Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vergadering van 08/12/2011
Vraag om uitleg van de heer Peter Gysbrechts tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de problematiek van plotse overlijdens naar aanleiding van de dood van een voetballer
- 470 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Jean-Jacques De Gucht tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over het screenen van jeugdige sporters op mogelijke hartafwijkingen
- 471 (2011-2012)
Vraag om uitleg van mevrouw Ulla Werbrouck tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over het preventiebeleid inzake sportdoden
- 486 (2011-2012)
De voorzitter : De heer Gysbrechts heeft het woord.
De heer Peter Gysbrechts : Voorzitter, minister, collegas, de voetbalwereld werd onlangs met verstomming geslagen na de plotse dood van Bobsam Elejiko tijdens de match Merksem-Kaart. Het was al langer bekend dat deze voormalige profvoetballer problemen had met zijn hart, vandaar ook dat hij vandaag op een lager niveau speelde. Ondertussen werden we geconfronteerd met een vergelijkbaar ongeval, ditmaal met een tafeltennisser.
De betrokkene had verschillende testen ondergaan en heeft zelfs gehandeld naar het advies van zijn artsen en van zijn toenmalige club. Op dit vlak is deze zaak een voorbeeld van hoe het zou moeten, maar het is eveneens een teken aan de wand dat zelfs met een goede medische begeleiding deze problematiek ook niet volledig uit te sluiten is. De enige conclusie die we uit deze dramatische gebeurtenis kunnen trekken, is dat we beter kunnen en beter moeten doen in de toekomst.
Deze problematiek is niet nieuw, we hebben hier al meermaals over gedebatteerd. Middelen moeten worden vrijgemaakt om te sensibiliseren over deze problematiek, zeker ook op een lager sportief niveau, aangezien de medische begeleiding en omkadering daar vaak beperkter is en de noodzaak om zich medisch te laten opvolgen bij het sporten, ook niet altijd als belangrijk of als levensnoodzakelijk wordt beschouwd. Vandaar dat sensibiliseren inzake deze problematiek net zo belangrijk is.
Ik denk dat het belangrijk is om wel een onderscheid te maken tussen de professionele en niet-professionele sportbeoefenaar. Vooral in grote ploegen is er vaak een ruimere medische omkadering, maar de druk en de manier waarop met medische informatie wordt omgesprongen, is eveneens anders bij de niet-professionele sportbeoefenaar. Daar is deze gebeurtenis een mooi voorbeeld van. De medische omkadering viel weg, maar ik denk dat beide doelgroepen een andere benadering vragen.
Daarmee komen we tot het belangrijkste punt van kritiek. Er is geen eenduidigheid in de manier waarop we sporters, professioneel of niet-professioneel, medisch begeleiden. Van club tot club, van atleet tot atleet, zijn er vaak grote verschillen in hoe zij hun medische omkadering benaderen. Hier kunnen we op beleidsvlak wel iets aan doen. Daarnaast moeten we toch nadenken over hoe we deze problematiek beter kunnen verankeren in de sportclubs en federaties en hoe we beter kunnen anticiperen op de problematiek.
De minister wil immers en dat is heel terecht in de toekomst meer mensen aan het sporten krijgen, zowel jong als oud. Dit betekent dat we ervan mogen uitgaan dat er zich in de toekomst ook meer dergelijke zaken zullen voordoen en we dus meer met deze problematiek zullen worden geconfronteerd.
Minister, welke maatregelen hebt u al getroffen inzake deze problematiek? Werd in extra maatregelen voorzien?
Zou het niet nuttig zijn om vanuit het beleid tot een eenduidig en samenvattend advies te komen met betrekking tot medische screening en omkadering?
In de begroting 2011 stond 500.000 euro ingeschreven voor sensibilisatie. Welke initiatieven werden hiermee genomen, met welk resultaat? Richtten deze initiatieven zich ook tot de jeugd toe of toch eerder tot de professionele sportbeoefenaar? En met het oog op de begroting 2012: wat zijn de plannen voor 2012?
