Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 14/03/2011
Vraag om uitleg van de heer Willy Segers tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de taskforce rond het onderwijs in Brussel
- 1385 (2010-2011)
Interpellatie van de heer Kris Van Dijck tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de gevolgen van het falend migratiebeleid voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel en de procedure van de Franse Gemeenschap bij het Grondwettelijk Hof tegen de voorrangsregeling voor Nederlandstalige kinderen
- 122 (2010-2011)
Interpellatie van mevrouw Gerda Van Steenberge tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de eis van de Franstaligen bij het Grondwettelijk Hof ter vernietiging van het voorrangsbeleid voor Nederlandstalige kinderen in Nederlandstalige scholen te Brussel
- 123 (2010-2011)
Interpellatie van de heer Paul Delva tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de voorrangsregel in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel en de klacht hiertegen vanwege de Franse Gemeenschap
- 124 (2010-2011)
Vraag om uitleg van de heer Sven Gatz tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de inspanningen van de gemeenschappen in Brussel voor de uitbreiding van de onderwijscapaciteit
- 1555 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Voorzitter, minister, collegas, de gevolgen op middellange termijn van de steile demografische groei in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn ons al bekend. Zonder een duidelijke capaciteitsuitbreiding van het onderwijs in onze hoofdstad zal een groot deel van de nieuwe generatie uit de schoolboot vallen.
U kondigde al aan, minister, dat er tegen 2015 22.000 plaatsen in het Brussels onderwijs moeten bijkomen. Niet alleen de Vlaamse Gemeenschap, maar ook de Franse Gemeenschap dient haar verantwoordelijkheid op te nemen. Overleg tussen beide gemeenschappen en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest over de concrete invulling van hun onderwijsbeleid in Brussel lijkt ons dan ook strikt noodzakelijk.
Hiervoor is er ondertussen een Brusselse taskforce over onderwijs in het leven geroepen. Daarover zei u in de commissie Brussel eind januari het volgende: De Taskforce Brussels Onderwijs is tot nu toe slechts eenmaal samengekomen. Er werd toen vooral gefocust op het capaciteitsprobleem. Ik heb de hele problematiek van het spijbelen, de leerplichtcontrole dan ook op tafel gelegd. Ik heb het deze morgen niet kunnen zeggen, maar we zullen, als ik het goed begrijp, er kunnen op terugkomen in februari.
Uiteraard komt dit thema ook aan bod in de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC). In de plenaire vergadering van de VGC van 11 februari 2011 zei Jean-Luc Vanraes, VGC-collegevoorzitter en onder meer bevoegd voor onderwijs, het volgende: We weten nu dat er effectief een aantal zware investeringen zullen moeten gebeuren. Daartoe werd het plan op middellange termijn opgesteld. Daarin komen we aan een aantal tussen 2700 en 4000 kinderen. Nu zijn we bezig met een rondgang bij alle gemeenten om te onderzoeken hoe we dat plan concreet zullen uitvoeren. Wat betreft de capaciteitsuitbreiding, werden door de verschillende netten, in de Taskforce Capaciteit Brussel, verschillende concrete projecten opgelijst, waarbij er substantiële capaciteitsuitbreiding is voor de lopende legislatuur. In deze taskforce zitten eveneens vertegenwoordigers van het kabinet van minister Smet. De Vlaamse Gemeenschap is zeer goed op de hoogte van de vragen uit het Brusselse onderwijsveld. In een volgende fase wordt deze lijst uitgezet in de tijd en wordt er een financieel plan aan gekoppeld. Bij capaciteitsuitbreiding zal prioriteit worden gegeven aan projecten in een prioritaire gemeente, waarbij via renovatie of nieuwbouw een extra volledige basisschool wordt gecreëerd.
Deze problematiek, beste collegas, is de voorbije maanden meermaals aan bod gekomen in dit parlement, maar door de uitdagingen die ons in de directe toekomst wachten, is het meer dan noodzakelijk om de druk op de ketel te houden. Een coherent onderwijsbeleid waarin beide gemeenschappen hun verantwoordelijkheid opnemen is wat ons betreft van levensbelang voor de toekomst van Brussel. Intentieverklaringen moeten worden omgezet in duidelijke engagementen.
Minister, de taskforce is al één keer samengekomen. Is daar een vervolg op gekomen? Zo ja, welke partijen waren uitgenodigd? Wat waren, naast de capaciteitsproblematiek, de voornaamste agendapunten en de voornaamste conclusies? Is er al een volgende vergadering gepland?
Maakt de Taskforce Capaciteit Brussel integraal deel uit van de Taskforce Brussels Onderwijs? Is er een onderscheid?
Bevestigt u de door VGC-collegevoorzitter Jean-Luc Vanraes aangekondigde uitbreiding van 2700 tot 4000 plaatsen?
Bevestigt u, minister, dat er prioriteit zal worden gegeven aan projecten in een prioritaire gemeente, waarbij via renovatie of nieuwbouw een extra volledige basisschool wordt gecreëerd? Indien niet, waar wil men dan wel de prioriteit in de capaciteitsuitbreiding leggen?
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Voorzitter, minister, collegas, de vraag die de heer Segers midden februari heeft ingediend, heeft intussen een nasmaakje gekregen. Het Grondwettelijk Hof heeft een website die ook regelmatig door onze medewerkers wordt bezocht. De donderdag voor het krokusreces kwam daar de melding dat er op 1 maart een klacht was ingediend, waarbij de vernietiging werd gevraagd.
Minister, we zijn geschrokken. Met een zekere verbazing zien we een aantal zaken evolueren. In deze commissie is de problematiek van het Nederlandstalige onderwijs in Brussel terecht al vaak aan bod geweest. Vorig jaar hebben we met Onderwijsdecreet XX ook voor het Nederlandstalige onderwijs in Brussel kwalitatieve stappen gezet, om de uitdagingen voor dat onderwijs te kunnen aangaan.
Iedereen in deze commissie heeft in het verleden zijn waardering uitgedrukt voor de manier waarop er in Brussel wordt gewerkt, maar we zijn niet blind voor de problemen in een stad waar de Nederlandstaligen een kleine minderheid zijn, een stad die niet kan worden aangeduid als een Franstalige stad. Dit is een stad met enorm veel talen, waarbij het Frans de grootste minderheidstaal blijkt te zijn.
In elk geval, in deze stad heeft het Nederlandstalige onderwijs een belangrijke opdracht. Het is destijds tot stand gekomen met een hoofdfocus op de Nederlandstaligen in deze stad. Als ik enerzijds kijk naar het percentage dat Vlaamse lijsten halen in Brussel bij verkiezingen en anderzijds hoeveel kindjes naar het Nederlandstalige onderwijs gaan, zie ik een serieuze wanverhouding. Het is duidelijk dat het Nederlandstalige onderwijs heel wat andere mensen aanspreekt, die politiek daarom niet voor Nederlandstalige lijsten stemmen. Die mensen zijn ook allemaal welkom in het Nederlandstalige onderwijs.
