Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 20/01/2011
Vraag om uitleg van de heer Lode Vereeck tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over de beslissing van de Vlaamse Regering tot oprichting van het Transformatie, Innovatie en Acceleratie Fonds (TINA-Fonds)
- 801 (2010-2011)
Vraag om uitleg van de heer Robrecht Bothuyne tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over het Transformatie, Innovatie en Acceleratie Fonds (TINA-Fonds)
- 873 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Fientje Moerman tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over het Transformatie, Innovatie en Acceleratie Fonds (TINA-Fonds)
- 888 (2010-2011)
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Voorzitter, minister, begin maart 2010, toen we nog een federale regering hadden, lanceerde minister-president Peeters in de pers het idee van dat transformatiefonds, een fonds van 500 miljoen euro voor grootschalige projecten in verschillende economische sectoren die tot innovatieve doorbraken kunnen leiden. Zo luidde het toen. Wij hebben er dan eventjes op moeten wachten, maar op 17 december 2010 hebben we uit de notulen van de Vlaamse ministerraad kunnen afleiden dat het TINA-Fonds formeel een dochtervennootschap is van de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) en dat ze die structurele trajecten met innovatievalorisatie zal financieren met risicokapitaal, waarvoor de Vlaamse Regering met 200 miljoen euro op de proppen komt. Er was dan sprake van een multiplicatoreffect. Er zou op termijn worden gestreefd naar aanvullende Europese middelen.
Voor de collegas die minder vertrouwd zijn met het TINA-Fonds wil ik even zeggen dat het niet is gericht op individuele bedrijven maar op consortia van bedrijven, onderzoeksinstellingen, kenniscentra en andere investeerders. Het gaat dus echt om grootschalige projecten die Vlaanderen een voorsprong moeten geven. De T staat voor transformatie: met dit TINA-Fonds wil de Vlaamse Regering de Vlaamse economie transformeren. Minister, u bent hierin zeer ambitieus. Ik zal straks enkele kritische opmerkingen maken, maar wij zijn dat idee wel genegen. Maar wij moeten een positieve evaluatie inpassen binnen het ruimere O&O-beleid, waar we dan toch wel zeer kritisch tegenover staan omdat we daar sinds het aantreden van uw regering een besparing van 68 miljoen euro op de recurrente middelen hebben gezien. Daardoor zitten we nu op het niveau van 2003. Maar ik heb begrepen dat u zelf ook heel kritisch bent geweest over de afgelopen besparingen. Ik heb dat in de kerstvakantie gelezen. Ik heb het artikel niet bij. U hebt zelfs geschreven dat u dat fout vond. U bent het eens met de oppositie, die zegt dat daar een aantal foute keuzes werden genomen, maar u hebt zich loyaal ingeschreven.
Ik heb veel vragen. Over het leven, maar ook met betrekking tot TINA.
In het kader van de Staten-generaal voor de Industrie werd aan verschillende sectoren input gevraagd om tegen de zomervakantie van 2010 een aantal concrete projecten voor te stellen. Dat is een goede benadering. Het is niet echt de overheid die deze projecten moet definiëren. Misschien kunt u ons daarover nog meer informatie geven dan deze die tot bij ons doorsijpelt. Welke grote projecten werden al voorgesteld in het kader van die staten-generaal, in functie van, zeer specifiek, de investeringen door het TINA-Fonds? Ik mag niet naar intenties peilen, maar ik mag u natuurlijk wel vragen hoe u die voorgestelde projecten evalueert, wat de stand van zaken is en wat de volgende stappen zijn in het proces.
Minister, wij hadden het al eens kort over het feit dat het concept van open innovatie centraal staat in de benadering van het TINA-Fonds bij de realisatie van strategische projecten waarbij u meerdere partners betrekt. Dat is geen eenvoudig gegeven. Er zijn voordelen aan, maar er zijn ook heel wat uitdagingen. De implementatie van open innovatie is erg moeilijk. Het vereist een vorm van openheid. Partners die eigenlijk ook concurrenten zijn, moeten het achterste van hun tong laten zien. Door het falen van het management met betrekking tot open innovatie stellen we vast dat dit toch niet zo succesvol is. Vooral in Vlaanderen is dat niet goed ingeburgerd. We hebben een traditie van schrik om samen te werken. De kenniscentra en de bedrijven vinden elkaar niet. Of ze vinden elkaar wel, maar ze vinden het moeilijk om informatie prijs te geven. Dat is duidelijk geworden in het Vlaams Instituut voor Mobiliteit (VIM). Waarom zouden bedrijven in Vlaanderen wel bereid zijn om dat via het TINA-Fonds wel te doen? Werden de sectoren bevraagd over de wenselijkheid van het fonds als openinnovatieconcept? Als risicokapitaalverstrekker zal het wel geen probleem geven, maar misschien wel als nieuw instrument, en meer bepaald met betrekking tot de modaliteiten. Wat waren de reacties in de aanloop naar de open innovatie in Vlaanderen?
Om in aanmerking te komen voor het TINA-Fonds moet een project voldoen aan vier investeringscriteria. Het moet om een consortium gaan, geen individueel initiatief. Het moet vernieuwend zijn met internationaal marktpotentieel. Het moet impact hebben op de ontwikkeling van een volledige waardeketen. Het consortium moet duidelijk economische motieven naar voren schuiven met betrekking tot doelstellingen, planning, budget, financiering en deelname in de risicos.
Er zijn ook drie specificatievoorwaarden. De investeringen moeten passen in de Vlaamse speerpuntclusters. Het project moet een expliciet en duidelijk vraaggedreven karakter hebben. Het moet een lead company hebben. Het go to the market is natuurlijk een goede benadering. De initiatieven komen vanuit de sectoren. Ze maken de inschatting of ze de expertise hebben en of er potentieel in de markt zit. Ik zie een spanning met de eerste specificatie die zegt dat de investeringen moeten passen in de vastgelegde speerpuntdomeinen. Zullen alle projecten effectief worden getoetst aan die eerste specificatie? Hoe zullen projecten die niet voldoen aan het criterium van de speerpuntclustering worden geëvalueerd?
Wat is de tijdsplanning voor de operationalisering van het TINA-Fonds? Wanneer zullen de eerste investeringen gebeuren? Welk investeringsritme wordt vooropgesteld?
In uw nota stelt u dat in overleg met de Vlaamse Regering de resultaatsdomeinen worden vastgelegd waarbinnen het TINA-Fonds moet scoren. U noemt als voorbeelden werkgelegenheid, financieel rendement, aantal ondernemingen en bijdragen tot de Barcelonanorm.
De resultaatsdomeinen moeten binnen een bepaald tijdsperspectief worden geformuleerd. Er zal periodiek over worden gerapporteerd. Hoe zal dit gebeuren? Welke resultaatsdomeinen zullen naar voren worden geschoven? Hoe zullen de doelstellingen worden bepaald? Welke criteria zullen hier worden gehanteerd?
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Voorzitter, de heer Vereeck gaf een omstandige inleiding. Ik ben blij dat hij achter het TINA-Fonds staat. Het fonds legt inderdaad voorwaarden op die vragen oproepen bij de potentiële gebruikers, de industrie dus, vandaar mijn vraag.
De inbreng vanuit het TINA-Fonds kan in principe nooit meer dan 50 procent bedragen van de totale financieringsbehoefte van het project en zelfs via gecumuleerde projecten kan nooit meer dan 20 procent van de toegezegde investeringsmiddelen vanuit TINA in één investment case worden geïnvesteerd. Gaat het dan over een maximum van 40 miljoen euro? We spreken eerst over 100 miljoen euro gestort kapitaal. Is dat dan 20 procent ten aanzien van 100 of ten aanzien van 200 miljoen euro? Of zelfs nog meer?