De voorzitter : De heer De Gucht heeft het woord.
De heer Jean-Jacques De Gucht : Voorzitter, minister, collegas, ook kinderen kunnen geconfronteerd worden met bepaalde medische complicaties bij sportbeoefening en specifiek met hart- en bloedvatafwijkingen waarvan sommige een erfelijke inslag kennen. Het is dus belangrijk om jeugdige sporters op deze risicos te wijzen en om hun ouders en sportclubs te sensibiliseren. Concreet houdt dit in dat jonge sporters de mogelijkheid moeten krijgen om zich in erkende sportkenniscentra of in bepaalde ziekenhuizen te laten testen op bepaalde risicovolle afwijkingen, zoals hartafwijkingen, maar ook medische elementen inzake de groei, de spiersterkte, de voetstatiek, het beenlengteverschil, de wervelzuil of de luchtwegen verdienen de nodige aandacht.
Minister, welke concrete acties onderneemt de Vlaamse Regering om jonge sporters te sensibiliseren over medisch verantwoord sporten? Welke rol spelen de sportclubs hierin? Worden de sporters ook aangemoedigd om hun hart te laten controleren bijvoorbeeld via een elektrocardiogram?
Kunt u me een overzicht geven van de sportkenniscentra en ziekenhuizen waar men terecht kan met verzoeken om specifiek vanuit het sportgegeven een medisch onderzoek te ondergaan? Hoe zit het met de geografische spreiding? Laten de openingsuren van die instellingen toe dat ook jonge sporters, die vaak nog school lopen, gemakkelijk een onderzoek kunnen laten uitvoeren?
Hebt u een overzicht van de medische complicaties die zich nu het vaakst bij jonge sporters manifesteren?
De voorzitter : Mevrouw Werbrouck heeft het woord.
Mevrouw Ulla Werbrouck : Voorzitter, minister, collegas, ook ik heb een vraag over hetzelfde onderwerp. De problematiek van de sportdoden kwam hier al vaker aan bod, we hebben er al heel wat schriftelijke vragen over gesteld. Volgens uw antwoorden is er sprake van 0,5 tot 1,5 gevallen van plotse doden per 100.000 sporters per jaar. Gebaseerd op ongeveer 3 miljoen sportende Vlamingen, kunnen we zodoende spreken van 15 tot 45 jaarlijkse sportdoden.
De berichtgeving over de plotse dood van onze ex-profvoetballer Bobsam Elejiko doet deze discussie nu opnieuw oplaaien. De ex-profvoetballer heeft na een negatieve hartscreening zelf beslist om zijn carrière op een lager niveau voort te zetten. Hij wist wat er aan de hand was, hij wist dat zijn hart niet in orde was, het is dus niet omdat de medische omkadering is weggevallen dat hij niet wist dat zijn hart niet in orde was. Wie niet op hoog niveau mag sporten, mag volgens mij evenmin op laag niveau sporten. Misschien hebben de dokters een vergissing gemaakt en hadden ze hem moeten zeggen dat hij niet meer mocht sporten, maar ik ken het dossier niet. Wie is er in fout? Ik weet het niet.
U kon er alleszins niets aan doen, en dit feit mag ons niet afleiden van de essentie van de problematiek, namelijk dat we op basis van een systematische sportmedische keuring bij jonge sporters, een aantal, maar ook weer niet alle, risicohartpatiënten kunnen detecteren. Ik weet dat u geen voorstander bent van een verplichte hartscreening voor sporters, u gaf naar aanleiding van deze problematiek aan dat u ten eerste wenste in te zetten op de sensibilisatie en responsabilisering van de sporters en de sportfederaties. Daarnaast is er al reeds langer de verplichte medische keuring voor getalenteerde sporters.
De sensibilisatie is volgens u al aan de gang. U verwees in een antwoord op een actuele vraag naar de website www.gezondsporten.be, naar de nieuwsbrief van deze site en naar de nieuwsbrief van de website van Sport voor Allen. U stelde dat ongeveer 1500 mensen en 200 keuringsartsen de nieuwsbrief Gezond Sporten ontvangen. Daarnaast ontvangen nog eens ongeveer 1000 mensen de nieuwsbrief Sport voor Allen.