Om de kwaliteit te garanderen en ervoor te zorgen dat de Nederlandstaligen zeker toegang kunnen krijgen tot het onderwijs dat in eerste instantie voor hen werd opgericht, zijn er in Onderwijsdecreet XX bepalingen goedgekeurd, waarbij er een norm van 55 procent is vooropgesteld. Nadat broers en zussen zijn ingeschreven, moet er dus voor 55 procent voorrang worden gegeven aan Nederlandstaligen. Daarbij hebben we de verklaring op eer, waarmee al te vaak een loopje genomen werd, vervangen door objectieve maatstaven.
De demografische evolutie in Brussel is gekend. Niemand die deze stad een warm hart toedraagt, wenst daar blind voor te zijn. We willen juist die uitdagingen aangaan. Wij waren dan ook erg verrast dat de minister van Onderwijs van de Franse Gemeenschapsregering, Marie-Dominique Simonet, naar het Grondwettelijk Hof stapt. Ze vindt dat het decreet van de Vlaamse Gemeenschap de belangen van de Franse Gemeenschap schaadt. Haar kabinetschef legde in de media een aantal verklaringen af. Ik citeer: Het Nederlandstalig onderwijs moet meer allochtonen en allochfonen opnemen zodat het Franstalig onderwijs er daarvan minder moet opnemen. Vroeger gold voor Nederlandstalige scholen een lager quotum dan 55 procent en volstond een verklaring op erewoord over de kennis van het Nederlands. Nu moeten ouders objectieve bewijzen aanvoeren. Wij willen terug naar de vorige situatie.
Minister, in het recente verleden zijn er al verschillende keren pogingen tot overleg met de Franse Gemeenschap over onderwijsmateries in Brussel ondernomen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de spijbelproblematiek. Ik herinner me dat het zeer moeilijk was om daarover afspraken te maken. Volgens de kabinetschef van minister Simonet is de verstandhouding tussen de ministers uitstekend. Een paar weken geleden was er hier een debat waarbij de oppositie meende dat de sfeer in de Vlaamse Regering niet goed is. Als ik zie dat de sfeer tussen u en uw Franstalige collega uitstekend is, dan moet het in de Vlaamse Regering een hemel op aarde zijn.
Minister, welk overleg is er geweest? Ik vind het echt wel vreemd dat men op een blauwe maandag naar het Grondwettelijk Hof stapt zonder eerst iets te zeggen. Bent u op de hoogte van de procedure bij het Grondwettelijk Hof? Past dit ook in het kader van de goede verstandhouding? Mijn hoofdvraag blijft welke stappen Vlaanderen zal zetten. Ik blijf er immers van overtuigd dat de aanpassingen aan Onderwijsdecreet XX goed zijn en zelfs nog kunnen worden verbeterd, maar dat druist dan volledig in tegen wat de Franse Gemeenschap voor ogen heeft.
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Voorzitter, minister, collegas, de inleiding is al gegeven door de collegas, daarom zal ik het dus kort houden.
We hebben het er vorige week achter gesloten deuren inderdaad uitgebreid over gehad, maar de commissieleden hebben die deuren gesloten gehouden. Het is pas s anderdaags in de krant gekomen, en niet door ons. Wij wisten donderdag al dat er door de Franstaligen een klacht bij het Grondwettelijk Hof was ingediend omdat ze menen dat ze geschaad zijn in hun belangen door de 55 procentregel en door het bewijs dat nu in de plaats komt van de verklaring op eer.
We moeten toch vaststellen dat het niet zozeer de belangen van de Franstaligen zijn die geschaad worden, maar eerder de belangen van de Nederlandstalige kinderen in het Nederlandstalig onderwijs dat door de Nederlandstaligen wordt gefinancierd. Vandaag stond er opnieuw een artikel in de krant over het plaatsgebrek in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Iemand van de VRT heeft geprobeerd om haar kindje in te schrijven in Brussel. Als mensen het zelf ondervinden, zijn ze misschien ook sneller bereid om het in de krant te zetten. Ze wilde haar kind in een Nederlandstalige school inschrijven, maar ze is van een kale reis thuisgekomen. Ook al had ze vijf scholen van haar keuze opgegeven in het online aanmeldingssysteem, toch kreeg ze te horen dat in geen enkele plaats was voor haar kindje. Ze heeft moeten vaststellen dat een Franstalig stel van wie het kindje naar dezelfde crèche ging, wel in de school van hun eerste keuze terechtkan. Ze vraagt zich af waar de voorrang voor Nederlandstaligen is. De ambtenaar die ze gebeld had, suggereerde om hun kind dan maar naar een school in de Rand te brengen. Ik heb u vorige week ook al gezegd dat de problemen van Brussel stilaan verhuizen naar de Rand. Dit wordt hier nog maar eens aangetoond. Er werd ook voorgesteld om hun kind in te schrijven in een Franstalige school. Minister, dit is toch wel een beetje absurd: dat wij onze Nederlandstalige kinderen moeten inschrijven in een Franstalige school omdat de plaatsen in een Nederlandstalige school worden ingenomen door Franstalige kinderen. Ik denk dat dan eerder de belangen van de Nederlandstalige kinderen worden geschaad dan die van de Franstalige.
Minister, voor ons gaat het niet zozeer om een capaciteitsprobleem er is er uiteraard een , maar het probleem ligt in het feit dat het voorrangsbeleid voorrang geeft aan het GOK-decreet boven de 55 procentregel, waardoor broers en zussen eerst worden ingeschreven en pas daarna de 55 procentregel van toepassing is. Daardoor worden eerst allochtone en Franstalige kinderen met broers en zussen in school ingeschreven, vóór de Nederlandstalige kinderen. Dat is het eerste probleem. Mochten we de 55 procentregel eerst toepassen, dan zouden er volgens mij 100 procent Nederlandstalige kinderen in Brussel kunnen worden ingeschreven.
Cijfers tonen aan dat in het basisonderwijs en in het secundair onderwijs het aandeel Nederlandstalige kinderen zeer laag is. Nog geen 10 procent in het basisonderwijs is enkel Nederlandstalig, in het secundair onderwijs is dat 10,8 procent. Mochten we die 55 procentregel eerst toepassen, dan zouden we 100 procent Nederlandstalige kinderen kunnen inschrijven.
Het tweede probleem is dat de kwaliteit van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel beduidend hoger ligt dan dat van het Franstalig onderwijs. Vorige week hebben we al gezegd dat de sense of urgency, een term die exact 22 keer werd gebruikt, bij de Franstaligen niet bestaat, terwijl er toch wel een probleem is, vooral bij hen, met betrekking tot de kwaliteit van hun Nederlandstalig onderwijs. En dan zeggen ze nu met mooie bewoordingen dat het Nederlandstalig onderwijs meer allochtonen en allochfonen weer een nieuw woord moet opnemen. Daarmee willen ze in feite verdoezelen dat het Nederlandstalig onderwijs meer migranten moet opnemen. Minister, ik vind dat toch een absurde gedachte van de Franstaligen. Ze kunnen daar geen uitleg aan geven.
