Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 29/09/2011
Vraag om uitleg van de heer Ivan Sabbe tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over het verslag van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid
- 2619 (2010-2011)
Vraag om uitleg van de heer Robrecht Bothuyne tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over het herstructureringsbeleid van Vlaanderen
- 2800 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Sabbe heeft het woord.
De heer Ivan Sabbe : Voorzitter, de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid (HRW) verwacht dat de werkgelegenheid in België dit jaar met 41.900 plaatsen en in 2012 met 37.400 plaatsen zal toenemen. Om tegen 2020 de Belgische doelstelling, een werkgelegenheidsgraad van 73,2 procent, te halen, zou de werkgelegenheid jaarlijks echter gemiddeld met 56.000 plaatsen moeten stijgen. Indien we dit over de drie gewesten uitsplitsen, blijkt de werkgelegenheidsgraad in Brussel 59,2 procent te bedragen. Dat is dramatisch laag. In Wallonië is dit 62,2 procent. Dit is ook zeer laag. In Vlaanderen gaat het om 72,1 procent. Dit is aanvaardbaar en ligt 3,5 procent boven het Europees gemiddelde. De HRW verwacht dan ook dat Vlaanderen de Belgische doelstelling, 73,2 procent, en wellicht ook de Europese doelstelling, 75 procent, in 2020 zal bereiken.
Dat is goed nieuws. De goede Vlaamse cijfers betekenen echter niet dat we op onze lauweren kunnen rusten. We hebben dit onderwerp gisteren al besproken. Ik ben dan ook verheugd dat we daar vandaag kunnen op terugkomen.
Er zijn heel wat pijnpunten. Hoewel ze alom gekend zijn, zal ik ze nog eens herhalen, voor de mensen die aan een lichte of verregaande vorm van gehoorschade lijden. De werkgelegenheidsgraad van vrouwen, ouderen, laaggeschoolden en allochtonen ligt nog steeds onder het gemiddelde in de EU. Ik heb dat al meermaals aangehaald. Bovendien blijven 70.000 vacatures waarvoor geen scholing vereist is, momenteel oningevuld. Ik wil dat nog eens onder de aandacht brengen van de sp.a, die momenteel echter afwezig is. De sp.a heeft het steeds over scholing. Voor het grootste gedeelte van de vacatures is echter geen scholing vereist. Maar liefst 60.000 van die 70.000 vacatures situeren zich in Vlaanderen. De oprichting van tewerkstellingscellen bij een collectieve afdanking duurt te lang. De tewerkstellingscellen bieden met betrekking tot ouderen geen goede resultaten.
De HRW vraagt vooral om de arbeidsparticipatie van 50-plussers, van mensen met een niet-Europese nationaliteit en, meer in het algemeen, van laaggeschoolden te verhogen. De participatiegraad van mensen met een niet-Europese nationaliteit en van 50-plussers bedraagt ongeveer 35 tot 38 procent.
De HRW wijst de beleidsvoerders erop dat het arbeidsaanbod in volume moet worden verruimd. Het gaat niet enkel om een verhoging van de werkgelegenheidsgraad, maar ook om een stijging van het aantal gewerkte uren. Indien de productiviteit niet wordt opgevoerd, zal het groeipotentieel van onze economie, de motor van onze welvaart en van ons welzijn, dalen.
Minister Milquet, voorlopig nog steeds federaal minister van Arbeid, wil met alle sociale partners, ideologische strekkingen en overheidsniveaus een groot, permanent overleg over het arbeidsbeleid op gang brengen. Misschien moeten we dat in Vlaanderen ook eens doen. Minister Milquet wil door middel van een permanent overleg met iedereen de tegenstellingen overbruggen. Op die manier pleit ze voor een werkgelegenheidspact.
Minister Philippe Muyters : Mijnheer Sabbe, wat vraagt u me nu precies? Wat zouden we ook moeten doen?
De heer Ivan Sabbe : Het overleg zou niet enkel met de sociale partners moeten plaatsvinden.
Minister Philippe Muyters : Met wie moeten we dan nog overleggen? Ik vraag het maar omdat ik uw vragen wil kunnen beantwoorden.
De heer Ivan Sabbe : Ik zal hier te gepasten tijde een voorstel over formuleren. Ik weet nu al wat de minister me zal antwoorden. Hij zal zeggen dat hij al initiatieven heeft genomen. Die initiatieven passen echter binnen de geijkte kanalen. Misschien moeten we buiten de lijnen denken om tot fundamentele oplossingen te komen.
Dit sluit in feite aan bij de discussie die we gisteren hebben gevoerd. We gaan niet snel genoeg. We moeten veel sneller en veel doortastender optreden. Dat is wat ik gisteren heb proberen duidelijk te maken. Ik wil hier zeker niet op de man spelen. Ik vind evenwel dat het Vlaams beleidsniveau sneller en doortastender vooruitgang moet boeken. We moeten veel concreter werken. Dat is mijn hoofdbezorgdheid met betrekking tot het werkgelegenheidsbeleid.
Minister, de bevindingen in het verslag van de HRW zijn geen verrassing. Ik vraag nog eens specifiek welke conclusies u uit dit verlag trekt en hoe u uw beleid hierop wil afstemmen.
Een groot gedeelte van de vacatures waarvoor geen scholing vereist is, situeert zich in Vlaanderen. Dat is een vaststelling. Ik heb daar verklaringen voor, maar ik zou graag horen wat uw analyse is en welke maatregelen u wilt treffen. Voor mij is dat heel duidelijk. Ik zou echter graag horen in welke mate u misschien hetzelfde beoogt.