Indien we deze aantallen vergelijken met het aantal geschatte sportende Vlamingen, dat zijn er 3 miljoen, concludeer ik dat de nieuwsbrieven slechts een heel beperkte reikwijdte hebben. Daarnaast vertonen ook de bezoekersaantallen van de website www.gezondsporten.be een dalend verloop, dat bleek uit het antwoord op mijn schriftelijke vraag met nummer 419. Zo blijkt dat het aantal bezoekers is gedaald, van 405.699 in 2006 naar 282.836 in 2010. Dat is een daling met ongeveer 30 procent. Eenzelfde evolutie is merkbaar bij het aantal unieke bezoekers.
Minister, u hebt er verder op gewezen dat er in het globaal plan gezond sporten aandacht wordt besteed aan acties om de cardiovasculaire screening te veralgemenen. U hebt ook gesteld samen met minister Vandeurzen vorm te zullen geven aan een actieplan om de sensibilisatie ten aanzien van de sportfederaties te versterken. Bent u nog altijd van mening dat de huidige initiatieven met betrekking tot de sensibilisatie en de responsabilisering van zowel de individuele sporter als de sportfederaties voldoende doeltreffend zijn? Acht u geen bijkomende maatregelen of bijsturingen van het huidige gevoerde sensibilisatiebeleid noodzakelijk? In welke mate werd reeds vorm gegeven aan het aangekondigde actieplan om de sensibilisatie ten aanzien van de sportfederaties te versterken? Hoe wordt in het globaal plan gezond sporten aandacht besteed aan deze problematiek? Welke concrete acties worden in dit plan naar voren geschoven?
De voorzitter : De heer Yüksel heeft het woord.
De heer Veli Yüksel : Voorzitter, geachte leden, ook deze problematiek is hier al meermaals aan bod gekomen. Na elk triest overlijden komt die opnieuw ter sprake. Nochtans hebben we het decreet Medisch Verantwoord Sporten, dat al twintig jaar bestaat. Dit decreet is meer dan een antidopingdecreet. Het behelst ook andere zaken, meer bepaald het geheel van preventieve en curatieve maatregelen, bepalingen en aanbevelingen die iedereen in acht moet nemen met het oog op het fysieke en psychische welzijn van sporters. Meer concreet verwijs ik naar de artikelen 7 en 8. Artikel 7 bepaalt: Elke sportvereniging is, rekening houdend met het specifieke karakter van de door haar geregelde sportactiviteiten, verplicht: 1° de medisch verantwoorde sportbeoefening voor de sporter te bewaken en te waarborgen. Het vierde punt van dat artikel verplicht de sportverenigingen aan de regering de garantie te verlenen dat alle maatregelen genomen worden om een medisch verantwoorde sportbeoefening te bevorderen. Artikel 8 bepaalt dat de taak vermeld in artikel 7, eerste lid, ten eerste, voor elke sportvereniging betrekking heeft op het naleven en doen naleven van een aantal zaken, die ik hier niet zal opsommen.
Blijkbaar volstaat deze wetgeving echter niet om sportdoden en -slachtoffers te vermijden. De vraag rijst dus misschien of we de regelgeving moeten aanpassen of andere maatregelen moeten nemen. Het lijkt me dat een van de beide moet gebeuren. Minister, we hebben dit punt nogmaals ter sprake gebracht bij de behandeling van de beleidsbrief en de begroting van 2011. We blijven erop aandringen dat er ook voldoende aandacht zou blijven gaan naar het beleid qua medisch verantwoord sporten dat niet het bestrijden van doping behelst, naar de preventie van sportkwetsuren en het bevorderen van een gezonde en verantwoorde sportbeoefening, zodat de Vlaming levenslang kan blijven sporten. De samenwerking met uw collega van Welzijn, minister Vandeurzen, is ter zake zeker cruciaal.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Voorzitter, als een dergelijk incident zich voordoet, weet je op voorhand al dat daar vragen over zullen worden gesteld. Mijn betoog is misschien wat defaitistisch. Laat dit duidelijk zijn: elk overlijden is er een te veel, zeker als het gebeurt tijdens sportbeoefening, die net een betere gezondheid beoogt. We kunnen niet voorbijgaan aan deze casus.