Minister, ik heb ondertussen uw reactie al gelezen. We keuren die volledig goed. Ik was wel verbaasd over de reactie van de Algemene Centrale der Openbare Diensten (ACOD), die stelde dat ze de klacht van de Franstaligen begrijpt. Ik denk dat u toch eens met uw socialistische broeders en zusters van de ACOD moet praten en uitleggen wat de 55 procentregel juist inhoudt.
Ik heb maar één vraag. De klacht werkt niet opschortend. Zult u het Onderwijsdecreet XX volledig uitvoeren of niet?
Minister Pascal Smet : Uiteraard. Dat u daar ook maar aan twijfelt!
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Ik moest wel een vraag stellen. (Gelach)
De voorzitter : En u hebt meteen een antwoord.
De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Voorzitter, ik zal niet in herhaling vallen en eerst iets zeggen over de anderstalige kinderen. Ze zijn in groten getale aanwezig in onze scholen. Ze zijn zeer zeker zeer welkom en blijven dat ook. In vele gevallen betekenen ze voor onze Vlaamse Gemeenschap een verrijking. Maar ook voor die anderstalige kinderen is het altijd belangrijk dat er voldoende Nederlandstalige kinderen in de scholen aanwezig zijn. En daar wringt het schoentje. De collegas hebben er al op gealludeerd. Slechts ongeveer 10 procent van de leerlingen in onze Vlaamse scholen in Brussel komt uit homogeen Nederlandstalige families. Verleden jaar werden dan ook een aantal regels ingevoerd in het Onderwijsdecreet XX met als doel de inschrijvingsvoorwaarden op een aantal domeinen wat strenger te maken. Zo werd de verklaring op eer vervangen door een aantal objectievere elementen om aan te duiden wat het Nederlandstalig karakter is van een bepaald gezin. Daarnaast werd het voorrangsprocentage opgetrokken van 45 naar 55 procent. We weten echter ook dat die 55 procent maar wordt gehanteerd na de toepassing van de voorrangsregel voor broers en zussen.
Ik denk dat in bepaalde milieus, maar zeker ook bij Franstaligen, een verkeer beeld bestaat van die regel van 55 procent. Men denkt dat het over massaal veel kinderen gaat, terwijl we weten dat hij in heel wat scholen slechts betrekking heeft op enkele plaatsen die nog beschikbaar zijn na de invulling van de voorrangsregel van broers en zussen.
De Franse Gemeenschap laat nu weten dat de bovenvermelde maatregelen haar belangen schaadt. In mijn ingediend interpellatieverzoek had ik ook een verklaring van Paul Verwilghen opgenomen. Ik verwijs daarvoor naar de interpellatie van de heer Van Dijck.
Minister, u stelde dat u niet op voorhand op de hoogte was van de demarche van de Franse Gemeenschap bij het Grondwettelijk Hof. Daags na de bekendmaking van het nieuws stelde u in een krantenartikel dat u de bezwaren van de Franse Gemeenschap op dat moment niet kende.
Ik sluit me ook aan bij wat mevrouw Van Steenberge heeft gezegd. In het artikel in De Standaard van vandaag staat dat er toch wel capaciteitsproblemen zijn in Brussel. Als ik al die puzzelstukken samen leg en dan lees dat de Franse Gemeenschap met deze klacht de Vlaamse Gemeenschap wil dwingen haar verantwoordelijkheid te nemen inzake de opname van anderstaligen in onze Vlaamse scholen in Brussel, dan sta ik toch versteld. Slechts 10 procent van die kinderen in onze Vlaamse scholen komt uit homogeen Nederlandstalige families.
Minister, hebt u ondertussen al overleg gehad met minister Simonet over de klacht? Zo ja, kunt u ons hierover meer informatie geven? Kunt u bevestigen dat de gewijzigde regelgeving in het Onderwijsdecreet XX rond de inschrijvingsprocedure momenteel behouden blijft zolang de procedure loopt? Is er al een soort verzoeningsprocedure opgestart? Hebt u deze klacht al besproken binnen de Vlaamse Regering of met de Vlaamse minister-president? Wat is het standpunt van de Vlaamse Regering ter zake? In hoeverre kan deze klacht de goede werking van de recent opgestarte Taskforce Brussels Onderwijs hypothekeren?
Ik voeg er nog een allerlaatste bedenking aan toe. In een aantal krantenartikels heb ik gelezen dat men denkt dat de Franse Gemeenschap heel minachtend denkt over de Vlaamse scholen in Brussel, over ons onderwijs. Persoonlijk ben ik daar niet altijd van overtuigd. Ik denk dat er een heel groot onbegrip is over wat er exact in die scholen gebeurt. Waarschijnlijk is er bij hen meer sprake van een gebrek aan terreinkennis in onze Vlaamse scholen in Brussel dan wel van alleen maar minachting.
De voorzitter : De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz : Voorzitter, minister, ik had deze vraag niet noodzakelijk vandaag willen stellen. Dat had ook gekund in een iets rustiger klimaat tijdens deze of volgende week. Vanwege een aantal verplichtingen die u hebt, werd daar anders over beslist. Toch zal ik trachten mijn vraag sereen te stellen. Ik weet immers dat het probleem niet zomaar met een vingerknip kan worden opgelost.
De aanleiding van de vraag was niet de klacht van de Franse Gemeenschap tegen het decreet, zelfs al ben ik het in grote lijnen eens met wat de collegas hier hebben gezegd. De zaken die de woordvoerders van de Franse Gemeenschap hebben verklaard over de situatie en de kennis van onze Nederlandstalige scholen in Brussel deden bij mij de haren ten berge rijzen. Ik zal dat niet herhalen, de anderen hebben het al beter gezegd dan ik.
Ik wil het wel nog hebben over de capaciteitsuitbreiding, en dat uitgerekend op de dag dat een aantal ouders te horen hebben gekregen dat er voor hen geen plaats in de herberg schijnt te zijn. Een aantal ouders aan Nederlandstalige kant hebben niet de school van hun eerste keuze gekregen. Enkelen hebben een volgorde van tot vijf of zeven scholen aangegeven, en in geen enkele school geraken ze op dit ogenblik binnen. Dat komt bij hen zeer ontmoedigend over.