Men vreest dat het principe en de dwingende voorwaarde van de brede samenwerking binnen een consortium haaks komt te staan op de idee van één lead plant die het voortouw neemt en sterk genoeg is om de valorisatie op de markt waar te maken. Er bestaat onduidelijkheid over de termijn waarin het TINA-Fonds van start kan gaan. Welke voorwaarden inzake return on investment zal de PMV opleggen? Wat is de timing? Hoe wordt het fonds concreet geoperationaliseerd?
Wat betekent de doelstelling dat het investeringsfonds een adequaat rendementsbeleid moet voeren dat rekening houdt met de deficiënties van de kapitaalmarkten in deze fase van complexe innovatietrajecten? Betekent dit een rente plus met compensatie in functie van het grotere investeringsrisico? Of wordt er rekening gehouden met het gebrek aan alternatieven op de kapitaalmarkt om enkel een normaal rentepeil na te streven? Welke vereisten zullen worden gesteld aan industriële innovatieprojecten met een lang valorisatietraject waarvan de return pas over een tiental jaar volledig duidelijk zal worden, zoals in de materiaalindustrie of biotechnologie? Overigens gingen ook de opmerkingen van de Inspectie van Financiën in die richting met betrekking tot de langetermijndoelstellingen en het rendement voor de PMV, en eigenlijk ook met betrekking tot de responsabilisering van de PMV zelf als beheerder van het fonds.
Is het realistisch te verwachten dat bedrijven, familiale kmos of multinationals in het bijzonder, in het kader van een innovatieproject een overheidsagentschap zullen laten toetreden binnen het op te zetten vehikel of zelfs het eigen kapitaal van de onderneming? Zal daarbij ook bijvoorbeeld een beroep gedaan worden op een brede mix van toelaatbare innovatiesteun in de vorm van subsidies? Betekent een toekenning van kapitaal uit TINA ook een toekenning van subsidies? Wordt dat gekoppeld? Gaat de Vlaamse Regering een gecombineerd beleid voeren? Zo ja, is dit binnen het huidig voorziene kader? Of worden er aanpassingen gepland om in te spelen op TINA?
Een belangrijk aspect betreffende de middelen namelijk 20 procent van 200 miljoen euro is een mogelijke samenwerking met de Europese Investeringsbank en het Europese Investeringsfonds (EIF). Welke contacten zijn daar gelegd? In maart bij de aankondiging van TINA had de minister-president al contacten gehad met Maystadt. Welke contacten zijn er intussen geweest? Wat was het resultaat daarvan? Wordt die 200 miljoen euro straks inderdaad een hefboom voor het aantrekken van Europese middelen? Zo ja, wat, wanneer en hoe?
Hoe zal de mogelijke paradox tussen de lead plant en een groot draagvlak dat gezamenlijk belang heeft, opgevangen worden? Hoe zal in het bijzonder het draagvlak bij en de deelname van de kmos gegarandeerd worden?
De voorzitter : Mevrouw Moerman heeft het woord.
Mevrouw Fientje Moerman: Voorzitter, minister, uit de vragen van de collegas blijkt dat rond het TINA-Fonds nog een hoop mist hangt, niet alleen voor ons maar ook voor de doelgroep. Het is in ieders belang dat die mist zo snel mogelijk verdwijnt.
Mijn vragen sluiten aan bij de andere sprekers. Hoe ziet u de concrete invulling van het TINA-Fonds?
Komt er een gestructureerde bevoegdheidsverdeling tussen de bevoegde regeringsleden? U bent bevoegd vanuit Innovatie, de minister-president is bevoegd als leider van de regering en als minister van Economie. Zijn daar al afspraken over gemaakt? Hoe gaat u dat structureren zodat u elkaar niet voor de voeten loopt en de zaken niet efficiënt werken?
Zijn de verdere modaliteiten ondertussen onderzocht in het licht van de bestaande Europese regelgeving? De Vlaamse overheid hoest 200 miljoen euro op. In de voorbije maanden is er sprake geweest van contacten met het Europees Investeringsfonds (EIF) en de Europese Investeringsbank (EIB) om het als een hefboom te gebruiken en tot de ronde som van 500 miljoen euro te komen. Hoever staat het met die besprekingen? Hoeveel daarvan is al tastbaar en concreet?
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Voorzitter, minister, collegas, de minister-president heeft zijn groenboek over een nieuw industrieel beleid. Dat is een goed ankerpunt, maar het is ook goed, zeker tegenover de verschillende actoren in het economisch veld in Vlaanderen, om daar een concrete invulling aan te geven. Het TINA-Fonds is het paradepaardje en is een heel duidelijk concreet instrument om het nieuw industrieel beleid ook vorm te geven. Voor de geloofwaardigheid en de daadkracht van de Vlaamse Regering is het belangrijk om daar op korte termijn werk van te maken. Ik zou de minister willen aanmoedigen om dat concreet en daadkrachtig aan te pakken en het TINA-Fonds op korte termijn uit te bouwen zodat alle actoren goed weten wat ze aan dat instrument hebben.
De ministers hebben in het verleden gewezen op de Europese financiering. Dat is niet onbelangrijk, want zo zou het bedrag kunnen verdubbelen. Minister, ik vraag u om ook daar concreet werk van te maken en dat daadkrachtig aan te pakken. Misschien hebt u al nieuws voor ons over uw interventies.
In het verslag van de Inspectie van Financiën stond ook de oproep om het te melden aan de Europese Commissie. U hebt gezegd dat het wellicht niet nodig is omdat het onder de PMV-koepel kan gebeuren. Misschien kunt u dat wat verduidelijken zodat we achteraf niet worden geconfronteerd met opmerkingen van Europa.
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Voorzitter, minister, collegas, eind december hebben we het TINA-Fonds opgericht door de begroting goed te keuren. De middelen zijn nu ter beschikking. Het is belangrijk dat de minister vanaf nu start met de uitvoering. Een aantal vragen waaruit ongeduld en verwachtingen spreken, kunnen daarmee in een zeker tijdsperspectief worden geplaatst. Het neemt niet weg dat men nu ook voluit kan starten. We zijn ook vragende partij, want de opdracht waar we voor staan, is immens. Met de middelen die we hebben, moeten we een transitie in de economie op gang brengen.
Mijnheer Vereeck, we hebben een hele reeks hoorzittingen gehad over het nieuw industrieel beleid. In die zin verbaast me de vraagstelling een beetje. U vraagt zich af of sectoren wel bereid zullen worden gevonden om van TINA gebruik te maken het is immers geen traditie in Vlaanderen. Zal het paard van het water willen drinken als we het naar het water leiden? Uit de hoorzittingen waar ik aanwezig was, heb ik begrepen dat er een vrij groot enthousiasme bestaat bij de verschillende sectorfederaties. Verschillende mensen zijn er wel degelijk in geslaagd om in het kader van het nieuw industrieel beleid projecten naar voren te schuiven. In die zin ben ik helemaal niet pessimistisch over het vermogen van sectoren om effectief de transitie op gang te brengen en verder te gaan dan de traditie die we kennen, waar individuele bedrijven vragen stellen aan ons innovatie-instrumentarium.
Bovendien, mijnheer Vereeck, weet ik niet goed wat ik moet met uw vraag over de clusters. Iedereen heeft hier altijd gezegd dat we de schaarse middelen zo goed mogelijk moeten inzetten en dat we een aantal keuzes moeten maken. Als ik uw vraag goed begrijp, dan lijkt het mij alsof u het cluster- en speerpuntenbeleid voor een deel in vraag stelt. Ik weet niet of ik het goed begrepen heb. Ik zou er toch voor willen pleiten om, net zoals we in het verleden hebben gedaan, zoveel mogelijk zaken in lijn te zetten en complementair te maken, maar toch ook heel duidelijk gericht op de doelen, die we op basis van VRWI- en SERV-adviezen, naar voren hebben geschoven.