Hoe beoordeelt u het voornemen van minister Milquet om een permanent overleg te organiseren? Welke acties wilt u daar concreet naar voren schuiven als input voor een zogenaamd werkgelegenheidspact?
In mijn repliek wil ik de herintredingskansen van 50-plussers in Vlaanderen en in de andere Europese regios vergelijken. In eerste instantie stel ik echter deze vragen. Ik hoop dat ze duidelijk zijn en dat de minister ze kan beantwoorden.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : De twee vragen zijn gekoppeld, maar die van mij is meer specifiek dan de meer algemene vraag die de heer Sabbe heeft geformuleerd. De inspiratiebron is wel dezelfde, namelijk het verslag van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid. Dat kwam uit kort voor de zomer.
De HRW heeft ons herstructureringsbeleid onder de loep genomen. Daaruit blijkt dat, wie na een collectief ontslag hoopt om via een tewerkstellingscel snel een nieuwe job te vinden, niet te optimistisch mag zijn. In Vlaanderen hebben minder dan de helft van de personen jonger dan 50 zes maanden na hun inschrijving in de tewerkstellingscel een nieuwe baan. Dat percentage bedraagt slechts 21 procent voor de 50-plussers en daalt tot 9 procent voor de 50-plussers die na een herstructurering in aanmerking komen voor brugpensionering. 50-plussers hebben veel minder kans dan de gemiddelde werknemer om na een collectief ontslag opnieuw aan het werk te kunnen. Dat is natuurlijk een algemeen fenomeen op de arbeidsmarkt, en niet alleen in het kader van een herstructurering. Nochtans wijzen de meeste studies uit dat de collectief ontslagen werknemers niet benadeeld hoeven te zijn ten opzichte van degenen die individueel worden ontslagen.
De tewerkstellingscellen werden in 2005 met het Generatiepact ingevoerd. Ze richtten zich vooral op 45-plussers in bedrijven in herstructurering en bedrijven die vroeger al te snel in het stelsel van de brugpensionering terechtkwamen. De tewerkstellingscellen moesten de vroegtijdige uittredingen uit de arbeidsmarkt afremmen. In 2009 werd de tewerkstellingscel uitgebreid tot alle werknemers en tot alle bedrijven in herstructurering.
Het komt er immers op aan om te voorkomen dat de getroffen werknemers in volledige werkloosheid verzeild raken door de passieve periode van vooropzeg of verbrekingsvergoeding om te zetten in een actieve periode van werk zoeken, begeleiding en opleiding. Alle belangrijke actoren die bij een herstructurering betrokken zijn de werkgever, de vakbonden, de VDAB en opleidingsinstellingen zijn in de tewerkstellingscel vertegenwoordigd. Een cel staat leiding onder van de regionale VDAB-directeur. De VDAB en Vlaanderen spelen een grote rol in die tewerkstellingscel. Er bestaan eveneens een vijftiental permanente tewerkstellingscellen. Dat zijn aangepaste structuren die het mogelijk maken dezelfde rol te spelen ingeval kleine ondernemingen worden geherstructureerd of failliet gaan. Een tewerkstellingscel is bedoeld om voor alle ontslagen werknemers te voorzien in outplacement. De concrete behoeften, onder meer inzake opleiding, worden ingeschat en er wordt begeleiding verschaft. De inschrijvingsduur bij een cel bedraagt minimaal drie maanden voor werknemers jonger dan 45 jaar en minimaal zes maanden voor werknemers boven de 45 jaar. De kosten van de cel komen voor rekening van de ex-werkgever, maar er is voorzien in een tegemoetkoming vanwege de RVA en, ingeval de werkgever failliet gaat, vanwege het Sociaal Interventiefonds.
De analyse van de HRW heeft aangetoond dat de resultaten van een cel in termen van opnieuw aan het werk kunnen voornamelijk afhangen van het profiel van de ontslagen werknemers, hun leeftijd en scholingsniveau, maar ook van de bedrijfstak, de geografische ligging, de vlotte samenwerking met de werkgever en vooral van de kwaliteit van het outplacementbureau en de begeleiding die door de tewerkstellingscel wordt gegarandeerd.
De HRW deed een aantal concrete aanbevelingen. Zo zouden ondernemingen, en zeker kmos, beter moeten worden ondersteund om tot een vooruitziend HR-beleid te komen. Ook pleiten ze voor sectoraal uitgebouwde beroepsobservatoria. Onder meer in Frankrijk en Nederland zijn dergelijke structuren reeds operationeel. Die zouden bedrijven moeten toelaten sneller te anticiperen op evoluties in hun sector en hun sectorale arbeidsmarkt. Verplichte maar in tijd beperkte opleidingen voor werknemers in economische werkloosheid behoren tot de aanbevelingen. Het herstructureringsproces kan worden versneld en gerationaliseerd door, bijvoorbeeld, de duur te verkorten die nodig is tussen het ogenblik waarop de herstructurering wordt aangekondigd en het opzetten van de tewerkstellingscel. Misschien kan de VDAB daar op een pragmatische manier een quick win realiseren. Verder pleiten ze voor een versterkte samenwerking tussen sectorale opleidingsfondsen teneinde in transversale behoeften op onze arbeidsmarkt te voorzien of de omscholing naar andere bedrijfstakken via aangepaste opleidingen te vergemakkelijken. Zo komen we dicht bij de excellente centra die u had vooropgezet, maar waar we in de praktijk nog te weinig van zien.
De HRW stelt vast dat, ondanks de initiatieven om kandidaat-bruggepensioneerden te activeren, slechts een heel klein deel van deze ontslagen werknemers opnieuw aan het werk gaat. Dit is een extra argument om de activering van het zoekgedrag naar werk geleidelijk, en op aangepaste wijze, uit te breiden naar alle werkzoekenden en bruggepensioneerden van jonger dan 60 jaar.