We kennen de uitdaging. We kennen de demografische studies, niet van één verloren gelopen professor Demografie, maar van het demografische gild in zijn geheel. Deze studies geven aan dat de uitbreidingsnoodzaak in Brussel voor de komende jaren op ongeveer 15.000 plaatsen in totaal wordt geschat, Nederlands- en Franstalig onderwijs samen. Het spreekt voor zich dat je dit alleen maar positief kunt beantwoorden door een gecoördineerde inspanning van verschillende overheden. We hebben hierover al veel debatten gehad, zelfs achter gesloten deuren. Nu komen we op een spoor waarbij we zeggen dat we de kwaliteit van ons onderwijs overeind moeten houden. Wij moeten ons afvragen hoe onze scholen dat de komende jaren pedagogisch kunnen blijven doen. Morgen hebben we daarover trouwens een discussie met de collegas van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Maar er is toch ook een consensus gegroeid die groot genoeg is om ervoor te zorgen dat we minstens gericht en sommigen, waaronder ikzelf, zeggen dat het niet alleen gericht moet zijn maar breder aan capaciteitsuitbreiding moeten doen voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel.
Er is uiteraard overleg nodig. Wij hebben een plan. De heer Vanraes heeft u al enige tijd geleden zijn plan bezorgd. U had hem dat huiswerk opgedragen. Hij moest voor u heel nauwgezet in kaart brengen hoeveel plaatsen er binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Dat is gebeurd: een aantal plaatsen in prioritaire gemeenten, nieuwe scholen of substantiële uitbreidingen, kleinere initiatieven en de niet-prioritaire gemeenten. Zo kom je tot meer dan 3000 nieuwe plaatsen in het Nederlandstalig onderwijs die op korte tot middellange termijn mogelijk en voor ons ook noodzakelijk zijn.
Maar u hebt gelijk: we moeten eerst weten wat de Franse Gemeenschap zal doen. Dat vormde de aanleiding voor mijn vraag. Gelukkig komt er uit de Franse Gemeenschap niet alleen slecht nieuws. Er komt in beperkte mate ook positief nieuws. Ze hebben eindelijk voor zichzelf bepaald met hoeveel extra plaatsen zij de komende jaren willen uitbreiden. Vorige week kregen wij het getal van iets meer dan 4200 extra plaatsen in het lager onderwijs. En blijkbaar concentreren zij zich daarbij op het centrum en het noorden van de agglomeratie. Ik weet dat dit niet is wat wij verwachtten en misschien ook niet wat u verwachtte. Wij verwachten nog altijd van hen dat zij het leeuwendeel doen, dat zij hun maatschappelijk aandeel in Brussel durven waarmaken. Maar het is toch een belangrijke stap in de goede richting.
Minister, wat betekent het bekend raken van deze nieuwe streefcijfers van de Franse Gemeenschap in het debat voor u? Is hierover overleg geweest? U zegt dat er regelmatig overleg is. We zitten in elk geval niet in een situatie waarbij het onmogelijk is dat de ministers die bevoegd zijn voor het Vlaams en Franstalig onderwijs elkaar niet zouden zien. Men ziet elkaar dus regelmatig voor ambtelijk overleg. Indien hierover geen overleg zou zijn geweest, zou dat toch wel raar zijn. De hamvraag blijft: wat is uw houding ten aanzien van het plan van de VGC? De Vlaamse Regering houdt toch ook nog steeds het discours aan waarbij wordt gezegd dat we 300.000, dus één derde van de Brusselaars moeten bedienen met ons aanbod van gemeenschapsaangelegenheden. Met ons ruime aanbod van Nederlandstalig onderwijs komen we daar niet aan. Ik wil dat nog eens in de herinnering brengen. Ofwel moeten we dat discours stoppen en doen we dat niet meer. Dan moeten we daarover eens een breed debat hebben. Ofwel staat het in onze beleidsbrieven en in onze regeerverklaring. Dan moeten we onze beloftes nakomen. Bent u al in de fase dat u principiële akkoorden kunt geven, samen met de heer Vanraes? U hebt een budget en hij heeft een budget. Hoe kunnen die samen worden aangewend om stapsgewijs de uitbreiding van die scholen te realiseren? Zijn er al bedragen bekend die concreet voorliggen voor de korte en de middellange termijn? Daarmee bedoel ik de komende 2 tot 3 jaar.
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Voorzitter, minister, ik kon niet aanwezig zijn op de gesloten zitting, maar ik heb wel van mijn collega vernomen dat een aantal conclusies positief waren en dat er werk zou worden gemaakt van het overleg met de Franse Gemeenschap om te werken aan een capaciteitsuitbreiding. Heb ik het zo correct begrepen? Kunt u het mij bevestigen in deze openbare zitting? Ik besef dat er een verkeerd signaal is gekomen en ik begrijp dat men daarover verontwaardigd kan zijn. De timing is niet heel erg gelukkig. Minister, ik hoop dat dit u niet van uw pad zal doen afwijken.
Voor het overige zit ik helemaal op de lijn van de heer Gatz. Er wordt tegen 2015 een bevolkingstoename van 20 procent verwacht. Als we niet kiezen voor een capaciteitsuitbreiding, zullen we met Brussel crashen. We zien die signalen nu al, bijvoorbeeld vanmorgen in de krant. Het tekort aan plaatsen zal voor iedereen absoluut een slecht signaal zijn en rampzalige gevolgen hebben. We zullen dus resoluut voor een capaciteitsuitbreiding moeten kiezen en minstens moeten tegemoetkomen aan de Brusselnorm.
Ik zou ook graag vernemen wat u denkt van de piste om de 55 procentregel voor te nemen op de voorrang voor broers en zussen en de broers en de zussen dan eventueel te verplichten naar een andere school op zoek te gaan. Wat is uw visie hierover?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Ik wil heel duidelijk stellen dat de mensen die thuis Nederlands spreken of waarvan minstens één van de ouders Nederlands spreekt prioritair in het Nederlandstalig onderwijs terecht moeten kunnen. Dat is gewoon het gezond verstand.
Ik begrijp wat de heer Van Dijck bedoelt, maar in Brussel is het Frans nu eenmaal de omgevingstaal, de lingua franca. Daar bestaan cijfers van. Dat wil nog niet zeggen dat het de belangrijkste moedertaal is, dat is nog iets anders. Maar de taal waarin de mensen onder elkaar communiceren, de lingua franca, is het Frans. Zo blijkt dat 98 procent van de mensen in Brussel goed tot zeer goed Frans spreken, 33 procent goed tot zeer goed Engels en 28 procent goed tot zeer goed Nederlands.
Het Nederlands is dus slechts de derde omgevingstaal in deze stad. De lingua franca, de communicatietaal, is het Frans. Dat zal nog een paar jaar zo zijn. Of dat binnen twintig of dertig jaar nog steeds zo zal zijn, weet ik niet. Als Brussel zijn functie verder internationaal wilt valoriseren, wordt die lingua franca misschien het Engels, maar dat kun je niet voorspellen. Het Frans zal volgens mij nog een aantal jaren de belangrijkste omgevingstaal in Brussel zijn, ook al leren steeds meer mensen Nederlands wat een goede zaak is. Dat heeft dan vooral te maken met het feit dat het Nederlands de taal van de economische machthebber geworden is. In België, en eigenlijk ook in Brussel, moet je Nederlands kennen om werk te hebben. Talen zijn niet lief voor elkaar. Mensen leren pas een taal als ze een economische behoefte voelen. Voor sommigen is het misschien een culturele behoefte, maar voor de meeste mensen is het in eerste instantie toch een economische behoefte.