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Voorzitter, wij ondervragen de minister. Nu ondervraagt een commissielid een ander lid. Ik wil daar op een ernstige manier op reageren. Hoe gaan we dat precies doen?
De voorzitter : In deze ronde kunnen alle leden het woord vragen en ook hun standpunt kenbaar maken. De minister antwoordt en in de repliek kunt u opnieuw antwoorden.
De heer Lode Vereeck : Verduidelijk ik het nu of na het antwoord?
De voorzitter : Na het antwoord.
De heer Watteeuw heeft het woord.
De heer Filip Watteeuw : Voorzitter, minister, collegas, de heer Van Malderen ontwaart enig ongeduld bij verschillende commissieleden. Ik kan u zeggen dat dat ongeduld ook leeft in nogal wat economische sectoren. Er leven nogal wat verwachtingen. Het is belangrijk dat de operationalisering van het TINA-Fonds er snel komt en dat de mist die ook mevrouw Moerman ontwaart, optrekt en dat u die helpt optrekken.
De heer Vereeck heeft daarnet verwezen naar de Staten-generaal voor de Industrie. Daar zijn een aantal projecten voorgesteld. Ik vraag, net als de heer Vereeck, verduidelijking.
Ik vraag me ook af hoe er verder is omgegaan met de voorgestelde projecten. Drie dagen geleden had ik een uitvoerig gesprek met mensen van essenscia. Zij waren ook aanwezig tijdens de hoorzitting over het nieuw industrieel beleid. We hebben het vooral gehad over het FISCH-project. Dat is een razend interessant project dat volledig past in wat wordt voorgesteld in het TINA-Fonds. Die mensen hebben al aan de alarmbel getrokken met een interview in Trends. Dat is hier al ter sprake geweest. We hebben daar al vragen over gesteld.
Die mensen stellen een interessant project voor waar veel energie, tijd en middelen in gestopt zijn. Toch moeten zij blijven wachten. De vraag is nu of dat wachten nog langer kan aangezien het draagvlak binnen de sector afbrokkelt. Zij hebben nu de steun van de VITO.
Men heeft op een bepaald moment aangegeven dat de tewerkstelling die men meent te kunnen scheppen met het FISCH-project, ongeveer 13.000 arbeidsplaatsen betreft. Die operationalisering moet er dan ook zeer snel komen.
De specifieke voorwaarden go to market en lead company worden zeer duidelijk naar voren geschoven. Hoe wordt dit geoperationaliseerd? Ook daarover bestaan er heel wat twijfels bij de verschillende sectoren. Dit zou zeer beperkend ingevuld kunnen worden. Dat zou wellicht niet aansluiten bij de realiteit van heel wat innovatieve projecten. Zomaar spreken van een lead company is absoluut niet evident. Bij essenscia en andere sectorfederaties gebeuren er heel wat innovatieve zaken. Het zijn niet de grote lead companies die daar werken, maar ook kmos. Kunt u ook hier de mist laten optrekken?
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Ik ben het eens met de opmerkingen van de heren Vereeck en Bothuyne dat het TINA-Fonds een nieuw instrument is dat het beleid van de Vlaamse Regering moet kunnen uitvoeren. Een belangrijk beleidsdocument dat een voorbereiding is voor de Vlaamse Regering, is het Groenboek Nieuw Industrieel Beleid. Daarin hebben we de dialoog opgestart met heel wat sectoren.
Het groenboek vertrekt vanuit drie lagen. De eerste betreft de concurrentiekracht van onze bedrijven. Daarin spelen de loonkosten en de energiekosten een belangrijke rol. De tweede plaats wordt ingenomen door de innovatiekracht van Vlaanderen en zijn bedrijven Op de derde plaats staat het arbeidsmarktbeleid en het competentiebeleid. De Vlaamse Regering is nu bezig de adviezen die uit verschillende hoeken zijn binnengekomen, te vertalen in het witboek.
Er is ook een analyse gemaakt waaruit blijkt dat om de aanwezige innovatiekracht om te zetten in marktpotentieel, een bijkomend instrument nodig is dat een aanvulling moet zijn op de andere bestaande instrumenten voor innovatiestimulering, kapitaalsinvesteringen, waarborgbeheer enzovoort. Dat is de niche waarin we het TINA-Fonds proberen te positioneren. Het is een zoektocht om dat instrument een goede plaats te geven binnen die niche. Het moet immers geen doublure zijn van de andere instrumenten. Er zijn weinig buitenlandse voorbeelden.
Om die zoektocht te doen slagen, hebben heel wat gesprekken en analyses plaatsgevonden. Die hebben geleid tot een beslissing van de Vlaamse Regering op 17 december 2010 om over te gaan tot de oprichting van het TINA-Fonds, in de schoot van PMV. In die gesprekken is rekening gehouden met de input die de sectoren zelf hebben gegeven bij de Staten-generaal voor de Industrie. Daarin hebben ze vooral de uitdagingen geïnventariseerd waarvoor ze staan in termen van transformatie. Ze hebben daar pistes verkend. Voor de ene sector waren die pistes iets concreter. Voor andere sectoren waren ze veeleer beschrijvend en analytisch.
Sommige van die pistes zullen ongetwijfeld door sectoren kunnen worden vertaald in concrete projecten. Zij zullen hun weg vinden in het bestaande innovatie-instrumentarium. Mijnheer Watteeuw, u verwijst naar het FISCH-project. Sommige projecten daarin zijn heel concreet, andere zijn veeleer beschrijvend. Een aantal daarvan zijn ingediend bij het IWT. Andere ideeën van projecten zouden ingediend kunnen worden bij TINA.
Het is belangrijk dat er een wederzijds voortschrijdend inzicht is. Enerzijds zijn er de sectoren die hun analyses steeds meer vertalen in concrete projecten. Anderzijds kijken wij samen met de sectoren welke projecten er ingediend kunnen worden via het IWT. Met andere woorden, voor welke projecten is er puur kapitaal nodig en voor welke projecten kan TINA worden gebruikt?
Als TINA is opgericht, en er wordt een project ingediend, is het aan de ondernemingen om een consortium uit te werken om de voorstellen die daarin het best kunnen worden georganiseerd, daarin te formuleren en na te gaan of ze marktpotentieel hebben.
Ik doe geen uitspraak over de wijze waarop die voorstellen geformuleerd moeten worden. Binnen TINA zal een investeringscomité worden ingesteld van deskundigen die deze voorstellen zullen evalueren zodra ze worden ingediend.
Het TINA-Fonds zelf en de investeringscriteria zijn afgestemd op de centrale beleidsdoelstellingen van het fonds. Het fonds moet proberen een niche op te zoeken. Door innovatie moet het structurele transformatie bewerkstellingen.
Om te toetsen dat die projecten strategisch potentieel hebben en bijdragen tot het versneld veranderingsproces van het economisch weefsel, zijn er vier criteria naar voren geschoven die worden gedragen door een consortium van ondernemingen dat is aangevuld met investeerders, kennisinstellingen, desgevallend onderzoeks- of technologiepartners. Een tweede criterium is dat het georiënteerd moet zijn op economische vernieuwing met een internationaal marktpotentieel. Het derde criterium is dat er impact moet zijn op een waardeketen. Die innovatie is daarom voldoende breed of heeft een duidelijk platformkarakter. Dit wordt aangegeven in een duidelijke transitiestrategie waarin het economisch potentieel en de valorisatie worden benadrukt. Het vierde criterium is dat door het consortium gevalideerde en ondersteunde economische objectieven in termen van focus, doelstelling planning, budgettering en financiering zijn. De ondersteuning moet ook blijken uit duidelijke en sluitende engagementen van de individuele consortiumleden. Die leden moeten durven delen in het risico.