Minister, hoe evalueert u de resultaten van het Vlaamse herstructureringsbeleid en de organisatie van de tewerkstellingscellen in het bijzonder? Uiteindelijk heeft de VDAB de regie en de leiding daarvan in handen. Hoe evalueert u de werking van de permanente tewerkstellingscellen, die specifiek voor kmos in de nodige begeleiding moeten voorzien? De HRW formuleerde een aantal aanbevelingen. Wat is uw visie hierop? Zult u het beleid hierop aanpassen? Zo ja, hoe?
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Zowel de heer Sabbe als de heer Bothuyne heeft terechte vragen gesteld. De minister zal daar een gepast antwoord op geven.
Minister, het in de ogen van sommigen rampzalige akkoord van vorige week zal u binnenkort heel veel instrumenten bieden om gepast en beter te kunnen inspelen op deze problematiek. Volgens mij gaat u daar blij mee zijn. Pas dan ook de juiste maatregelen toe om de 50-plussers op een correcte en gedegen manier aan het werk te helpen.
De heer Matthias Diependaele : Heb ik dan juist begrepen dat de aanpak van de overheveling van het hele arbeidsmarktbeleid en die delen van de sociale zekerheid wordt voorbereid?
De heer Robrecht Bothuyne : Te gepasten tijde krijgt u de teksten. (Gelach)
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Ik ben heel blij, mijnheer Van den Heuvel, te horen dat ik een nog beter beleid zal kunnen voeren in de toekomst. Ik ben heel benieuwd naar die teksten. Ik dacht dat de overheveling van de bevoegdheid voor arbeidsmarkt deze week aan bod kwam en dat het vorige week de Financieringswet was. Maar u weet het, want u was erbij. Ik ben vragende partij om een breder en duidelijker op elkaar geënt arbeidsmarktbeleid in Vlaanderen te kunnen voeren. Ik geloof zelfs dat iedereen in deze commissie het daarmee eens is. Dat is in het verleden toch al gebleken.
Mijnheer Sabbe, ik ben net als u zeer blij dat de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen hoger ligt dan in de andere gewesten. Op zich vind ik dat niet de ambitie. We zitten ook een stuk boven het Europese gemiddelde. Daar ben ik blij mee. De doelstelling voor de werkzaamheidsgraad voor 2020 zetten wij op 76 procent. Dat is hoger dan het Europese gemiddelde, maar als je bij de top van Europa wilt horen, moet je beter doen dan het gemiddelde. De stap van nu grosso modo 72 procent naar 76 procent in tien jaar tijd is wel een uitdaging.
Vanaf het eerste moment heb ik gezegd dat we voor wie nu aan het werk is, de niet-kansengroepen zal ik zeggen, bij de allerhoogste in Europa scoren. U herinnert zich wellicht de negentig regios die ik heb vergeleken. De problemen situeren zich, zoals ik gisteren ook heb gezegd, bij 50-plussers, laaggeschoolden, arbeidsgehandicapten en allochtonen. Ik zal uiteraard daarop verder inzetten. Daar komen dikwijls vragen over in de commissie. Mijn beleid verandert niet van het ene moment op het andere. U weet dat ik samen met de Vlaamse sociale partners onder andere daarvoor een nieuw competentie- en loopbaanbeleid uitteken. Ik ben ervan overtuigd dat dat zal bijdragen tot het geheel.
Mijnheer Sabbe, u verwijst naar de 60.500 openstaande vacatures waarvoor geen scholing wordt gevraagd. U sprak specifiek sp.a daarop aan, maar u moet toch iets anders denken dan dat geen scholing zou betekenen dat iedereen dat kan invullen. Als iemand die in het bedrijfsleven staat, weet u heel goed dat het ontbreken van scholing bij een vacature, niet betekent dat er geen talenten en competenties worden gevraagd, maar het zijn er dan andere dan dat diploma. Dat is een eerste verschilpunt. Een tweede is dat van die 60.500 vacatures die in mei openstonden, 30.000 vacatures van de maand mei zelf waren. Ze hebben dus niet automatisch al de kans gehad om ingevuld te worden. Het is een foto van het moment, en zo ook te relativeren.
Ik ben heel blij dat men in Vlaanderen blijkbaar al minder op zoek is naar specifieke diplomas. Het is belangrijk om minder te kijken naar diplomas en meer naar competenties en talenten, via assertiviteitstesten en andere testen die kijken naar wat iemand kan. Dat is zeker belangrijk voor wie ouder dan 50 is. 50-plussers waren in hun jonge tijd nog in een andere situatie qua studeren en de mogelijkheden van studeren. Als wordt afgegaan op diplomas, komen die mensen heel dikwijls niet aan de bak, terwijl 50-plussers wel talenten en competenties hebben die we moeten gebruiken. Voor mij is het dus een goede zaak dat Vlaamse werkgevers minder vaak een diplomavereiste opgeven in hun zoektocht naar competente medewerkers.
Ik begrijp natuurlijk wel dat er knelpuntvacatures zijn. U kent de algemene visie. Enkele maanden geleden heb ik hier in de commissie een heel actieplan naar voren gebracht in verband met de knelpuntvacatures. Ik herhaal een punt, de rest som ik niet opnieuw op. U kunt in vorige antwoorden lezen wat de raad van bestuur van de VDAB naar voren heeft gebracht.