Als we spreken over capaciteitsuitbreiding in Brussel, moet het uitgangspunt niet het aandeel zijn van wat welke gemeenschap heeft: het uitgangspunt moet het belang van het kind zijn. Wat is het belangrijkste? Hoe kan een kind in deze stad op de best mogelijke manier onderwijs krijgen om later goed werk te vinden? Voor mij is het belang van het kind het eerste uitgangspunt. Dat is de logica zelf. Als je andere belangen vooropstelt, kom je in rare systemen terecht. Het Kinderrechtenverdrag verbindt er ons trouwens ook toe om te redeneren vanuit het belang van het kind en niet in termen van marktaandelen. Het gaat om de toekomst van kinderen, dus laat ons ook vanuit het belang van het kind vertrekken.
Wat is er gebeurd? Het klopt dat de relatie tussen mij en mijn Franstalige collega goed is. We zijn on speaking terms en als we elkaar zien, krijg ik een bisou enzovoort. Er is dus geen probleem op dat vlak. De relatie is goed. Maar wat versta je onder de definitie van uitstekend? Als je een uitstekende relatie hebt en de ander doet in jouw ogen iets onbegrijpelijks, kun je dat op zijn minst op voorhand toch even laten weten, even om uitleg vragen, of vragen waarom dit gebeurd is of waarom dat goedgekeurd werd. Dat is hier niet gebeurd. De dag waarop de Franse Gemeenschapsregering dat beslist heeft of de dag nadien, heeft de kabinetschef van minister Simonet wel een mail gestuurd naar mijn kabinetschef om hun beslissing mee te delen dat ze beroep zouden indienen. In die mail stond ook dat hun advocaat ons een brief ging overmaken, maar dat ze het correct vonden ons alvast via mail op de hoogte brengen. Het was vriendelijk van hen dat te doen. We hebben dan inderdaad een paar dagen later de motieven gekregen. Ook al is het verzoekschrift nog niet betekend aan de Vlaamse Regering, ik heb wel een kopie in mijn bezit en ik heb die al aan mijn administratie gegeven om die te analyseren. Maar het is door de griffie nog niet aan ons betekend waardoor we nog geen formele stappen hebben gezet.
Aangezien het verzoekschrift werd ingediend bij het Grondwettelijk Hof, moet de Franse Gemeenschap grondwettelijke bezwaren aanbrengen. Ze heeft dat gedaan in verband met het gelijkheidsbeginsel, de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenschap en federale staat, het grondwettelijk beginsel rond vrije keuze van onderwijs. Zodra de betekening is gebeurd, zullen wij een advocaat aanstellen om de belangen van de Vlaamse Gemeenschap te verdedigen. Dat loopt op dit moment voor 100 procent. Wat in het Onderwijsdecreet XX werd goedgekeurd, mevrouw Van Steenberge, is door mij en de meerderheid gewenst en wordt in het parlement breed gedragen. We gaan dat overigens ook uitvoeren, daar moet geen discussie over bestaan.
Het mag ook duidelijk zijn dat er geen overleg geweest is met minister Simonet. Zij heeft mij niet om uitleg gevraagd en zij heeft dat ook nooit ter sprake gebracht bij onze ontmoetingen. Het was voor mij en voor de leden van de regering dan ook een donderslag bij heldere hemel. Ik heb eerst het parlement ingelicht en nadien de leden van de regering. Kijk eens wat een respect ik heb voor het parlement, voorzitter. U wist het vóór mijn collegas van de regering. Dat is toch mooi. We hebben het nog niet grondig besproken, maar dat zullen we zeker doen zodra we het allemaal hebben geanalyseerd.
Ik wil nog even duidelijk zeggen dat en dat is volgens mij toch wel belangrijk voor het debat de Franse Gemeenschap geen belangenconflict heeft ingediend nadat het hier in het parlement was goedgekeurd. Ze heeft ook geen schorsing gevraagd, maar enkel de annulatie. Dat betekent dat alles verder kan lopen, maar dat wil niet zeggen dat ik het goedpraat. Integendeel, ik blijf het een onbegrijpelijke beslissing vinden. Ik wil alleen maar zeggen, dat ze, uit het arsenaal dat ze ter beschikking hebben, nog veel meer hadden kunnen kiezen om te doen. Ik wil ze natuurlijk niet op ideeën brengen, maar ze weten dat zelf ook wel. Ze hebben geen schorsing gevraagd, enkel een annulatie. Dit betekent dat de procedure verder loopt. Er is geen opschorting. De inschrijvingen lopen gewoon verder. We mogen ons binnen ongeveer een jaar aan een uitspraak van het Grondwettelijk Hof verwachten.
Dit punt is tijdens de vergadering van de taskforce niet ter sprake gebracht. Verschillende sprekers hebben naar die taskforce verwezen. De taskforce heeft op 1 december 2010 voor het eerst vergaderd. Sindsdien zijn er geen bijeenkomsten meer geweest. We hebben daar nochtans herhaaldelijk op aangedrongen. Ik heb de minister-president van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest mondeling en schriftelijk gevraagd opnieuw samen te kunnen zitten en die coördinatierol op te nemen.
Het krantenbericht dat de Franse Gemeenschap plots heeft besloten 4200 plaatsen te creëren, heeft me dan ook verbaasd. Dat bewijst volgens mij niet dat het probleem ernstig wordt genomen. Op uitdrukkelijke vraag van de Vlaamse Gemeenschap is een taskforce samengesteld. Naar aanleiding van het debat over het wegenvignet heeft de minister-president dit punt uitdrukkelijk naar voren gebracht. Indien we dat op drie dagen kunnen klaren, heeft het geen zin met betrekking tot het onderwijs maandenlang te wachten. Aan de vraag van de Vlaamse Gemeenschap is gevolg gegeven. Daar is het echter bij gebleven.
Ik was zeer verbaasd te lezen dat de Franse Gemeenschap 4200 nieuwe plaatsen wil creëren. Er zijn geen gegevens uitgewisseld. Er is geen overleg geweest. Ik vind dit niet zeer ernstig. Er wordt beroep aangetekend. Ik begrijp dit niet goed. Ik ga er evenwel van uit dat ik in de toekomst nog contacten met de Franse Gemeenschapsregering zal hebben, en niet enkel met minister Simonet.