In het groenboek wordt bij het financieren van het TINA-Fonds vertrokken van die speerpuntclusters zoals ze zijn opgenomen in het regeerakkoord. De focus om te investeren met TINA binnen deze clusters beschouwen we als een eerste belangrijke specificatie van bovenstaande criteria. De betreffende innovatieclusters zijn uiteraard ingebed in de in Vlaanderen aanwezige wetenschappelijke en technologische sterktes. Die sterktes zijn nodig, maar zijn op zich geen voldoende voorwaarde om tot een selectie van de investeringsprojecten over te gaan. Aangezien het gaat om investeringen met het oog op een economisch rendement, moeten de voorgestelde projecten een expliciet vraaggedreven karakter hebben met een duidelijk zicht op de zogenaamde go to market. Het gaat hier met andere woorden om de mogelijkheid om een belangrijk globaal marktaandeel te verwerven. De aanwezige identificatie kan een dergelijke go to market dan ook als een tweede specificatie van de criteria worden beschouwd.
Zonder deze go to market kan er geen financiering zijn. Het go to market-criterium dient bijgevolg de economische effecten van het voorgesteld project helder en gericht in kaart te brengen en op te lijsten.
Om dat criterium te kunnen realiseren, is het bovendien belangrijk dat er minstens één grote marktpartij is, de lead company, die kan en wil optreden als trekker van het project. Het trekkersschap houdt concreet in dat deze onderneming ten eerste over de nodige internationale en commerciële slagkracht beschikt om die go to market ook daadwerkelijk te kunnen realiseren.
Verder moet ze het investeringsproject dat ter financiering wordt voorgelegd, als essentieel onderdeel van de eigen ondernemingsstrategie beschouwen. Bijgevolg moet ze zelf ook de nodige middelen en inspanningen willen leveren.
Ten derde moet ze over de nodige technologische slagkracht beschikken om de betreffende innovatie zelf en/of in samenspel met de consortiumpartners, die ondernemingen of kennisinstellingen kunnen zijn, te kunnen realiseren en implementeren.
Ten slotte moet het investeringsproject de potentie hebben om als hefboom te kunnen fungeren door het genereren van technologische spillovers, de zogenaamde learning spillovers. Pas als er een trekker is die aan deze punten voldoet, kan het project dat binnen de cluster past en een duidelijke go to market vooropstelt, worden geselecteerd.
Ik heb tot hiertoe verduidelijkt hoe we dit project zien en geschetst aan welke voorwaarden het project moet voldoen om succesvol te kunnen zijn. Het zou nu duidelijk moeten zijn wat we verwachten van die trekker of lead company.
We specificeren het TINA-Fonds binnen de koepel van ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV). Daardoor kunnen we het een verdere rechtsgrond geven door een samenwerkingsovereenkomst te sluiten in overleg met PMV. In die overeenkomst zullen heel wat dingen worden uitgewerkt en verduidelijkt. Zo zal de financieringsstrategie daarin verder worden gespecificeerd.
Het verfijnen van de investeringscriteria die de strategie moeten ondersteunen, maakt daar ook een essentieel onderdeel van uit. Daarbij zal worden verduidelijkt of en op welke wijze projecten die niet voldoen aan de criteria van de speerpuntclusters verder kunnen worden begeleid of herleid naar andere instrumenten.
Het is op 17 december 2010 door de Vlaamse Regering goedgekeurd. Wat zijn de verdere stappen?
De eerste stap, het afwerken van de verdere samenwerkingsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en PMV betreffende de oprichting en het beheer van het TINA-Fonds speelt zich nu af, in januari en februari. Ook de effectieve kapitaalverhoging van PMV met de middelen die voor het TINA-Fonds bestemd zijn, hoort daarbij.
De tweede stap, van maart tot juni 2011, is de operationele oprichting van het TINA-Fonds als een dochtervennootschap van PMV, de samenstelling van het managementteam en het investeringscomité. Daarbij horen ook het vastleggen van de resultaatsdomeinen en de doelstellingen voor het management en het verfijnen van de investeringsstrategie op basis van de guidelines en de lijnen die in de beslissing van de regering staan. Deze stap omvat ook het verdere intensifiëren van de besprekingen met de Europese Investeringsbank (EIB) over de mogelijke cofinanciering van TINA. Er zijn al eerste gesprekken geweest, maar die investeringstrategie en die criteria zijn nodig om ook daar tot verdere gesprekken te kunnen komen.
De derde stap is voorzien voor juli tot september 2011 en omvat de verdere uitrol naar de markt, de communicatie en de inventarisatie van de projecten die reeds in de pipeline zitten, en ook het lanceren van de oproep tot het indienen van bijkomende projecten. Zo kan dit verder uitmonden in de besluitvorming over de concrete projecten.
Zo werd de timing opgesteld. Het belangrijkste is de samenwerkingsovereenkomst en het verder verfijnen van de investeringsstrategie, de resultaatsgebieden en de doelstelling. Deze timing loopt gedeeltelijk parallel met de vertaling van het Groenboek en de adviezen, zodat die op elkaar kunnen inspelen. Zo kan men het TINA-instrument ook vormgeven om het Nieuw Industrieel Beleid dat straks zal worden goedgekeurd, uit te voeren. Het TINA-project is een bijzonder instrument, dat niet kan worden vergeleken met de andere instrumenten. Het is zelfs de bedoeling dat het een onderscheiden karakter heeft, we proberen echt die niche op te zoeken. Er zijn andere instrumenten zoals ARKimedes, Vinnof ( Vlaams Innovatiefonds ) enzovoort. TINA moet een toegevoegde waarde hebben en die transformatie op een andere manier kunnen versnellen.
Die andere instrumenten zijn eerder bedoeld om individuele ondernemingsinitiatieven meer kansen te geven. Er werden per onderneming dan ook maximale investeringsbedragen vastgelegd. TINA is precies bedoeld om de fundamenten van de Vlaamse economie grondig te vernieuwen. Dat maakt het ambitieus en moeilijk tegelijk. We moeten namelijk naar de samenwerkingsverbanden gaan om die transformatie mogelijk te maken. We hebben de partijen nodig om de consortia te vormen en om het vertrouwen in die consortia op te bouwen. Langs de ene kant is het dus een uitdaging. Langs de andere kant strekt het ook tot vertrouwen dat we in de voorbereiding en de discussie rond het nieuwe industriële beleid merken dat men er in de sectoren ook mee bezig is. Men is daar namelijk bezig met het formuleren van transformatieprojecten. Niet allemaal op dezelfde manier, ook niet allemaal met een duidelijke lead partner, maar men is er wel mee bezig.
Als we dus op die pistes verder werken, zullen we elkaar daar wel vinden, zowel in wat er bottom-up gebeurt als in de initiatieven die vanuit het beleid genomen worden.
Ik begrijp dat er nog wat onduidelijkheden zijn. Er zijn geen precedenten voor TINA uit verleden, noch in het buitenland. We verrichten dus voor een deel pionierswerk. Het is belangrijk dat we dit goed doen, in dialoog met de verschillende regeringspartners en de actoren, zowel uit de bedrijfswereld als uit het onderzoeksveld.
Het is wel degelijk de bedoeling dat er een rendement is, dat realistisch en haalbaar is. Na verloop van tijd moeten deze rendementsdoelstellingen preciezer worden bepaald. In de aanvangsfase moeten we daar echter voorzichtig mee zijn.
TINA zal investeren in juridische structuren die werden opgezet om projecten of strategische allianties te realiseren. I n de meeste gevallen zal het gaan over zogenaamde Special Purpose Vehicles (SPV), waarin naast TINA, als investeerder, ook één of meer ondernemingen, kennisinstellingen en andere investeerders deelnemen. Ook spin-outs van grote ondernemingen of spin-offs van universiteiten of kennisinstellingen waarin bedrijven in deelnemen, kunnen dienst doen als SPV of als aanzet tot SPV.