Dat ene is dat we het hele opleidingsaanbod van de VDAB screenen. Opleidingen waarna de cursisten onvoldoende snel aan de slag geraken, omdat de tewerkstellingskansen te klein zijn, worden afgebouwd ten voordele van opleidingen en vormingen met een veel grotere kans op tewerkstelling. De capaciteit van knelpuntopleidingen wordt dus verhoogd. De opleidingen die minder kansen geven op de arbeidsmarkt worden verlaagd. Die grondige evaluatie van het opleidingsaanbod is vandaag aan de gang. De opleidingen die samen met partners worden georganiseerd, worden ook in dat opzicht geëvalueerd. Als het nodig is, zullen bijkomende middelen worden geheroriënteerd naar projecten in verband met knelpuntberoepen.
U verwijst naar mevrouw Milquet, naar aanleiding van de publicatie van het rapport in verband met een werkgelegenheidspact. Mevrouw Milquet heeft in dat kader gezegd dat ze zou ijveren voor een werkgelegenheidspact dat deel uitmaakt van het federale regeerakkoord. U zult het mij niet kwalijk nemen dat ik daarvan op dit moment niet op de hoogte ben en dat mevrouw Milquet mij dus ook niet gecontacteerd heeft. Als het een werkgelegenheidspact wordt met alle regios, zoals zij toen heeft gezegd, is het wel aangewezen dat de minister van Werk van de Vlaamse regio daarbij betrokken wordt. Maar ik heb dus geen contact gehad. Als het past in het federale regeerakkoord, ben ik niet degene die contact moet opnemen met mevrouw Milquet. Ik heb het ook niet afgekondigd.
Mijnheer Bothuyne, u hebt het echt over de gevolgen van de bedrijfsherstructureringen. Het is inderdaad zo dat Vlaanderen over toch wel een aantal instrumenten beschikt: de tewerkstellingscellen, de eerste hulp via sociale interventieadviseurs, het verplicht outplacement, de screening van het activerend karakter van het begeleidingsaanbod de regionale toetsing , en het Sociaal Interventiefond. Dat zijn toch wel instrumenten die kunnen helpen om mensen die ontslagen zijn opnieuw aan werk te helpen.
In de eerste helft van 2011 waren er 3200 ontslagen werknemers die begeleid werden in tewerkstelling. 81 procent van die mensen volgde effectief outplacement. Maar zoals u ook al zei, zijn de gemiddelde uitstroomkansen van ontslagen werknemers laag, of in uw woorden, te laag, vooral voor oudere werknemers. De administratie Werk heeft zelf een screening gedaan, waarbij de regionale toetsing zelf verder in kaart werd gebracht. Ik denk dat dat een goede zaak is. Op het federale niveau is dat nooit gebeurd. Hier en daar geeft het ons toch wat extra inzicht.
Een van de maatregelen die volgens mij toch nog altijd maakt dat het voor de oudere werknemers zo laag ligt, is het blijvend gebruik maken van het brugpensioen op jonge leeftijd. Ik neem dat niemand kwalijk. Als we de doorlichting bekijken, zien we dat 46 procent, een kleine helft van alle bedrijven met Vlaamse activerende maatregelen, bij de federale minister van Werk nog altijd een verlaagd brugpensioen aanvraagt. Als ik u zeg dat van die 46 procent er 65 procent is waar men voor arbeiders tussen 50 en 52 jaar het brugpensioen vraagt, en voor 54 procent van de bedienden tussen 50 en 52 jaar, dan moet ik u niet zeggen dat dit een heel ander beleid is dan het activerend beleid tot 55 jaar dat we nu in Vlaanderen echt aan het voeren zijn. Het staat er zelfs in contradictie mee. U weet net als ik dat we die evaluatie nu nog plannen om het volgend jaar hopelijk tot 58 te kunnen uitbreiden. Die twee zaken staan dan wel haaks op elkaar. Het wordt dan moeilijk om in een tewerkstellingscel die mentaliteit, die wettelijke mogelijkheid die werkgevers en werknemers gebruiken, te rijmen met een activerend beleid dat we in Vlaanderen voeren. Dat vind ik toch een belangrijk element in het geheel. Degenen die mee de federale onderhandelingen voeren, roep ik op om het beleid naar Vlaanderen over te hevelen, of het minstens op het federale niveau te wijzigen. U weet dat, en ik denk dat er velen achter staan.
Eind maart 2011 waren er 651 bedrijven waarvan de outplacementbegeleiding werd opgevolgd in een van die tewerkstellingscellen in Vlaanderen. 620 bedrijven 95 procent zijn kmos. Dat doet me eigenlijk wel plezier. 246 werknemers werden hierbij bereikt. Ik vind het spijtig dat ze er naartoe moeten gaan, want dat betekent dat er een probleem is. Maar ik ben wel blij dat ze de weg naar de tewerkstellingscel hebben gevonden. U weet dat het doel van de tewerkstellingscel het begeleiden van werk naar werk is. Daartoe wordt onder meer de outplacementbegeleiding aangeboden. Er werden ook een aantal maatregelen genomen om outplacement te verbeteren. Zo is er het certificeringsorgaan voor outplacementkantoren Certo, waar de outplacementbureaus een kwaliteitsgarantie kunnen en moeten halen. Daarnaast zorgt de certificering toch ook voor een betere uitwisseling. Dat was een van de grote doelstellingen, waarmee mijn voorganger was gestart. Nu is er een betere uitwisseling van de gegevens tussen de privékantoren en de VDAB. Ik denk dat dat toch essentieel is. Het werk van de outplacementbureaus valt daarna niet zo maar in het niet. Er is de zogenaamde warme overdracht met duidelijke gegevens en er is een naadloze aansluiting bij de VDAB, ook na outplacement. Er is ook nog zoiets als een cliëntvolgsysteem van de VDAB om alles goed op te volgen.