Minister, er is het beleid dat wordt gevoerd. Er is het beleid zoals we dat optimaal zouden willen voeren. U bent immers inderdaad bezig met een aantal wijzigingen. Ik vraag me af of we een incident als dit überhaupt kunnen voorkomen. Ik stel vast dat de betrokkene wist dat er een probleem was. Hij was in kennis gesteld van dat probleem. Ik meen niet dat de overheid zo ver moet gaan dat ze iedereen bij de hand houdt. Ze kan wel zeggen dat dit kan, maar ik zou het er erg moeilijk mee hebben, mocht ze zeggen dat dit niet kan. De overheid moet een aanbod doen, maar er is ook de individuele verantwoordelijkheid van eenieder. Hij of zij moet goed beseffen waar hij of zij mee bezig is.
Minister, ook ik kijk in ieder geval uit naar uw antwoord. Ik weet immers dat hierover gesprekken worden gevoerd met de minister van Welzijn.
De voorzitter : De heer DHulster heeft het woord.
De heer Steve DHulster : Het lijkt me onbegonnen werk om systematisch al onze sporters te screenen. Als we ervan uitgaan dat ongeveer 60 procent van de Vlamingen sport, dan zouden we van 3 à 4 miljoen mensen een elektrocardiogram moeten afnemen en hen medisch moeten screenen. Dat lijkt me weinig realistisch. Dat gebeurt nu ook niet. Heel veel sporters voetballen, net als ik, al tien jaar op basis van vier sit-ups, tien keer opdrukken en eens hoesten bij de dokter. (Gelach)
Het lijkt me wel belangrijk dat we genoeg sensibiliseren over de alarmbelletjes, de signalen die erop kunnen wijzen dat er kleine of grote problemen zijn, zodat mensen dan zelf de stap zetten naar een uitgebreidere screening.
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Straks stel ik een vraag over sporten in clubverband. Ik wil een link maken tussen dat sporten en dit punt. Het lijkt me onmogelijk om de samenleving op te zadelen met de verantwoordelijkheid voor alle burgers en hun gedrag. Dat is immers eigenlijk wat impliciet gebeurt in deze vragen. Als we sporten in georganiseerd verband promoten, dan kunnen er in clubs vormen van medische check-up zijn. Ik ben een recreatief sporter. Ieder jaar laat ik me één keer onderzoeken. Het is mijn lokale club voor recreatieve atletiek die mij daartoe stimuleert. Dat is goed: op die manier krijg ik die check-up. Ik zou het ook zonder kunnen doen, maar ik neem dat erbij. Dat is mijn verantwoordelijkheid.
Minister, de burger moet dus zelf verantwoordelijkheid nemen. Hij moet proberen zo veel mogelijk in clubverband te sporten, en van de faciliteiten daar gebruik te maken. Ik meen niet dat we de sportwereld mogen beladen met de verantwoordelijkheid. Die ligt bij andere niveaus van de samenleving. Mijn stelling is vrij libertijns, ik weet het. Met alle respect en spijt voor de slachtoffers, maar we kunnen de sportwereld daar echt niet mee beladen.
De voorzitter : De heer Wienen heeft het woord.