TINA mag dan een overheidsinitiatief zijn, toch zal het dezelfde uitstraling hebben en dezelfde professionele werkwijze moeten volgen als private ondernemingen en investeerders. Daarover zal moeten worden gewaakt door PMV, die daarover de voorbije jaren in tal van domeinen de nodige expertise heeft opgebouwd en die dat spanningsveld kent tussen publieke en private partners die samen in een rendementsgebonden project stappen.
Het lijkt dan ook eerder onwaarschijnlijk dat de entiteiten waarin TINA zal investeren, terughoudend zullen staan ten aanzien van de toetreding van TINA. In het begin zullen er zeker vragen zijn naar de werking. Die kloof moet dan worden overbrugd. De Vlaamse Regering heeft de voorbije tientallen jaren bewezen dat zij op een bedrijfsgerichte manier kan werken. Via overheidsinstrumenten die reeds werden ontwikkeld, is er bij de bedrijven ook het nodige vertrouwen gegroeid dat dat op een professionele manier gebeurt die aansluit met de manier waarop de marktspelers omgaan met dergelijke investeringsprojecten.
Dan is er de discussie over de Europese mededingingsregels. In de mate dat de bijdrage van TINA op basis van de Europese mededingingsregels niet als staatssteun wordt beschouwd, zal een cumul met andere innovatiesteun ook onder de vorm van subsidies, geen probleem zijn. We moeten goed bewaken dat TINA zelf niet als staatssteun wordt beschouwd. Als daarnaast, om een project te kunnen realiseren, men langs de ene zijde investeringsmiddelen nodig heeft maar langs de andere zijde bepaalde subsidiedossiers indient, dan mag dat op zich geen probleem zijn. Integendeel, we moeten telkens gaan naar het optimum, zowel inhoudelijk als financieel en we moeten vooral ook zorgen dat als men studieprojecten indient, ze beantwoorden aan de criteria die gehanteerd worden voor die subsidieprojecten.
De voorwaarde die TINA stelt dat het cumulatief niet meer dan 20 procent van het toegezegde investerings- en werkingsmiddelen mag toewijzen aan één bepaald project, is uiteraard geformuleerd met het oog op de risicospreiding binnen het fonds zelf. Als de middelen van het fonds toenemen, zal bijgevolg ook het absolute bedrag waarvoor TINA maximaal financiering kan verstrekken, proportioneel kunnen toenemen.
Voor het verdere verfijnen van de investeringsstrategie zal er zeker over worden gewaakt dat de consortia waarin TINA investeert voldoende openstaan voor deelname van de kmos. Dat is ook een zorg van verschillende leden van de commissie. Er is evenwel geen enkele regel die zegt dat een kmo geen lead plant kan zijn en geen trekkersrol kan spelen. De trekkersrol is vooral voor degene die inhoudelijk het project trekt en over de beste uitgangspositie en knowhow beschikt. Dat kan zeker een kmo zijn, het moet niet meteen gaan om grote multinationale bedrijven. Integendeel, het gaat over de competenties die bepalen of je een lead plant bent of niet. De voorwaarden om als trekker in aanmerking te komen zijn zeker van toepassing op kmos. Er zijn geen criteria vastgesteld inzake omzet of balanstotaal van de lead plants. Dat zou effectief negatief zijn voor kmos, die om tal van redenen dus wel geschikt kunnen zijn om als trekker op te treden.
Het TINA-Fonds is ondergebracht bij PMV, wat onder mijn bevoegdheid valt. Mevrouw Moerman, wij verwachten dus geen problemen inzake bevoegdheid. Uiteraard zal het de nodige onafhankelijkheid hebben. De regering moet vooral in het begin de doelstellingen formuleren en de mogelijkheden creëren voor PMV om het fonds op te starten. Dan moet vooral het fonds zelf werken. De beleidsevaluatie en dergelijke doe ik uiteraard in nauwe samenspraak met de minister-president, die verantwoordelijk is voor economie.
De beslissing van de Vlaamse Regering van 17 december ligt aan de basis van de oprichting en de operationalisering van TINA als dochter van PMV. Het decreet van 7 mei 2004 betreffende de investeringsmaatschappijen van de Vlaamse overheid geeft de voldoende wettelijke basis voor de oprichting van TINA. We maken gebruik van artikel 5, paragraaf 2, van het decreet, dat zegt: Het maatschappelijk doel van PMV wordt als volgt bepaald en als dusdanig weergegeven in de vennootschapsstatuten van PMV: 1e ( ) het zelf of samen met anderen oprichten en deelnemen aan, alsmede het houden en verwerven van een participatie in vennootschappen, verenigingen, samenwerkingsverbanden en andere juridische entiteiten, al dan niet bekleed met rechtspersoonlijkheid, zulks met het oog op de verwezenlijking van het economisch overheidsinitiatief en de tenuitvoerlegging van de economische politiek van het Vlaamse Gewest; 2e als realisator van het Vlaamse economisch overheidsinitiatief, het initiëren, opstarten of uitbouwen van initiatieven en projecten ter stimulering van een duurzaam economisch klimaat in Vlaanderen; 3e het initiëren, opstarten of uitbouwen van initiatieven en projecten met het oog op de realisatie van publiek-private samenwerking en zulks in alle bevoegdheidsdomeinen; 4e het uitvoeren van de bijzondere opdrachten van de Vlaamse Regering waarvan de uitvoeringsmodaliteiten, de verantwoordelijkheden, de kostendekking en de vergoeding geregeld worden in afzonderlijke overeenkomsten met het Vlaamse Gewest.
De derde component van het rechtskader waarbinnen TINA zal functioneren, bestaat uit een samenwerkingsovereenkomst die zal worden gesloten tussen PMV en het Vlaamse Gewest betreffende TINA. Die overeenkomst heeft tot doel in detail de opdracht te omschrijven die PMV krijgt om TINA op te richten en te beheren. De samenwerkingsovereenkomst zal de doelstellingen van TINA verduidelijken en de voorwaarden vastleggen waaronder het fonds financiering kan verstrekken. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan de inhoud van de beheersopdracht met inbegrip van de rapporteringvereisten. Tevens zal worden ingegaan op de organisatie van het fonds en zullen afspraken worden gemaakt over de financiering van TINA en de vergoeding voor de beheersopdracht.
Aangezien de activiteiten van TINA in het verlengde zullen liggen van de normale investeringsactiviteiten van PMV, lijkt het volgens ons niet noodzakelijk om voor TINA een aanmeldingsprocedure op te starten bij de Europese Commissie.
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Minister, ik dank u voor het antwoord. TINA blijft toch nog een klein beetje een mysterieus meisje. Wat doet ze, hoe doet ze het? We weten al iets meer over wanneer ze het gaat doen. Misschien komt de vraag wel een beetje te vroeg. Tegelijkertijd kan ik een aantal constructieve suggesties doen, aangezien ik het gevoelen heb dat er nog een aantal knopen moeten worden doorgehakt. Ik zal meteen een aantal antwoorden geven op de vraag die is gesteld door de collegas.
De heer Bothuyne heeft goed gehoord dat mijn fractie positief staat tegenover dit initiatief. Het is een goed uitgangspunt om te clusteren. We zien de clusters in de beroemde valleys. Dat zijn vaak succesverhalen.
Dat consortiumniveau is een goede inzet, omdat er veel spill-overeffecten worden gecreëerd. Daarom kunnen we dat steunen.