Ik kom ten slotte tot een aantal aanbevelingen van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid. U weet dat we volledig achter het pleidooi van de raad staan om de leeftijd voor de activering op te trekken. Ik voeg er wel aan toe dat we in Vlaanderen een voortrekker zijn op dat vlak. Onder meer in de nota-Di Rupo stond het optrekken van de werkgelegenheid tot 55 jaar gepland voor 2016. Wij doen dat al. Het is de bedoeling om volgend jaar al naar 58 jaar te gaan. Ik herinner me dat in de nota-Di Rupo stond dat dat vergoed zou worden. Wij doen dat zonder die voorziene vergoeding van de heer Di Rupo. Die teksten zullen allicht nog veel verbeterd worden. Dat is, mijnheer Van den Heuvel, toch altijd de bedoeling van besprekingen.
Wat de opleiding van werkzoekenden betreft, ben ik het natuurlijk eens met de hoge raad dat het beleid meer naar transversale behoeften op de arbeidsmarkt moet kijken en dat de omscholing naar andere bedrijfstakken via aangepaste opleidingen vergemakkelijkt moet worden. Er is wel een perceptieprobleem. Zoals ik gisteren nog in de plenaire vergadering heb gezegd, is het heel moeilijk om zowel mensen als werkgevers te overtuigen dat ze in een andere sector aan de slag kunnen. Er moet echt meer worden ingezet op heroriënteringen naar knelpuntberoepen. We doen dat ook. We creëren daarom ook die extra opleidingscapaciteit in die richting. Ik kom daar straks nog op terug, net zoals op de excellente centra.
Wat het Vlaams werkgelegenheidsbeleid betreft, ondersteunen we ongetwijfeld ook de vraagzijde. Dit lijkt me zeer belangrijk. Ik ben ervan overtuigd dat we tot een vooruitziend HR-beleid moeten komen. De bedrijven moeten, meer dan nu het geval is, leren volgens de filosofie van de competenties en de loopbaanplanning te denken.
We beschikken momenteel over een instrumentarium. Er zijn diversiteitsplannen en evenredigearbeidsparticipatie- en diversiteitsprojecten (EAD-projecten). Ik wil, samen met de sociale partners, nagaan of we die instrumenten, net als alle andere instrumenten, niet meer in een echt loopbaan- en competentiebeleid kunnen inschakelen. Dat zou ons in staat moeten stellen de instrumenten in de richting van een breed, competentiegericht HR-beleid en loopbaanbeleid bij bedrijven en organisaties te sturen. Er moet daarbij uiteraard ook aandacht aan doelgroepen worden besteed. Op zich lijkt een diversiteitsplan bij een bedrijf me geen goede zaak. Dit plan moet binnen een HR-plan passen. Veel bedrijven hebben op dit moment nog geen HR-plan. Die cijfers zijn hier al eerder aan bod gekomen. Ik zal hier in mijn antwoord op de vraag om uitleg van de heer Watteeuw dieper op ingaan. We moeten hier, zeker ten aanzien van kmos, verder op inzetten.
Tot slot is er het project Vlaams ArbeidsMarktonderzoek van de Toekomst (VLAMT). Dit lijkt me zeer moeilijk. Het onderzoek moet competentieprognoses uitbrengen en duidelijk stellen welke competenties voor een job in de toekomst nodig zullen zijn. De inhoud van jobs evolueert immers snel. Iedereen kan in zijn eigen omgeving zien dat de gevraagde competenties en talenten sneller dan in het verleden veranderen. Het VLAMT is bedoeld om vooruit te kijken en na te gaan in welke richting de competenties op langere termijn wijzigen. Dit is zeker de moeite. We moeten nagaan of we op middellange of lange termijn trends kunnen terugvinden. Die informatie moet ons in staat stellen nog meer op de competenties van de toekomst te participeren.
Er zijn duidelijk concrete acties ondernomen. We plannen die acties ook in een filosofie met betrekking tot loopbanen en competenties. We werken dit verder uit met de sociale partners.
De voorzitter : De heer Sabbe heeft het woord.
De heer Ivan Sabbe : Het verheugt me dat de heer Van den Heuvel zo optimistisch is. Hij weet meer dan wij. Dat is ook logisch. Ik ben echter zeer benieuwd. Laat ons een kat een kat noemen. Er is slechts een fundamentele oplossing voor de schaarste op de arbeidsmarkt en voor een doortastende arbeidsmotivatie, ook bij 50-plussers.
Dat punt is trouwens aan bod gekomen tijdens de uitzending van Terzake waaraan de minister en ikzelf hebben deelgenomen. Mevrouw Dewitte heeft toen een 50-plusser gevraagd of hij een van drie aanbiedingen zou hebben aangenomen indien hij geen opvang in de werkloosheidssteun zou hebben gehad. Die man is gelukkig zo eerlijk geweest om daar ja op te antwoorden.
Ik ben zeer benieuwd. Voor zover ik weet, blijven de werkloosheidsuitkeringen en bijgevolg de eventuele beperkingen in de tijd een federale bevoegdheid. De PS en de broeders zullen erover waken dat dit niet in goede handen valt. Aangezien dat een federale materie blijft, zullen we even ver als nu staan. De minister zal, zoals ze het in Nederland zeggen, wat in de marge mogen vogelen. Dit werkwoord wordt in Nederland gebruikt. Hier hebben we het over gepruts of over gerommel in de marge. (Opmerkingen)
Zolang we niet aan die sleutel kunnen, zal het probleem blijven bestaan. De premier in spe is ook de burgemeester van de stad met de hoogste werkloosheidsgraad van België. Hij wil natuurlijk niet aan dat privilege raken. Indien de heer Van den Heuvel op dit vlak nog een duwtje kan geven en we dat ook kunnen verkrijgen, zouden we pas echt gelukkig zijn.