De heer Wim Wienen : Voorzitter, we hebben deze problematiek inderdaad al meermaals aangekaart. Wat dit geval wat anders maakt, is natuurlijk dat de sporter in kwestie zelf op de hoogte was van zijn hartproblemen. Ik wil dit wat ruimer bekijken. Minister, ik heb u, net als de ministers Smet en Vandeurzen, daar al schriftelijk over ondervraagd. Ik zie mogelijkheden in het opsporen van hartafwijkingen via het medisch schooltoezicht. Ik blijf daarin geloven. Zoals we allemaal weten, kunnen die hartafwijkingen immers al op zeer jonge leeftijd worden vastgesteld. Het lijkt me dan ook voor de hand liggen om bij het medisch schooltoezicht ook een harttest in te voeren. De heer Van Dijck was het daar toen ook mee eens. Ik weet dat dit niet uw bevoegdheid is. Minister Vandeurzen is daar bevoegd voor. Ik zou het echter op prijs stellen, mocht u nog eens samen met hem bekijken wat er op dat vlak mogelijk is. Minister Vandeurzen heeft gezegd dat dit praktisch niet haalbaar is, dat het onmogelijk is. Mij lijkt het echter een logische werkwijze om jonge sporters op de hoogte te brengen van een mogelijke hartafwijking.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters: Mijnheer Van Dijck, mijnheer Caron, nee, we zullen nooit alle casussen kunnen voorkomen, en ja, ik ben het er helemaal mee eens dat er effectief een grote persoonlijke verantwoordelijkheid meespeelt. Nee, we moeten niet naar de sportclubs wijzen als er iets misloopt.
Twee, dit is hier al veel behandeld en ik ga niet alles herhalen. Ik zal zeggen waar u alles kunt terugvinden: schriftelijke vragen 507 van 8 juli 2010 van de heer Wienen, 361 van 23 maart 2011 van de heer Gysbrechts, 419 van 12 april 2011 van mevrouw Werbrouck, 510 van 15 juni 2011 van mevrouw Werbrouck. Ik verwijs ook naar de vragen om uitleg 1753 en 1764 van 15 maart 2011 van de dames Godderis-TJonck en Werbrouck die ik op donderdag 7 april heb beantwoord. Er was ook nog een actuele vraag ergens in maart. Ik sta nog steeds achter dezelfde stellingen. Dat is het voornaamste deel van mijn antwoord.
We kunnen niet bij elk ongeval een vragenreeks op de agenda zetten. Ik kan alleen maar mijn antwoorden telkens herhalen. Ik blijf daar achter staan. Herlees ze. Vindt u daar iets nieuws, kom er dan mee naar hier.
Een evaluatie van het huidige keuringsbeleid is vandaag inderdaad te eenzijdig gericht op topsporters. Dat moeten we hoe dan ook evalueren en wijzigen. Ik ben het met de vraagstellers eens dat elke sporter, van beginner tot topsporter, de juiste begeleiding moet krijgen naar een gezonde sportbeoefening. Ik ben mij ervan bewust dat we het huidige keurings- en sensibiliseringsbeleid moeten bijsturen, wel op een doordachte en onderbouwde manier.
Mijn actieplan Gezond Sporten bundelt de acties en initiatieven om de kwaliteit van de sportmedische keuring te verbeteren, de sensibilisering performanter te maken en de randvoorwaarden voor een gezonde en duurzame sportbeoefening te verbeteren. Het actieplan zal weldra worden behandeld door de Vlaamse Regering. Uit de vraagstelling kwam al naar voren dat de link tussen ons werk hier en gezonde sport zeer groot is. Eerst heb ik het actieplan voorgelegd aan mijn collega Vandeurzen met de vraag om opmerkingen en suggesties te formuleren. Dit lijkt me echt een beleid om samen te voeren. Ik hoop eerstdaags zijn feedback te krijgen zodat we dat samen verder kunnen uitwerken.
De hoofddoelstelling van het actieplan Gezond Sporten is dat alle Vlamingen op een gezonde manier kunnen sporten. Om dit te realiseren is het plan opgebouwd rond vier pijlers: sensibiliseren, screening, adviseren en monitoring. Ik ga nog niet in detail treden, ik wil eerst minister Vandeurzen horen. Kom me dus straks niet zeggen: ah, het zijn vijf pijlers, want dan komt dat uit het overleg met minister Vandeurzen.