Indien ik het goed heb begrepen, leven er enkele waanideeën. Zo is de Franse Gemeenschap blijkbaar van mening dat het onze bedoeling is in de toekomst enkel nog 55 procent Nederlandstalige kinderen tot ons onderwijs toe te laten. Dat is natuurlijk niet wat we hebben beslist. Voor nieuwe inschrijvingen geven we voorrang aan Nederlandstaligen. Wie het verzoekschrift leest, merkt dat bepaalde veronderstellingen onbegrijpelijk zijn. We zullen zien wat we nog kunnen doen.
Ik vind het spijtig dat de taskforce niet meer vergadert. Ik heb van minister Vanraes vernomen dat de samenwerking tussen de VGC en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest ook niet altijd vlot verloopt. Diezelfde vragen worden ook daar gesteld. Er gebeurt echter niet veel mee.
Ik wil, voor alle duidelijkheid, nog eens benadrukken dat de Vlaamse Gemeenschap geen scholen opricht. De minister van Onderwijs richt geen scholen op. Ik kan het gemeenschapsonderwijs niet verplichten scholen op te richten. Er is een grondwettelijke regeling die het gemeenschapsonderwijs in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om de vrijheid van onderwijskeuze of het onderwijsaanbod te garanderen, oplegt scholen op te richten. Daarnaast kan ik het gemeenschapsonderwijs niet instrueren om een aantal scholen op te richten.
Het gemeenschapsonderwijs, het vrij onderwijs of de gemeenten moeten het initiatief nemen. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vormen de gemeenten een belangrijke speler. We kunnen niet uitsluiten dat de gemeenten in de toekomst hun verantwoordelijkheid zullen opnemen. Ze kunnen hiervoor eventueel gewestelijke ondersteuning krijgen. Dit is bespreekbaar. We kunnen op dat vlak een coördinerende rol vervullen. We hebben dat in Antwerpen, in Gent en in andere steden ook al gedaan. In Brussel proberen we dit. We gebruiken hiervoor de VGC. Dat lijkt me de logica zelve.
Alle indiende projecten worden geanalyseerd. Minister Vanraes heeft cijfers aangehaald. Hij hanteert echter een vork tussen 2700 en 4000 plaatsen. Er zijn dus verschillen. Bovendien zijn niet alle door de onderwijsverstrekkers opgegeven projecten even concreet. De betrokkenheid is niet steeds even groot. Vaak verwijzen de cijfers naar scholen die op volle kracht draaien. Het moet echter met een jaar beginnen. Daarna volgt een volgend jaar en zo evolueert dat geleidelijk. Die opsommingen zijn niet zo evident.
Mijn medewerkers en de medewerkers van minister Vanraes kijken samen na welke projecten prioritair moeten worden behandeld, waar zich de knelpunten situeren en hoe projecten kunnen worden gesubsidieerd of gefinancierd. In overleg met de inrichtende machten wordt nagegaan hoe we op korte termijn projecten kunnen uitvoeren die een bijkomende capaciteit creëren.
De heer Gatz heeft naar de 300.000-norm verwezen. Ik wil dit toch even nuanceren. Voor het onderwijs heeft die norm immers nooit bestaan. In het eindrapport van de rondetafelconferentie over het onderwijs in Brussel wordt niet naar de 300.000-norm verwezen. Dat betekent niet dat we ons niet moeten garanderen om een ruim onderwijsaanbod te garanderen. Dit aanbod moet er zijn voor de Nederlandstaligen en ook voor de vele niet-Nederlandstaligen. Ik ben dan ook enigszins gechoqueerd dat sommigen menen ons de les te moeten spellen. We zouden niet voldoende Marokkaanse, Turkse of Congolese Brusselaars in ons onderwijs opnemen. Dat gebeurt echter wel. Hieruit blijkt dat de feitelijke terreinkennis niet steeds aanwezig is.
Momenteel voeren we de begrotingsbesprekingen. Vanwege bepaalde geplogenheden kan ik niet op de resultaten vooruitlopen. We zullen zien hoeveel geld we voor Brussel kunnen uittrekken. Ik kan wel al melden dat we nog geen enkel project hebben geweigerd dat klaar is of dat zou kunnen worden gefinancierd. We bereiden op dat vlak de dossiers voor.
Ik vat nog even samen. De taskforce heeft een keer vergaderd. Daar is het bij gebleven. We stellen vast dat beroep is aangetekend en dat unilateraal een uitbreiding met 4200 plaatsen is aangekondigd. Bij die sense of urgency kun je vragen stellen.
Mevrouw Meuleman, dat wil niet zeggen dat ik nu plotseling boos of rancuneus zou worden. Als we ons laten leiden door het belang van de kinderen, moeten we ons onderwijs blijven openstellen en contact blijven houden met de Franse Gemeenschap, ook al is dat niet altijd gemakkelijk. Ik heb de vorige maal in de commissie de uitleg gegeven over de controle van de leerplicht en hoe we, ondanks alle pogingen van onze kant, onze goede wil, energie en tijd, een aantal maanden aan het lijntje zijn gehouden ik kan het niet anders omschrijven. Dan stel je je toch vragen. Dat neemt niet weg dat we bereid blijven om verder te werken en waar we kunnen, gericht uit te breiden.
De heer Gatz zegt dat we de 300.000-norm moeten toepassen. We zullen dat moeten doen a rato van wat er nu bestaat. We moeten goed weten waarover we spreken. Dat betekent dat we voor 12.500 kinderen plaatsen zouden moeten creëren en 50 nieuwe Nederlandstalige scholen moeten oprichten in Brussel. Het lijkt me niet evident om dat een-twee-drie te doen, los van de vraag of dat in het belang van de kinderen zal zijn. We moeten met de Franse Gemeenschap overleggen maar it takes two to tango.
Het wordt er niet gemakkelijker op als we merken dat we voortdurend onze hand reiken, willen overleggen, afspraken willen maken om te kijken wat er kan, en dat je dan merkt dat het niet gebeurt. Dat is niet zo aan de kant van de Vlaamse Gemeenschap of van de VGC, maar aan de kant van de Franse Gemeenschap en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, waar er meer druk moet worden gezet. Ik blijf herhalen, en de minister-president vindt dat ook, dat in dezen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de lead moet nemen en met ons moet samenkomen. Het gaat om de kinderen die hier wonen en opgroeien. Nogmaals, ook de gemeenten kunnen een belangrijke rol spelen bij de creatie van scholen, zeker als het gaat om basisscholen. Daar kan met de wisselwerking gewest-gemeenten ruimte worden gecreëerd.
Wij zullen het decreet dus verder uitvoeren en zien of we de Franse Gemeenschap wat meer informatie kunnen geven over waarover het werkelijk gaat.
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Minister, ik dank u voor het omstandige antwoord op de bijzondere, vanuit verschillende invalshoeken geformuleerde vragen.