Ik heb wel twee kritische bemerkingen. Als je wil toetreden tot zon consortium, moet je als individueel bedrijf wel wat te bieden hebben aan innovatie. TINA is de bovenconstructie van het O&O-beleid dat daar als fundament onder zit. We vinden het heel jammer dat daarop de afgelopen twee jaar is bespaard. Daarin steunen we u, minister. De individuele trajecten vormen de voorwaarde voor deelname aan een consortium. Ook het stroomlijnen van het O&O-instrumentarium zullen we mee ondersteunen.
Dat fundament is niet helemaal oké. Een ander fundament dat niet helemaal oké is, is dat we in Vlaanderen geen traditie hebben van open innovatie. We zien dat wel in andere landen. Er zijn studies die aantonen dat Vlaanderen achterstaat ten opzichte van landen als Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Scandinavië. Als we in Vlaanderen open innovatie hebben, dan nemen vooral buitenlandse bedrijven daarin de lead. We hebben dat al gezien in het Vlaams Instituut voor Mobiliteit (VIM) waar we ook met die consortia en met open innovatie werken. Daar hebben we de achterdocht niet kunnen overwinnen, en er is ook nog onduidelijkheid over intellectuele eigendom.
Minister, als we er willen in slagen in Vlaanderen de open innovatie te realiseren, dan is er een attitudeverandering nodig langs de kant van de bedrijven. Ik ben de eerste om dat toe te geven. Ik heb de werking van het VIM van nabij mogen zien. Maar misschien kan TINA daarin een rol spelen. De knowhow en attitude in open innovatie is in Vlaanderen niet zo goed bekend.
Mijnheer Van Malderen, u stelt dat in vraag. Het is een sociaal dilemma, waarbij de twee partijen naar elkaar kijken. Als ze samenwerken, bereiken ze een optimale situatie, maar helaas kiezen ze vaak om dat niet te doen en elkaar een mes in de rug te steken. Dat is geen optimale situatie.
Een van de beruchtste cases van innovatie die zijn misgelopen, is de huisbiertap die is ontwikkeld door Heineken en Philips. Heineken beschikte niet over de knowhow, Philips wel. Ze zijn in een open innovatie getreden, maar dan is er ruzie ontstaan, want Philips wilde dat ook andere biermerken van dat product konden gebruikmaken.
Het gaat echt om waardeketens, value chains. Dan moet je buiten de sectoren treden. Soms hebben ze er belang bij om samen te werken en de markt te verdelen. Als het gaat over waardeketens, is er een probleem. In verband met kmo en trekken kan een kleine firma vaak een mediator, een neutrale derde zijn tussen twee grote bedrijven.
Minister, het is positief dat de investeringscriteria vraaggedreven zijn, maar ik blijf een probleem hebben met de eerste specificatievoorwaarde ik hoop dat u overweegt om die toch te schrappen dat de investeringen van TINA moeten passen in de Vlaamse speerpuntclusters. Voor mijn fractie zijn speerpunten zeker mogelijk, maar dan voor de inzet van publieke middelen. Als overheid mogen we bij de inzet van publieke middelen zeggen wat we verwachten van biotechnologie, verkeersveiligheid enzovoort. Als het gaat over de privésector, ben ik wat liberaler. Zeker in een heel creatieve, wetenschappelijke sector zou ik de homo ludens, de spelende mens, wat meer ruimte geven. Dat geldt zeker voor IWT-steun aan bedrijven op het individuele niveau zoals ARKimedes en het Vlaams Innovatiefonds, waar die projecten worden getoetst op hun innovatiepotentieel.
Minister, de specificatievoorwaarde kan voor mij echt niet. Als een consortium een project opstelt dat niet behoort tot de speerpunten, maar wel strategisch potentieel heeft, dan is dat onzinnig. We moeten meer kijken naar het innovatiepotentieel. Elke universiteit houdt, naast speerpunten, een kleine speeltuin voor kleine, individuele projecten die niet binnen de speerpuntclusters vallen. Ik vraag dat u dat op die manier wilt bekijken. Ik hoop dat ik daarmee duidelijk heb gemaakt dat ik achter speerpunten sta voor publieke middelen pur sang, maar we mogen een aantal potentiële zaken niet zomaar weggooien.
Minister, ik zit zelf nog in een nanotechnologisch onderzoek inzake kankerresearch. Het is overal nanotechnologie. Eigenlijk gaat het overal om ongeveer dezelfde clusters. Ik zou dan ook willen vragen die specificatievoorwaarde te schrappen.
Tot slot zou ik nog een laatste suggestie naar voren willen brengen. Het Vlaamse Gewest zal bij de PMV een kapitaalverhoging van 200 miljoen euro doorvoeren. De minister wil hiervoor schulden creëren. Dit betekent dat, in overeenstemming met de regels van het Europees Systeem van de Rekeningen 8 (ESR 8), voor de financiering van het TINA-Fonds voor 200 miljoen schulden zullen worden aangegaan. Ik stel voor hiervoor een andere financieringstechniek te gebruiken.
Voor 2010 en 2011 is al in 740 miljoen euro aan participaties voorzien. Daar komt in 2012 nog eens 200 miljoen euro bovenop. Dat is bijna een miljard euro aan participaties. Vaak gebeurt dit bij gebrek aan recurrente middelen. Hoewel ik dit op zich leep vind, leidt deze techniek tot een verhoging van de schuld.
Bij onderzoek en ontwikkeling staan hier, in tegenstelling tot de participaties in de KBC, geen zekere activa tegenover. De essentie van O&O is nu eenmaal dat het compleet kan mislukken. Hoewel er duidelijk budgettaire redenen zijn, betekent dit dat we echt voorzichtig moeten zijn met het aangaan en het beheersbaar houden van schulden.
Ik herhaal nogmaals wat de Inspectie van Financiën bij de lancering van het tweede ARKimedes-Fonds heeft verklaard: De techniek van schuldfinanciering is moeilijk te verzoenen met sober budgettair beheer. Om die reden zou ik twee suggesties willen doen. Volgens mij zijn twee andere financieringswijzen immers meer opportuun.
Het Vlaamse Gewest houdt bij de PMV een participatie van 27 procent in de beursgenoteerde Gewestelijke Investeringsmaatschappij Vlaanderen (Gimv) aan. Volgens ons is het geen taak van de Vlaamse overheid aandelen van een beursgenoteerde vennootschap te houden. Uit het antwoord op een schriftelijke vraag van mezelf van 7 juni 2010 blijkt dat de Gimv op 31 maart 2010 een marktwaarde van 251 miljoen euro had. Ondertussen zijn we tien maanden verder. Gezien het beursherstel in de loop van 2010 moet dit nu al een pak meer zijn.
Een alternatief voor de schuldfinanciering van het TINA-Fonds zou er dan ook uit kunnen bestaan deze participatie in de Gimv te liquideren. De liquidatie van investeringen om tot andere investeringen over te gaan, lijkt me in budgettair krappe tijden een gezond principe.
Een tweede mogelijkheid heeft betrekking op de tientallen miljoenen euros die in het Gimv-XL-fonds op een investeringsbestemming liggen te wachten. Eind 2008 heeft de PMV, waar het Vlaamse Gewest voor 100 procent eigenaar van is, dit fonds met 250 miljoen euro gespijsd. Daarnaast heeft de Gimv er 250 miljoen euro in gestort en is van institutionele investeerders nog 109 miljoen euro verkregen. In het Gimv-XL-fonds zit nu dus 609 miljoen euro.
De PMV heeft die bijdrage volledig met eigen kasmiddelen gefinancierd. Het Gimv-XL-fonds is in moeilijke tijden opgericht. Gezien de gewijzigde context is er momenteel duidelijk minder behoefte aan dit financieringsfonds. Uit het antwoord op een schriftelijke vraag van mezelf van 8 juni 2010 blijkt dat er halverwege 2010 nog 463 miljoen euro in het Gimv-XL-fonds zat. Aangezien het aandeel van de PMV in dit fonds 41 procent bedraagt, wacht nog 190 miljoen euro aan kasmiddelen van de PMV op een investeringsbestemming. Ondertussen wil de minister voor 200 miljoen euro aan bijkomende schulden aangaan. Dit lijkt me geen goed financieel beheer.