In 2011 zijn reeds vier projecten van het actieplan Gezond Sporten opgestart: de organisatie, morgen, van een rondetafelconferentie rond vechtsporten in het algemeen en risicovechtsporten in het bijzonder; het opstellen van richtlijnen met betrekking tot het promoten van blessurepreventie en het voorkomen van gezondheidsschade; de ontwikkeling van een elektronische tool met integratie in het elektronisch medisch dossier van de huisartsen en basisbeslissingsondersteuning, en de subsidiëring van kleinschalige sportinfrastructuur van lokale overheden voor de renovatie van sportvloeren en de aanleg van Finse pistes.
De resultaten van deze projecten zullen in 2012 gekend zijn en moeten dienen als basis voor het verdere sensibiliserings- en screeningsbeleid. De rondetafelconferentie vechtsporten moet leiden tot beleidsaanbevelingen voor de implementatie van generieke richtlijnen voor risicovechtsporten in 2012, waaronder uiteraard richtlijnen voor sportmedische keuring; in de loop van 2012 kunnen de richtlijnen met betrekking tot het promoten van blessurepreventie en het voorkomen van gezondheidsschade beschikbaar gemaakt worden voor de federaties en andere stakeholders en gecommuniceerd worden aan het brede publiek. De elektronische tool voor het preventief sportmedisch onderzoek zal dienen als basis voor een vormingsaanbod aan huisartsen en sportartsen. Op die manier krijgen we een stroomlijning.
Verdere plannen voor 2012 zijn tevens: het vernieuwen van de website www.gezondsporten.be, het bepalen van een communicatiestrategie, het opmaken van een mediaplan en het uitwerken van een nieuw ontwerp van decreet inzake medisch en ethisch verantwoorde sportbeoefening. De heer Yüksel verwees ernaar, we gaan het Antidopingdecreet uitrekken. Het voorontwerp ervan is bijna klaar.
Sportbeoefening is in de eerste plaats bevorderlijk voor de gezondheid en moet zo veel mogelijk gestimuleerd worden. De meest voorkomende medische complicaties bij sportbeoefening zijn sportletsels. Het ongemak dat dit veroorzaakt, weegt echter op lange termijn niet op tegen de gezondheidsvoordelen van een levenslange sportbeoefening. Bij een sportletsel zeggen de mensen altijd sporten is gezond. Dat is maar een klein ongemak op korte termijn. Dat weegt niet op tegen de grote voordelen van levenslang sport beoefenen. Een van de belangrijkste doelstellingen van mijn actieplan gezond sporten is er juist op gericht om deze gezondheidsschade grotendeels te helpen voorkomen.
De voorzitter : De heer Gysbrechts heeft het woord.
De heer Peter Gysbrechts : Ik dank u voor uw antwoord, minister. Voor mij is het heel duidelijk: in deze problematiek verwijten we elkaar niets.
Er zijn al veel vragen over gesteld, dat klopt, maar dat is logisch. Als er zoiets gebeurt, voelt iedereen zich geroepen om aan te sluiten. De vragen komen niet uit het niets. Iedereen heeft zich aangesloten. Dat is terecht. Het gaat hier niet specifiek over het genoemde incident. Dit incident duidt een problematiek. De vraagstellers zien de kwestie veel breder. U verwees naar het decreet, net als de heer Yüksel. Dat decreet is er, maar we mogen niet iedereen bij de hand nemen en begeleiden.
De sensibilisering is het belangrijkste, daar hebben we al vaak over gesproken. Bij de kleine clubs, bij de sporter, op het terrein leeft dat nog niet voldoende. Dat is de uitdaging. Vandaar mijn derde vraag. Ik ben blij dat u daar uitgebreid op hebt geantwoord. U hebt de projecten toegelicht van 2011 en het budget voor sensibilisering. Dat was me vorig jaar al opgevallen, dat was een heel interessant budget. U hebt de vier projecten toegelicht. De problematiek is natuurlijk breder. De projecten kunnen allemaal op mijn steun rekenen. We hebben het hier al gehad over sportletsels, sporten houdt risicos in. Medische aandoeningen zullen er altijd zijn, dat kunnen we nooit helemaal uitbannen. Uiteraard moeten we blijven zeggen dat sporten gezond is en moeten we iedereen blijven stimuleren om te bewegen en te sporten.