Net zoals de heer Gatz, heb ik mijn vraag niet gesteld in het kader van de aan gang zijnde problematiek, wel integendeel. U zult zich herinneren dat wij in de commissie Brussel bij de bespreking van uw beleidsplannen de taskforce Brussel juist een warm hart hebben toegedragen omdat het een mogelijkheid kan zijn om in die moeilijke omstandigheden, zeker als het gaat over onderwijs, oplossingen te bieden.
Minister, ik ben niet verrast door uw antwoord. Het is een bevestiging van wat we spijtig genoeg vermoedden, meer bepaald dat in dit belangrijke thema, waarover we al zoveel keer samen rond de tafel hebben gezeten, geen schot komt wat betreft de samenwerking tussen de Nederlandstaligen en de Franstaligen in dat gewest. U hebt aangegeven dat wat betreft de Vlaamse zijde, de Vlaamse Gemeenschap en de VGC, dat goed loopt. Des te beter, want oorspronkelijk hadden wij de indruk dat er wel wat meningsverschillen waren, maar het lijkt nu gestroomlijnd te lopen. U hebt terecht aangegeven dat in de andere belangrijke overeenkomsten het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de leiding moet nemen. Wij betreuren dat, wetende in welke federale moeilijkheden we ondertussen zitten, waar dergelijke themas ook aan de grondslag van liggen. In die context dank ik u voor het antwoord.
Een klein vraagje hebt u niet beantwoord: is er een verschil tussen de Taskforce Brussels Onderwijs en de Taskforce Capaciteit Brussel?
Minister Pascal Smet : Er is een verschil. De Taskforce Capaciteit Brussel is tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC. De Taskforce Brussels Onderwijs is met de Franse Gemeenschap erbij onder coördinatie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Minister, ik dank u voor het antwoord. Het was niet mijn bedoeling om te zeggen dat het Frans niet de lingua franca is. Ik wil alleen maar aangeven dat we er niet van uit moeten gaan dat wie niet-Nederlandstalig is in Brussel, sowieso van thuis uit Franstalig is. Er zijn heel wat mensen met een andere thuistaal dan het Frans of Nederlands.
Zoals collega Segers zegt, is het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een belangrijke factor, maar ook de aanwezigheid van de Vlaamse Gemeenschap, u dus, en de Franse Gemeenschap, die beide verantwoordelijkheid nemen ten aanzien van het onderwijs. In het verleden zijn er ook al discussies geweest over welk soort onderwijs wij willen in Brussel. Laat het duidelijk zijn: wij blijven op de lijn dat de twee grote gemeenschappen verantwoordelijkheid blijven nemen. Dit is een casus waarin we de Franse Gemeenschap moeten oproepen om samen te komen en te zeggen dat het in het belang is van de Brusselse kinderen om samen verantwoordelijkheid op te nemen.
Minister, ik zou een extra inspanning willen doen. Wanneer u uitgelegd hebt wat die 55 procent betekent en dat die stoeltjes niet leeg zullen blijven als er geen Nederlandstalig kind is, dan wil ik eens zien in hoeverre ze hun vraag tot vernietiging willen terugtrekken. Als ze dat niet doen, en men laat het op zijn beloop, kan ons dat vroeg of laat in ernstige moeilijkheden brengen. Ik ben het volledig eens met wat de heer Gatz en mevrouw Meuleman aanhalen, namelijk dat we verantwoordelijkheid moeten nemen voor de kinderen in Brussel. Dat is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap. Dat doe je niet door elkaar voor de rechtbank te dagen, dat doe je om samen afspraken te maken. Dan kijk je naar hoe de situatie op dit moment is, naar wie welk aandeel en welke verantwoordelijkheid opneemt, dan moet je op de kaart van Brussel uitzoeken waar de problemen het grootst zijn en de rol van de onderwijsverstrekkers bekijken wat u niet bent, minister.
Overmorgen hebben we een actualiteitsdebat over beleidsmaatregelen die Vlaanderen moet nemen in het licht van demografische evoluties. Dit belangrijke debat wordt in de politiek te weinig gevoerd. Dit is een mooi voorbeeld van hoe we dat zouden kunnen aanpakken. Minister, ik vraag u om de Franse Gemeenschap ervan te overtuigen dat samenwerken op die manier niet kan.
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Minister, het doet me genoegen u te horen zeggen dat het belang van het kind primeert. Daarin hebt u volledig gelijk. Het belang van het kind is niet alleen recht op onderwijs, maar ook op goed onderwijs.
Minister Pascal Smet : Dat bedoel ik ook.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Uit het PISA-rapport (Programme for International Student Assessment) blijkt duidelijk dat, als er in een groep kinderen 20 procent anderstaligen zijn, het niveau sterk achteruit gaat. We moeten er oog voor hebben dat de kinderen die in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel terechtkomen, ook voldoende Nederlands aanleren. Ik wil erop hameren dat u daarvoor maatregelen neemt.
Het is niet voldoende te zeggen dat alle overblijvende plaatsen gerust mogen worden opgenomen door andere kinderen dat is ook zo, wij vinden ook dat die plaatsen mogen worden opgevuld , maar de anderstalige kinderen moeten voldoende lessen krijgen om het Nederlands machtig te zijn. Het gaat er niet alleen om kinderen samen te zetten en onderwijs te geven, het moet goed onderwijs zijn. Ik vraag om daar aandacht voor te hebben.
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Minister, uw antwoord sterkt me in de overtuiging dat onbegrip van de concrete uitwerking van de regels die zijn goedgekeurd door het Vlaams Parlement, misschien mee aan de basis ligt van de beslissing van de Franse Gemeenschap om die stap te zetten naar het Grondwettelijk Hof. Ik hoor ook dat de heer Van Dijck dat niet uitsluit. Ik hoop dat we door een meer omstandige uitleg van de realiteit op het terrein de Franse Gemeenschap kunnen overtuigen om bepaalde stappen alsnog terug te trekken, maar misschien is mijn hoop naïef. We denken vaak in karikaturen over elkaar. Het zou me niet verbazen dat die beslissing deels is genomen zonder exacte kennis van wat is beslist, waarom dat is beslist en hoe die beslissing wordt uitgevoerd in onze scholen.
We zitten met een constructie Brusselse Hoofdstedelijke Gewest - Vlaamse Gemeenschap - Franse Gemeenschap. Minister, u zegt dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest daarin de lead moet nemen. Dat zal wel zo zijn, maar indien de Taskforce Brussel niet meer samenkomt omdat er niet meer wordt opgeroepen, kan de Vlaamse Gemeenschap de Franse Gemeenschap en het gewest dan aansporen om die taskforce alsnog te laten samenkomen? Het zou goed zijn om zelf een poging te doen om die taskforce alsnog te activeren binnen de krijtlijnen van het akkoord dat daarover is gesloten tussen de twee gemeenschappen en het gewest.