Ik heb in het antwoord van de minister de concrete acties gemist. Ik heb dat punt gisteren ook al aangehaald. De minister heeft het activeringsbeleid voor de nieuwe instroom tot de leeftijd van 55 jaar opgetrokken. Ik pleit ervoor dat voor iedereen te doen. Hij moet dat resoluut tot 58 jaar optrekken. Uiteindelijk stappen stilaan 300.000 mensen uit de arbeidsmarkt. We moeten de babyboomers opvangen. Uiteindelijk is de enige manier die categorie actiever aan het werk te brengen. Het mag niet enkel om de nieuwe instroom tussen 52 en 55 jaar oud gaan. Het moet gaan om iedereen tot 58 jaar oud.
De K.U.Leuven heeft voor Eurostat een grafiek met de herintredingskansen van 50-plussers opgesteld. Als we Vlaanderen als één beschouwen, blijkt een Noor ouder dan 50 jaar 7,5 meer kansen te hebben om weer aan het werk te raken. Een Deense 50-plusser heeft vijf maal meer kansen. De Litouwers en de Esten bevinden zich in dezelfde categorie. Zelfs in het land van de buffone, Italië, heeft een 50-plusser 3,5 zo veel kansen om aan werk te geraken als een Vlaming van diezelfde leeftijd. Over de Walen en de Brusselaars wil ik zelfs niet spreken. Die bevinden zich ver onder het nulpunt. Ook in Polen of in Finland is de kans minstens het dubbele. Zelfs in Griekenland ligt de kans hoger dan bij ons.
Volgens mij is er daar nog veel werk aan de winkel. Die gegevens spreken boekdelen. In sommige landen is de situatie zeven keer beter dan hier. Het gemiddelde ligt ongeveer 3,5 keer hoger dan onze situatie. Wat ik hier vraag, is dan ook geen luxe. Het is een absolute must.
De minister heeft het daarnet over de scholing van ongeschoolden gehad. Ik ben me daarvan bewust. Ik heb veel ervaring met de opleiding van caissières. Normaal gezien gebeurt zoiets intern in een bedrijf. Een bedrijf neemt een ongeschoolde persoon in dienst en verschaft die gedurende zes, acht of zelfs twaalf weken een opleiding in functie van de job. Meestal verloopt dat gefaseerd. Na elk blok wordt nagegaan of de betrokkene de materie goed heeft begrepen. Indien het antwoord positief is, volgt een praktijkgedeelte en dan weer een volgend opleidingsblok. Bedrijven die zichzelf respecteren, weten dat dit op een degelijke manier moet plaatsvinden.
Iedereen weet dat ik geen voorstander ben van subsidies. Ik kan de mensen die toch in bekoring zouden kunnen komen, echter melden dat de Europese Commissie zelfs subsidies voor de bedrijfsinterne opleidingen verstrekt.
Die opleidingen zijn in feite een taak van de bedrijven. Ik blijf erbij dat de vacatures voor ongeschoolde arbeid mits de nodige motivatie zeker ingevuld zouden raken. De ervaring leert ons echter dat veel mensen de neus ophalen voor jobs die werk op zaterdag of s avonds inhouden. Een van de redenen waarom ze dergelijke jobs niet aannemen, is dat het alternatief, niet werken, te attractief is.
De minister heeft, samen met minister-president Peeters, aangekondigd dat hij 30 miljoen euro voor een nieuw werkgelegenheidsplan zou vrijmaken. Een loopbaanakkoord vormt hier een belangrijk onderdeel van. Ik zou graag vernemen wat de minister wil doen en wat er op dit vlak uiteindelijk concreet uit de bus zal komen.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Ik dank de minister voor zijn uitgebreid antwoord. Ik heb evenwel nog een paar bijkomende vragen.
De minister heeft verwezen naar een eigen studie, die hij door de administratie heeft laten uitvoeren. Is het mogelijk die studie ter beschikking te stellen van de commissieleden?
Ik heb begrepen dat de minister een aantal verbeteracties heeft uitgevoerd. Het gaat dan onder meer om de verbetering van de kwaliteit van de outplacement en de overdracht van dossiers. Zijn daarvan al resultaten te zien? Gebeurt dat nu al in heel Vlaanderen en met betrekking tot alle dossiers? Werken alle tewerkstellingscellen nu op de nieuwe manier?
De federale onderhandelaars zullen ons hopelijk zo veel mogelijk nieuwe bevoegdheden in handen geven om het beleid nog beter en nog sterker te maken. We beschikken echter al over heel wat instrumenten met betrekking tot herstructureringen. De minister heeft ze daarnet al opgesomd. Misschien kunnen we hier nog iets meer mee doen. Misschien kunnen we nog wat korter op de bal spelen.
De resultaten die we, zeker ten aanzien van 50-plussers, momenteel bereiken, zijn zeker te laag. De minister is verantwoordelijk voor de regionale toetsing. Het activerend karakter van de plannen wordt gescreend. Ik heb echter nog nooit gehoord dat de minister een plan zou hebben teruggestuurd. Hij heeft nochtans zelf aangegeven dat de meeste plannen brugpensioen, soms zelfs op zeer jonge leeftijd, omvatten. De regionale toetsing verschaft de minister de mogelijkheid in te grijpen. Hierdoor kan hij misschien de werknemers en de werkgevers die over een dergelijk plan hebben onderhandeld, tot betere inzichten brengen. Misschien moet hij die bevoegdheid iets meer en iets nadrukkelijker trachten te gebruiken.