Uw uitleg bij de voornemens voor 2012 was zeer interessant. Voor mij is heel belangrijk dat we heel concreet tot op dat kleinste sportveldje aan de mensen duidelijk kunnen maken dat er mogelijkheden zijn. Het zal moeilijk zijn, dat is onze uitdaging. Ik heb het vroeger al gezegd, dat is het belangrijkste wat we kunnen doen. Dan is het uiteraard aan de federatie, de club en vooral het individu zelf om zich te laten onderzoeken. Het is gewoon een goede raad.
De voorzitter : Ik wil nog een technische opmerking maken. Het is niet omdat iemand aansluit dat men hetzelfde zegt.
Mag ik eens een andere vraag stellen? Stel dat er zich vandaag wat ik niet hoop een nieuw geval voordoet, hebben we dan volgende week vragen in de commissie Sport, ja of neen? In uw logica zeker. We moeten ons daar toch echt eens over beraden.
De heer Peter Gysbrechts : Waarom met mijn logica zeker? Neen. Ik duid hier wat er gezegd is. Ik heb gezegd dat het feit dat de vragen worden gesteld, komt door een gebeurtenis, maar het zit veel breder. Het sluit aan bij alle vragen die er reeds zijn gesteld aan de minister over sensibilisatie. Ik zeg net dat het wel belangrijk is en dat het bewezen wordt door de nuttige aansluiting van de collegas. Ik begrijp niet waarom u daar gebeten op reageert. Ik apprecieer de aansluiting van de collegas, want die duiden het probleem.
De voorzitter : Ik ben absoluut niet gebeten. Een aantal collegas zeggen net het omgekeerde. Ik heb hen zeer aandachtig beluisterd. Ze zeggen: als er zich een nieuw feit voordoet, gaan we over een bestaand, lopend beleid, waar al zeer veel tekst en uitleg over is gegeven, niet telkens opnieuw vragen stellen. Stel dat er een nieuw geval komt nogmaals, wat ik niet hoop, al was het maar voor de agenda , zullen er dan nieuwe vragen komen? Ik kan me niet inbeelden dat er in 24 of 48 uur iets verandert aan dat beleid. Gaan we dan de kunst hebben om ons te onthouden?
De heer Peter Gysbrechts : De collegas zijn allebei tot de conclusie gekomen dat er sensibilisatie nodig is. De minister heeft een aantal nieuwe feiten gegeven die heel nuttig zijn.
De voorzitter : Mijnheer Gysbrechts, ik ga het reglementair spelen. Indien een commissievoorzitter maar dat is niet zo bij ons bij de behandeling van een vraag om uitleg zou beschikken over de ingediende schriftelijke vragen en de antwoorden daarop, dan had ik waarschijnlijk zelfs al die vragen niet aangenomen. Alleen is het in dit parlement zo en dat is zeer vreemd dat wij bij de beoordeling van vragen om uitleg niet weten wat de schriftelijke vragen zijn. Soms is het anders. Soms zijn er auteurs van vragen om uitleg die heel spontaan zeggen dat ze over een kwestie schriftelijke vragen hebben ingediend, en dat het antwoord op die schriftelijke vragen hen noopt om dieper in te gaan op de kwestie, omdat ze het niet begrijpen of omdat er bijkomende uitleg wordt gegeven.
De heer Jean-Jacques De Gucht : Voorzitter, iedereen heeft een afgevaardigde in een bepaald Bureau in dit parlement. Dat iedereen daar eens brainstormt.
De voorzitter : Het is omgekeerd: ik geef hier de mensen het woord. Ik stel voor dat u zich daar vooral aan houdt en dat u misschien eerst het reglement eens leest.