Minister, ik zou u willen vragen deze twee denksporen te onderzoeken. Op zich gaat het hier om een goed instrument. We moeten zien dat de basis voor open innovatie en voor gewoon O&O wordt versterkt. Misschien moet u de specificatievoorwaarden nog eens herbekijken. Misschien moet u rekening houden met mijn suggesties in verband met de financiering van dit fonds.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Eigenlijk ben ik met betrekking tot drie aspecten wat op mijn honger gebleven. De minister heeft nochtans een omstandig antwoord over het TINA-Fonds gegeven.
Het standpunt van de Europese Investeringsbank is me niet helemaal duidelijk. Is wat op 17 december 2010 door de Vlaamse Regering is goedgekeurd, aan de Europese Investeringsbank voorgelegd? Is dit in overleg met de Europese Investeringsbank tot stand gekomen? Is de Europese Investeringsbank het eens met de manier waarop dit nu is vormgegeven en met de voorwaarden, of moeten die gesprekken nog beginnen?
De minister heeft mijn vraag over de complementariteit met het subsidiebeleid inzake O&O niet helemaal beantwoord. Misschien heb ik niet goed geluisterd en moet ze een en ander nog eens herhalen.
De complementariteit van het subsidiebeleid met het TINA-Fonds is volgens mij essentieel voor de consortia die momenteel worden gevormd. Het FISCH-project van essenscia is hier een goed voorbeeld van. Om maximale resultaten te boeken, moeten we hier op een intelligente manier mee omgaan.
Het vooropgesteld rendement is ook belangrijk voor veel potentiële kandidaat-consortia. Volgens de minister moet er een rendement zijn. Ik ben het hiermee eens. Ik hoop evenwel dat de minister ervan uitgaat dat het rendement in de eerste jaren niet op het hoogste niveau zal liggen. We moeten niet onmiddellijk de hoogste graad van marktconformiteit nastreven. Ik zou hierover graag nog wat duiding krijgen.
De voorzitter : Mevrouw Moerman heeft het woord.
Mevrouw Patricia Moerman : Het antwoord van de minister heeft met betrekking tot een punt verduidelijking gebracht. Ze heeft de tijdstabel voor de operationalisering van het TINA-Fonds geschetst.
Voor het overige wil ik erop wijzen dat de resultaten van het Program for International Student Assessment (PISA) voor het Vlaams onderwijs nog steeds behoorlijk zijn. We kunnen nog altijd lezen. Functionele ongeletterdheid komt niet voor. De minister heeft gewoon de paginas 3, 4 en 5 van de nota van de Vlaamse Regering voorgelezen. Ik vind dat niet echt een verduidelijking.
De grootte van het TINA-Fonds is me nog steeds niet duidelijk. Er is een groot verschil tussen 200 miljoen euro en 500 miljoen euro. Volgens de minister kan omwille van de bescherming en de risicospreiding maximaal 20 procent in een project worden geïnvesteerd. Als het om 200 miljoen euro gaat, is dit 40 miljoen euro. Als het om 500 miljoen euro gaat, is dit 100 miljoen euro. Dat is een heel andere grootteorde. U zei dat u al eens had gesproken met de European Investment Bank (EIB). Dat zal dan voortlopen in het kader van die tijdstabel. Maar het is natuurlijk wel essentieel om te weten hoeveel er in het TINA-Fonds zal zitten. Dan nog niet eens rekening gehouden met de suggestie die de heer Vereeck net heeft gedaan. Maar op dit moment hebt u daar geen enkele verdere verduidelijking bij gegeven. Het grootste deel van de vooropgezette middelen, dat niet van de Vlaamse Regering komt, hangt nog altijd ergens in de lucht. Ik heb, wat dat betreft, mijn mistlampen aangestoken, zowel vooraan als achteraan.
Ik kom nog eens terug op het Europese mededingingsrecht. Dat werkt op twee manieren. Ten eerste hebt u te maken met een potentiële staatssteun die moet worden aangemeld. De regering en de Inspectie van Financiën verschillen duidelijk van mening. Ik wil u suggereren om aan te melden. En dan hebt u nog geen rechtszekerheid. U herinnert zich dat we het een paar weken geleden in het parlement hadden over de Winwinlening en de problemen die in verband daarmee zijn ontstaan. In de aanloopfase naar de Winwinlening waren er informele contacten geweest met de commissie en had men verzekerd dat er geen problemen gingen zijn. Die zijn er uiteindelijk toch gekomen. Als TINA werkelijk belangrijk is, ook voor de vernieuwing van het economische weefsel van Vlaanderen, vraag ik u om alstublieft aan te melden opdat we later niet in de problemen komen en eventueel met blokkeringen en terugvorderingen worden geconfronteerd. Ik weet dat men dat niet graag doet, maar Better safe than sorry.
Het Europese mededingingsrecht speelt nog op een tweede wijze. De heer Vereeck heeft ernaar verwezen. Als je binnen een sector bedrijven samenbrengt om een consortium op te zetten, zeker rond een vernieuwend initiatief, heb je een risico op inbreuk op de mededingingswetgeving, niet wat betreft staatssteun maar wel wat betreft en de heer Vereeck heeft het woord zelfs uitgesproken marktverdeling of prijszetting. Dat is niet iets wat ze mogen doen. Dat is doodzonde, in Europese termen. Daar kun je later financieel zwaar voor bloeden. De toepassing van de REACH-wetgeving gebeurt via consortia. Het is altijd op een slap koord dansen om te vermijden dat er inbreuken gebeuren op de mededingingswetgeving tussen de bedrijven. Ik vraag om, ook wat dat aspect betreft, zeker in de samenwerkingsovereenkomst met PMV al aandacht te vragen, en dat men dat ook doet wanneer dit wordt geoperationaliseerd in de overeenkomsten die met die consortia worden gesloten. Men moet zich niet alleen indekken, dat is heel passief, men moet daar extra de aandacht op vestigen van die bedrijven, die ook niet idioot zijn en die dat wel weten
Ik vind de redenering van de heer Vereeck over de speerpuntsectoren correct. Wij moeten de privésector met private middelen laten doen wat hij wil. Hier zal dat natuurlijk niet compleet gelden omdat er voor een deel publieke middelen als hefboom worden gebruikt. U geeft zelf aan dat de overheid dan het recht heeft om te zeggen wat er met het huidige of toekomstige, als er geleend wordt belastinggeld moet gebeuren. Ik probeer dat te overwinnen, maar ik ben nooit een grote believer geweest van de speerpuntsectoren. Je moet wel focussen. Maar ik zie dat iedereen, zowel in Europa als in de rest van de wereld, een paar nuances niet te na gesproken, het waard vindt om zowel mensen, moeite als financiële middelen te investeren in dezelfde speerpuntsectoren. Als dat zo is, en dat is zo, en je staat in concurrentie met entiteiten, hetzij landen hetzij blokken van landen, waarvan de financiële middelen ongelooflijk veel keer groter zijn, wat is dan nog je toegevoegde waarde? Je moet inderdaad naar niches gaan. Maar in hoeverre is men voldoende op de hoogte van alle huidige en toekomstige potentialiteiten om die met zoveel zekerheid te kunnen definiëren? Wat dat betreft, sluit ik mij aan bij het verzoek van de heer Vereeck. U moet daar wat meer ruimte laten.
De voorzitter : De heer Watteeuw heeft het woord.