We moeten bepaalde maatregelen ook gewoon sneller durven invoeren. De minister heeft daarnet over de ondersteuning van de vraagzijde gesproken. Ons EAD-beleid moet in een iets breder HR-beleid worden omgezet. We mogen de focus op EAD daarbij niet uit het oog verliezen. Hoewel ik die visie ondersteun, wil ik erop wijzen dat we hierover ongeveer een jaar geleden, tijdens de bespreking van de beleidsbrief, al van gedachten hebben gewisseld. Ondertussen is een jaar verstreken.
We moeten onze visie en onze plannen sneller in daadwerkelijk beleid durven omzetten. De minister kan op dat vlak op kamerbrede steun rekenen. De heer Sabbe is nu al zeer enthousiast. Ik hoop op een versnelling en een versterking van het beleid op basis van onze eigen bevoegdheden. Ik ben er immers van overtuigd dat we meer kunnen doen met de bevoegdheden die we nu hebben. Hopelijk hebben we straks, liefst zo snel mogelijk, veel nieuwe bevoegdheden. We kunnen met betrekking tot de bestaande bevoegdheden echter nu al een tandje bijsteken.
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Een splitsing van de werkloosheidsuitkeringen zit er niet bij. Dat valt, zoals dat wordt genoemd, buiten de perimeter. We kunnen dit echter toch een wezenlijke stap voorwaarts noemen. Sommige mensen denken steeds aan revoluties en staan liever aan de kant om een grote stap te missen. Wij springen graag ver. Wij zijn echter geen hink-stap-springers. Indien een verspringer tweemaal springt, spring hij even ver als een hink-stap-springer. Volgens mij hebben we nu een wezenlijke stap voorwaarts gezet. Het lijkt me dan ook de moeite hier af te klokken. We zullen in de toekomst wel zien hoever we nog gaan.
We mogen wat nu gebeurt zeker niet onderschatten. Indien deze hervorming wordt goedgekeurd, bevinden delen van de sociale zekerheid zich wel in de perimeter. Volgens sommigen is de sociale zekerheid altijd een heilig huisje. Dat klopt niet. De kinderbijslag komt onze richting uit. Dat betekent dat 6 miljard euro van de sociale zekerheid naar de deelstaten gaat. De kortingen van de RSZ komen over. Dat is een prachtig instrument. De naam zegt het al. Het gaat hier om geld van de sociale zekerheid.
We moeten hier niet flauw doen en beweren dat dit akkoord niets bevat. We zetten belangrijke stappen voorwaarts. Dit brengt me bij wat de heer Bothuyne net heeft verklaard. Met de RSZ-kortingen beschikken we over een fiscaal instrument om ons tot de 50-plussers te richten.
De federale overheid heeft altijd al een beleid met RSZ-kortingen en -stimulansen gevoerd. Het Rosetta-plan richtte zich in Wallonië op jongeren, want daar was de jeugdwerkloosheid groter, en in Vlaanderen op ouderen. De krachten werden in die mate verdeeld dat dit plan eigenlijk op geen enkel front resultaten opleverde. Dat is nu voorbij. Binnen enkele jaren beschikt de Vlaamse Regering over een mooie portefeuille om RSZ-kortingen in te voeren. We zullen dit allicht op de 50-plussers toespitsen. Dan gaat het niet langer om een panoplie van incentives, premies en gepruts in de marge: het gaat dan om een wezenlijke maatregel. Een RSZ-korting is geen gepruts in de marge.
Vlaanderen moet dit instrument goed gebruiken. Vlaanderen zit nu op 72 procent. Dit betekent dat 76 procent een minimum is. Het is de ambitie tot de vijf beste regios te behoren. Met 76 procent in 2020 zouden we niet eens tot de top 25 behoren.
We moeten dit steeds in de juiste context zien. We zitten dan boven het Europees gemiddelde, dat 75 procent bedraagt, maar dat gemiddelde omvat ook de resultaten in regios van Portugal tot Griekenland. Het zuiden van ons land maakt daar ook deel van uit, maar heeft allicht slechts een klein aandeel in de grote EU. Indien we 76 procent zouden halen, zouden we een stap voorwaarts zetten. We moeten de rangschikking echter in de gaten houden.
In elk geval hebben we de ambitie. Tot mijn grote verbijstering is in het andere landsgedeelte niets ingevuld. België en Vlaanderen hebben een percentage naar voren geschoven. Wij mikken hoger dan het Europees gemiddelde. Op zich is dat goed. We moeten echter haalbare doelstellingen hanteren. In de Europese ranking zitten we niet bij de best presterende regios inzake arbeidsmarkt. Onze doelstelling is te laag. Dat is een objectieve vaststelling. Binnen België doen we het natuurlijk schitterend. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Jawel, minister, u hebt vorig jaar zelf in uw beleidsbrief een mooie tabel en analyse gegeven. Trek dat door naar uw volgende beleidsbrief en u zult zien waar u met die 76 procent staat. Er is dus veel werk aan de winkel. Deze commissie steunt u daarin. Op enkele tonen of nuances na zit de onderstroom hier wel goed. Wij steunen u om een heel actief beleid te voeren op dat vlak, met een straffe uitbreiding van instrumenten.
De heer Matthias Diependaele : Mijnheer Van den Heuvel, u kietelt natuurlijk graag. Inzake het hink-stap-springen weten we al dat de ambities van CD&V eerder beperkt zijn. Dat moet u niet meer uitleggen.
U spreekt over de overkomst van de bevoegdheden. We zitten met het activerings- en het passiveringsbeleid. Als we niet grondig kunnen inbreken op het passiveringsbeleid dat is nu volledig federaal blijven we tegen een muur botsen. Een perfect activeringsbeleid kan daar niet tegen op. Dat probleem blijft. We zullen zien wat er overkomt, wat de resultaten van de onderhandelingen zijn. Als we de teksten hebben, zullen we ze beoordelen.