De heer De Gucht heeft het woord.
De heer Jean-Jacques De Gucht : Minister, ik kijk uit naar uw plan. Ik hoop dat wij daar dan ook een open discussie over kunnen voeren. Toch wil ik erop wijzen dat ik geen antwoord heb gekregen, ook niet binnen de zaken die naar voren geschoven zijn. Ik vond het wel spitsvondig van u.
Een van de vragen die jonge sporters hebben, is waar ze terecht kunnen. Eendracht Aalst heeft bijvoorbeeld een samenwerking met professor Brugada. Op woensdagnamiddag maakt hij daar speciaal tijd voor. Je geraakt daar heel moeilijk binnen. Is er een visie vanuit het beleid om ervoor te zorgen dat sportclubs en ouders weten waar ze terechtkunnen? Provinciale sportieve centra kunnen daar bijvoorbeeld eventueel voor ingeschakeld worden, maar zijn die ook beschikbaar op de uren dat ouders er met hun kinderen naartoe kunnen? Is daar een overzicht van, zodat mensen ten minste weten waar en hoe?
De voorzitter : Mevrouw Werbrouck heeft het woord.
Mevrouw Ulla Werbrouck : Minister, ik denk dat we toch kunnen stellen dat de sensibilisatie deels ontoereikend is, maar u bent ermee bezig, u bent in overleg met minister Vandeurzen. Ik hoop in de toekomst dat we nog minder sportdoden hebben.
Ik ga het volgende nog een keer aanhalen, minister. Als mensen naar een dokter gaan om een briefje te laten ondertekenen om wedstrijden te mogen doen, vraagt de huisarts of de persoon in kwestie zich goed voelt. Als die ja zegt, tekent hij dat. Ik hoor hier net vertellen dat iemand nog eens tien keer moest pompen en vijf keer hoesten. Ik denk dat we de huisartsen dringend moeten sensibiliseren en hen zeggen dat ze hen ten minste wat moeten onderzoeken of ten minste eens naar het hart van de sporter moeten luisteren. We moeten de website over gezond sporten opnieuw aanpassen en verbeteren. We moeten er alles aan doen om minder sportdoden te hebben op het einde van een jaar. Minister, ik steun volledig uw beleid, maar we moeten er blijven op inzetten tot we nog minder sportdoden hebben.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Mijnheer De Gucht, in elk geval is het zo dat ook die filosofie wordt meegenomen naar het gezond sporten. Wat topsport betreft, zijn er negen kenniscentra, in Brussel, Leuven, Vilvoorde, Gent, Brugge, Sijsele-Damme, Roeselare-Menen, Antwerpen en Edegem. Dat is wat ik bedoelde toen ik zei dat het vandaag te veel gericht is op het topsportgebeuren. We moeten het opentrekken. Ik heb gezegd dat sensibilisatie en screening de verschillende pijlers zijn. Ook dat nemen we effectief mee, daarin is voorzien in het plan.
Ik wil aan iedereen uitdrukkelijk het volgende meegeven. Ik vind de link met minister Vandeurzen zo belangrijk omdat als je iets omtrent het medische aspect moet doen, dat ook medisch een goedkeuring moet krijgen. Mevrouw Werbrouck, zal ik eens een keertje gaan zeggen of vier keer pompen, of tien of twintig keer, een goede test is? Ik weet niet wanneer iets een goede test is. Laat ons dat vanuit medisch oogpunt bekijken. De complexiteit is daarbij heel belangrijk. Gaan we iedereen heel zware testen laten doen? Wie gaat alles betalen? We moeten dat in zijn geheel bekijken. Dit is wat ik probeer te doen in het gezondheidsplan dat ik heb voorgelegd: een stuk sensibiliseren en de drie andere pijlers effectief realiseren.
Ik hoop over een aantal weken de reactie van minister Vandeurzen te krijgen en daarna het voorstel voor te leggen aan de Vlaamse Regering. Daarna kunnen we dat hier wel even bespreken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.