De heer Filip Watteeuw : Ik kan mij alleen maar aansluiten bij diegenen die zeiden dat de vragen over het TINA-Fonds wellicht te vroeg kwamen want, minister, u hebt mij niet veel wijzer gemaakt. Wel voor wat de timing betreft, maar niet voor de rest. Ik vond het niet echt fijn dat ik op een bepaald ogenblik uw antwoord letter voor letter en woord voor woord kon volgen. Minister, u mag er echt van uitgaan dat wij als parlementsleden ons werk proberen te doen. Ik heb zelf geen vraag gesteld over het TINA-Fonds, maar toen ik zag dat er daarover vragen werden gesteld, heb ik het document van de regering nog eens doorgenomen. Ik heb het meegebracht en nu kon ik, zoals ik samen met mevrouw Moerman heb vastgesteld, gewoon volgen. Ik vind dat eigenaardig. Wij vragen meer uitleg over criteria en over de specifieke criteria. En als uitleg krijgen wij wat bij ons de vragen heeft opgeroepen. Dit is geen correcte manier van werken. Als wij uitleg vragen, vragen wij uitleg en dan hoop ik dat wij uitleg krijgen.
Ik heb ook het advies van de Inspectie van Financiën doorgenomen. Ik merk dat de regering zeer vlug over de aanmeldingsplicht heen gaat. Men stelt dat de Inspectie van Financiën een beperkende interpretatie heeft en dat zij dus fout is, dus doet men verder. Ik verwacht dat niet alleen de parlementsleden hun huiswerk maken, maar ook de regering. Zij moet daarop een omstandig antwoord geven en heel duidelijk zegt waarom de Inspectie van Financiën daar verkeerd zit. Dit is niet gebeurd.
Minister, ik verwacht dat wij binnen enkele weken of maanden nieuwe vragen zullen moeten stellen. Hopelijk krijgen wij dan wel duidelijkheid.
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Ik wil nog aansluiten bij mevrouw Moerman. De speerpuntclusters het spenderen van publieke middelen zijn in 2006 samengesteld voor de VRWB. Ze waren aanbodgestuurd. Men heeft toen gekeken naar de bestaande expertise. Dat staat haaks op het vraaggedreven karakter van TINA. Ik ben daar beginnen over na te denken om een opening te creëren.
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten: Ik vraag me ook vaak af of iedereen wel leest wat er allemaal bestaat aan informatie. Soms krijg ik vragen waarop ik moet herhalen wat al in bestaande documenten te vinden is. Ik geef vandaag alle informatie die beschikbaar is. Ik werk blijkbaar op het systeem van de liberale collegas hier. Voor mij is het niet nodig om daar zon persoonlijke commentaar aan toe te voegen.
Het dossier is natuurlijk niet afgerond. Ik ben graag bereid om telkens opnieuw een stand van zaken te geven. Ik zeg het in alle bescheidenheid: we zijn een nieuw instrument aan het ontwikkelen. Het moet complementair zijn aan andere instrumenten. We zoeken op basis van heel wat economische analyses hoe we die transformatie kunnen stimuleren. We kunnen dat niet zomaar van het schap nemen. Dat moet verfijnd worden. We zullen de komende maanden nog voort moeten zoeken en in dialoog gaan.
Mijnheer Vereeck, we hebben inderdaad nog attitudeproblemen rond open innovatie. Het is een kwestie van cultuur. Dat heeft te maken met de samenwerkingsvormen. De afgelopen jaren hebben een aantal competentiepolen een goede mix gevonden van vertrouwen in elkaar zonder dat men zijn hele intellectuele eigendom en assets te grabbel moet gooien. Dat is zo met het Strategisch Initiatief Materialen (SIM). Die mensen zeggen dat ze eerst heel veel tijd gestoken hebben in het maken van afspraken en werkvormen voor ze konden profiteren van de merites van de samenwerking. Achteraf konden de bedrijven door die samenwerking iets meer concurrentieel op de markt komen. Dat is en blijft een zoektocht.
De speerpuntdiscussie kan steeds opnieuw worden gevoerd. We kunnen verschillende uitgangspunten nemen om de speerpunten te definiëren. Ik had de indruk dat u vindt dat dat voor het inzetten van publieke middelen in private projecten niet moet gelden, maar wel voor het inzetten ervan in publieke projecten. Dan belanden we weer in de discussie over basisonderzoek en gericht onderzoek. We mogen die discussie gerust regelmatig overdoen, maar we proberen ze hier niet te evoceren. We gaan uit van de huidige beleidlijnen.
Ik onthoud uw suggestie om het FISCH-project op een andere manier te gaan zoeken. Als de regering zou discussiëren over het al dan niet aanhouden van die strategische positie in de GIMV en het XL-fonds, moeten we verder gaan dan alleen the need for money. We moeten vooral vanuit strategische opties redeneren.
Mijnheer Bothuyne, we gaan met dit project naar de EIB, het is aangemeld. Er is afgesproken dat zodra het investeringsprogramma en de werkwijze weer operationeel zijn, de gesprekken worden voortgezet. Dan zal er duidelijkheid komen over de budgetten. Kunnen ze groeien of niet? Dat zit mee in het actieplan van de volgende maanden.
Misschien heb ik de complementariteit niet goed uitgelegd. Er is zeker en vast een complementariteit. Er zijn geen bepalingen die uitsluiten. Als we naar een transformatie gaan en we willen in die waardeketen nieuwe evenwichten zoeken, dan zullen sommige projectonderdelen nog veel onderzoek vergen en andere die op de markt kunnen komen. We zullen de verschillende instrumenten moeten toetsen. Ik heb het voorbeeld van FISCH gebruikt om aan te tonen dat de regiegroep daar een advies over gegeven heeft. Er zijn onderdelen van het FISCH-project die nog innovatie-ideeën zijn en nog verder onderzoek vragen. Ze zijn in behandeling bij het IWT. Voor andere onderdelen overweegt men een indiening voor het TINA. De chemiesector zoekt uit of ze consortia kunnen vormen. Ik wil bevestigen dat de twee complementair zijn.
Inzake het rendement ben ik het niet direct eens met u. We willen een overheidsinstrument creëren dat stimuleert. We moeten een evenwicht zoeken tussen aanvullen op de bestaande overheidsinstrumenten en aanvullen op de middelen die op de kapitaalmarkt aanwezig zijn. We moeten dus een unieke positie zoeken. Het is niet de bedoeling om een cash call te organiseren voor de overheid, integendeel, we willen een economische meerwaarde creëren. We moeten altijd zorgen dat de kapitaalmiddelen permanent als ESR-neutraal gewaardeerd zullen worden door Eurostat. We moeten voor de rendementsverplichting het optimum zoeken. Dat zijn zon beetje de criteria waarmee we rekening moeten houden.
Mevrouw Moerman, de Europese mededinging speelt op verschillende fronten. Het eerste is het aanmelden of niet. Dat is een opportuniteitsbeoordeling die we nu maken. Er is voor ons geen reden om het aan te melden op basis van de teksten. Ook als je je aanmeldt, heb je geen zekerheid, zoals u zelf zegt. Het is een risicoafweging en een opportuniteitsbeoordeling die de regering heeft gemaakt. Als er straks consortia komen, is het uiteraard zo dat die consortia er zullen moeten over waken dat ze niet zondigen tegen de Europese mededingingsregels. Als TINA participeert in zulke consortia, zal het dat ook mee moeten bewaken samen met de andere partners.
Ik neem uw suggestie om dat als aandachtspunt op te nemen in de samenwerkingsovereenkomst zeker mee.
Mevrouw Fientje Moerman : Als u zich formeel voor steun aanmeldt, dan krijgt u toch wel een beschikking, en dan hebt u wel zekerheid.
De voorzitter : Het incident is gesloten.