Dank u voor het kietelen.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters: Ik ben vooral blij dat iedereen eventuele bijkomende bevoegdheden toejuicht. De heer Sabbe zegt dat ze dan in goede handen zullen zijn. De heer Van den Heuvel zegt dat de commissie mij steunt in mijn huidig beleid en dat het nog kan worden uitgebreid. Ik dank u dat u op die manier mee wilt nadenken.
Moeten we alleen de nieuwe instroom of iedereen activeren? U moet dat in zijn historische context zien. In 2006 hebben we de leeftijd verschoven van 50 naar 52 jaar, en nu van 52 naar 55 jaar. De volgende stap is de verschuiving naar 58 jaar. Momenteel wordt geëvalueerd of we dat begin volgend jaar kunnen doen. De instroom is de start. Als we de instroom continu blijven doen, hebben we op een bepaald moment ook 58-jarigen. De 55-jarigen doen we dan sneller omdat we er al een tijd mee bezig zijn en de 52-jarigen nog sneller. Iedereen die dan instroomt, nemen we mee.
U kent de filosofie achter het regeringsakkoord. Nu ga ik samen met de sociale partners naar een akkoord werken tegen het einde van het jaar rond competentie en loopbaanbeleid.
De studie waarvan sprake, mijnheer Bothuyne, is de studie van de regionale toetsing. 166 bedrijven maakten hun resultaten over. Ik zal u die bezorgen. Ik wil er nog op wijzen dat ik alleen een regionale toetsing kan doen van bepaalde aspecten, en brugpensioen zit daar niet bij. Federaal minister van Werk Milquet heeft al geregeld geprobeerd om uitspraken uit te lokken over het brugpensioen. De mensen zullen blijven gebruik maken van het brugpensioen zolang het bestaat. We kunnen de werkgevers noch de vakbonden kwalijk nemen dat ze het brugpensioen gebruiken. Het is een sociaal aanvaardbare methode. Het is logisch dat het in een totaalpakket zit dat werkgevers en vakbonden behandelen zolang het instrument bestaat en gebruikt wordt. Ik vind het moeilijk om mij over bestaande wetgeving uit te spreken. Dat we de activering van al die mensen zinvol vinden, is nogal duidelijk. Dat we talenten verkwisten door ze met vervroegd brugpensioen te sturen, is voor mij ook duidelijk.
Moeten we sneller gaan met Jobkanaal en de EAD-projecten? De contracten waren gesloten met afspraken over drie jaar. U mag niet vergeten dat die organisaties een achterban hebben die mee moet worden overtuigd. Er moeten stappen worden gezet. Er moet een mentaliteitsverandering komen. Het is goed dat we daar maanden geleden mee zijn begonnen. Daardoor zullen we klaar zijn om bij de vernieuwing van de contracten van Jobkanaal en andere over te stappen op de nieuwe filosofie.
Wie zou ik zijn om te zeggen dat ik niet graag zou hebben dat alles sneller gaat? Ik heb wel al geleerd dat we een arbeidsmarktbeleid enkel kunnen voeren als het gedragen wordt door het veld. Dat betekent dat we soms trager moeten gaan. Soms is het goed, om in de sport te blijven, mijnheer Van den Heuvel, om een beetje achteruit te gaan om verder te springen. Met dit beleid en deze filosofie kunnen we die stappen samen met de sociale partners zetten.
De voorzitter : De heer Sabbe heeft het woord.
De heer Ivan Sabbe : Ik voel hier al een zekere preformatiekoorts, een zekere koorts over de asymmetrie tussen de Vlaamse en de Federale Regering. De ene vindt van de andere dat die te snel gaat en omgekeerd. Ik heb genoten van de kleine schermutseling tussen de heer Van den Heuvel en de minister. (Opmerkingen van de heer Koen Van den Heuvel)
Ik heb dat wel zo aangevoeld. De ene vindt dat de andere niet snel genoeg gaat. De heer Diependaele heeft er dan wat slagroom op aangebracht.
Minister, mijnheer Van den Heuvel, we zullen veel meer out of the box moeten denken. De conclusie van vandaag is dat we sneller moeten gaan. Dat is positief. Ik heb hier een aantal zaken aangereikt, zoals de onmiddellijke aanpak tot 58 jaar, niet alleen de nieuwe instroom maar allemaal. Ik zal doen zoals de vakbonden en op dezelfde nagel blijven kloppen. Ik ben ervan overtuigd dat we sneller moeten gaan. Alleen door sneller te gaan kunnen we de babyboomers opvangen. Misschien moet u minder afstemmen met de sociale partners, minister, het moet vooruitgaan, het moet sneller gaan. Anders gaan we enorm tekortschieten met ons arbeidsmarktbeleid, met alle gevolgen van dien.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Wij zijn allemaal aan het verspringen en het hink-stap-springen met de meerderheid. De heer Sabbe is allang aan het watertrappelen. Of men daarmee veel bereikt, dat is wat anders.
Wie met brugpensioen gaat, moet beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt. Er zijn stimuli om opnieuw aan het werk te gaan. Misschien moeten we daar nog meer op inzetten. Ik hoop dat we op die manier betere resultaten halen dan de 9 procent van vandaag.
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Mijnheer Sabbe, ik heb de minister gisteren zelfs voor de cameras bewierookt. Ik heb gezegd dat de twee N-VA-ministers het regeerprogramma op een enthousiaste manier uitvoeren en dat ze voor mijn part gerust op hun plaats kunnen blijven. Dat was voor heel kijkend Vlaanderen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.