Er is inderdaad een belangrijke rol weggelegd voor de gemeenten in Brussel. Op het vlak van het Nederlandstalig gemeentelijk onderwijs moeten er ook nog stappen worden gezet. Veel te veel gemeenten hebben nul Nederlandstalige gemeentelijke scholen, ook grote, belangrijke gemeenten. Iedereen in deze commissie is overtuigd van de noodzaak van een capaciteitsuitbreiding. Vroeg of laat moeten we een poging ondernemen om die actoren minstens te responsabiliseren voor de problemen waar we voor staan.
De voorzitter : De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz : We staan voor grote demografische uitdagingen. Hopelijk kunnen we daar overmorgen een goed debat over hebben in de plenaire vergadering. Het gaat natuurlijk over concrete dossiers, concrete antwoorden en concrete oplossingen. Ik besef dat we van ministers geen mirakels mogen verwachten, maar in elk geval zou ik over vijf of tien jaar niet graag terechtkomen in een debat waarin sommigen zeggen: Wir haben es nicht gewusst. De uitdaging is gigantisch groot, het is niet eenvoudig, maar we moeten toch een aantal dingen doen.
Ook de discussie over de 300.000-norm komt op de hoek kijken. Het kan dan wel zijn dat die niet meteen is opgenomen in het concrete actieplan voor de capaciteitsuitbreiding, maar dan is de vraag wat zulke beginselen doen in regeerakkoorden als het alleen maar literaire vulling is. Die discussie moeten we misschien eens grondiger voeren, niet alleen hier, maar ook in de commissie Brussel.
Minister, ik ga akkoord met uw uitgangspunt over het belang van het kind. U zult lang moeten zoeken voor u een volksvertegenwoordiger of welke inwoner ook van dit land zult vinden, die het daar niet mee eens is. Het belang van het kind en zijn of haar recht op goed onderwijs staan als een paal boven water. Maar er gaat nog een ander recht chronologisch aan vooraf, namelijk binnen geraken in een school. Daar spreken we nu over. Dat is ook in het belang van het kind. Minister, dat is niet alleen uw verantwoordelijkheid of oplossingscompetentie, maar daar spreken we nu toch over. Daarna komt de rest.
De Franse Gemeenschap geeft te kennen dat ze in de komende jaren meer dan 4000 plaatsen wil creëren. U hoort niet graag spreken over marktaandeel, zelfs niet over maatschappelijk aandeel, maar in die logica zouden wij ons niet moeten inhouden om op korte termijn 1000 plaatsen te creëren. Dat is nog altijd in het belang van het kind, zowel om in de school binnen te geraken als om daarna goed onderwijs te krijgen. Zelfs binnen het rekbare plan van minister Vanraes van minimaal 2700 tot maximaal 4000 plaatsen, kunnen nu al procedures worden opgestart. Zo kunnen die 1000 plaatsen op korte termijn een realiteit worden. Ik zal u daar verder over ondervragen in de komende weken en maanden.
Ik besef dat de Vlaamse Gemeenschap niet zelf onderwijs inricht; daarin hebt u 100 procent gelijk. Brussel is helemaal niet dezelfde stad als Gent of Antwerpen. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de operatie in Antwerpen veel sneller verliep. De Antwerpse politiek neemt misschien meer zijn verantwoordelijkheid. Toch, u hebt op geen enkel moment op de rem geduwd, u wou dat zeker doen. We moeten een tandje bijsteken in de dossiers van uitbreiding die klaarliggen. Ik mik op 1000 van die 3000 of 4000 plaatsen. We moeten daar niet mee wachten, nu we weten dat de Franse Gemeenschap zelf ook nu al zij het bescheiden plannen tot uitbreiding heeft. Dat is in het belang van het kind, en van Brussel.
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman: Voorzitter, minister, ik wil beklemtonen en benadrukken dat de teneur van de replieken vandaag helemaal dezelfde is bij iedereen. Het is ook dezelfde teneur van de afgelopen maanden. Het structurele overleg is essentieel, willen we het hoofd bieden aan die uitdagingen. Al anderhalf jaar, minister, of zelfs langer, zegt u dat u wel wilt, dat u brieven verstuurt en uw collegas aanspreekt, maar dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Franse Gemeenschap niets doen. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Dat leidt tot verrotting voor Brussel. We komen in een negatieve spiraal terecht.
Minister Pascal Smet : Het is aan de Franse Gemeenschap. U kunt me dat toch niet verwijten?
Mevrouw Elisabeth Meuleman: Maar dat duurt nu al anderhalf jaar!
Minister Pascal Smet : Ik kan hen toch niet dwingen?
Mevrouw Elisabeth Meuleman: Ik zou graag willen weten wat u nog van plan bent, welke initiatieven u nog wilt nemen om dat te doen lukken. We gaan toch geen bemiddelaar aanstellen of een ontmijner het veld insturen? Het moet toch mogelijk zijn om vooruitgang te boeken.
Minister Pascal Smet : Ik stel voor dat u bijvoorbeeld aan minister De Lille vraagt om actie te ondernemen. Ik zit niet in de Brusselse Regering, hoor. Ik kan mensen toch niet dwingen om overleg aan te gaan? Ik kan het hen alleen maar vriendelijk vragen. Ik kan onze bereidheid tonen. Ik hoor van minister Vanraes dat hij hetzelfde doet, maar dat er niets gebeurt.
Ik kan alleen maar namens de Vlaamse Gemeenschap, samen met de minister-president, vriendelijk vragen om aan de tafel te gaan zitten. Dat is er dan van gekomen. We hadden toen al wat twijfels over het verloop. Ik heb daar al wat ervaring mee. We kunnen alleen maar hopen dat er iets gebeurt. Ik zal het nog eens vragen. Ik hoop dat er aan Franstalige kant iets gebeurt.
Ik ben niet rancuneus, ik heb geen problemen. Ik wil, ondanks het beroep dat is ingediend, ondanks de eenzijdige verklaringen, rond de tafel gaan zitten, in het belang van de kinderen. Ik ga me niet laten leiden door al die zaken. Ik wil positief samenwerken. Ik wil wel weten over welke cijfers het gaat, waar we over gaan spreken, wie waar iets gaat doen, welke inspanningen we gaan doen, net zoals we dat in Antwerpen hebben gedaan. Daar hebben we goed samengewerkt tussen stad en Vlaamse overheid. In Brussel kan dat blijkbaar niet.
Mevrouw Elisabeth Meuleman: Toch is het ook onze zaak. Het is de zaak van Franstalige kindjes, van allochtone kindjes maar ook van Nederlandstalige kindjes. Het is een zaak van alle kindjes aan het worden.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heren Kris Van Dijck en Delva, door mevrouw Van Steenberge en de heren Wienen en Wim Van Dijck, door de dames Vanderpoorten, Moerman en De Knop en de heer Gatz, en door de heer Bouckaert werden tot besluit van deze interpellaties met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.