitoefenen in dezelfde beleidsdomeinen, oordeelde men dat dit kon leiden tot problemen, doordat dit zou kunnen verhinderen dat bestuurders of werknemers van bijvoorbeeld sportverenigingen of culturele organisaties, in een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap zouden kunnen zetelen. Het zijn nochtans vaak zulke mensen die een grote meerwaarde kunnen bieden voor het bestuur van een gemeentelijk agentschap.
Aangezien in de niet-commerciële sector het risico op belangenvermenging veel geringer is, paste het om de onverenigbaarheid te beperken tot de bestuurders en werknemers van rechtspersonen die activiteiten uitoefenen op commerciële wijze of met een winstoogmerk, en dit in dezelfde beleidsdomeinen als het agentschap.
Ik meen dat dit ook de ratio legis is van de onverenigbaarheid, bepaald in artikel 48 van het decreet Intergemeentelijke Samenwerking. Het heeft mijn inziens geen andere bedoeling dan de gelijkaardige onverenigbaarheid die bepaald is in het Gemeente- en Provinciedecreet. Men moet ook daar focussen op rechtspersonen die activiteiten op commerciële wijze of met winstoogmerk uitoefenen in hetzelfde beleidsdomein.
U vroeg concreet of dit ook geldt voor een studiebureau waar iemand tewerkgesteld is. Daar moet dus worden nagegaan of dat studiebureau ook commerciële activiteiten ontwikkelt die verband houden met de activiteiten van het intergemeentelijk samenwerkingsverband. Als een persoon actief is in een winstgevende onderneming die activiteiten ontwikkelt in hetzelfde beleidsdomein als het intergemeentelijk samenwerkingsverband, dan lijkt het mij deontologisch en wettig correct dat deze persoon geen bestuurder kan zijn.
Ik kom tot uw vraag met betrekking tot de aanpassing. Mij lijkt het wenselijk dat de terminologie van artikel 48 van het decreet van 6 juli 2001 zou worden aangepast overeenkomstig de redactie van het artikel 229 van het Gemeentedecreet. Als dit parlement daaromtrent een initiatief wil nemen, is de snelste manier om dit op te lossen een voorstel van decreet. Het lijkt me logisch om de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op eenzelfde manier te behandelen als de gemeentelijke autonome bedrijven. Natuurlijk moet ik hieraan toevoegen dat dit geen oplossing biedt voor de zaak die u aanhaalt, want die situeert zich in de commerciële sector, en daar lijkt het me logisch om de kat niet bij de melk te zetten en om belangenvermenging te blijven verhinderen. Van iemand die actief is in de culturele, de sportieve of de non-profitsector lijkt het me niet zinvol om te zeggen dat hij geen bestuurder mag worden. Het gaat in algemene bewoording om een private rechtspersoon zonder onderscheid tussen commercieel of niet.
Als u vindt dat op het punt van de afstemming een initiatief moet worden genomen, is het beter dat ik het initiatief niet neem, maar dat er een parlementair initiatief komt.
De voorzitter : De heer Durnez heeft het woord.
De heer Jan Durnez : Voorzitter, ik dank de minister bijzonder voor zijn glasheldere benadering. Ik ben zeker graag bereid om samen met de collegas zijn voorzet binnen te koppen om het met sporttermen te zeggen.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.