Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 14/10/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Deckx tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de daling van het aantal leerlingen in het technisch onderwijs
- 2538 (2009-2010)
Vraag om uitleg van mevrouw Vera Celis tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het tekort aan ingenieurs en de promotie van ingenieursopleidingen
- 31 (2010-2011)
Vraag om uitleg van de heer Boudewijn Bouckaert tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de lage wervingskracht van sommige technische opleidingen
- 53 (2010-2011)
Vraag om uitleg van mevrouw Gerda Van Steenberge tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de te lage uitstroom uit technische studierichtingen en de gevolgen op de arbeidsmarkt
- 94 (2010-2011)
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx: Bij het begin van dit schooljaar werd ik erop gewezen dat weerom in de technische instituten in de Kempense regio een daling van het leerlingenaantal te merken was. Deze dalende trend, die al een aantal jaren aan de gang is, werd ook bij het begin van dit schooljaar niet gekeerd. Ik verwijs in mijn vraag naar een aantal scholen waar men werkelijk minder leerlingen noteert.
Ik vond de redenen die de directeurs voor deze daling aanhalen voldoende om u een vraag om uitleg voor te leggen, minister. Ze geven in de eerste plaats aan als reden dat de ouders hun kinderen nog steeds meer zouden stimuleren om aso te volgen in de eerste twee jaar. Ze zouden nadien een bewuste keuze kunnen maken voor tso of bso. Een tweede reden vond ik nog markanter. Men zegt dat in de aso-scholen heel wat studierichtingen worden georganiseerd als een soort opvangnet voor leerlingen om te voorkomen dat ze het aso inruilen voor technisch onderwijs.
Ook binnen de technische scholen is er een trend merkbaar. Zo kiezen steeds minder jongeren voor de harde sector zoals elektriciteit, bouw en mechanica. Ze wijken uit naar richtingen met veel sport. Toch blijven we zitten met vele knelpuntberoepen die niet ingevuld geraken. De VDAB heeft daar veelvuldig over gerapporteerd.
Minister, we weten dat u bezig bent met een oplossing op lange termijn via de grondige hervorming van het secundair onderwijs. U wilt verhinderen dat jongeren verkeerde keuzes maken, maar toch, dat gaat nog lang duren. Is die dalende trend merkbaar in heel Vlaanderen, of is dat een regionaal probleem? Zijn er regios waar er een verbetering merkbaar is? Zijn er in die regios speciale initiatieven genomen waar we een voorbeeld aan kunnen nemen?
Wat kunnen we op korte termijn doen? Plant u nog extra initiatieven of campagnes om de beeldvorming over het technisch en het beroepssecundair onderwijs, en bepaalde studiegebieden zoals de harde technische industriële richtingen, bij te stellen? Welke?
Erkent u de kritiek dat steeds meer aso-richtingen jongeren proberen aan te trekken en daar te houden? Wil men zo vermijden dat ze overstappen naar het technisch onderwijs?
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis: Voorzitter, minister, ook mijn vraag gaat over de kommer en kwel van de technische richtingen, meer specifiek van de ingenieursopleidingen. Dat is geen nieuw element in het verhaal.
Het aantal studenten dat een ingenieursopleiding volgt aan een Nederlandstalige hogeschool of universiteit blijft dalen, zo lezen we in een recent persbericht van Agoria, de sectorfederatie van de technologische industrie. Het aantal studenten industrieel ingenieur stijgt weliswaar met 4,2 percent, maar de totale uitstroom laat nog altijd een daling van 11,3 percent zien. Sinds het begin van de jaren negentig halveerde het aantal ingenieursstudenten waardoor de bedrijven met een groot tekort aan ingenieurs kampen. Dat is een zorgwekkende toestand, temeer daar ingenieurs essentieel zijn als Vlaanderen zich wil transformeren naar een kennisintensieve economie. De trend manifesteert zich evenwel niet alleen in Vlaanderen: verschillende Europese regios kampen met een ingenieurstekort.
Aan de problematiek is ook een genderaspect verbonden. We krijgen de vrouwelijke studenten absoluut niet warm voor de richting. Zowel aan hogescholen als aan universiteiten zijn de vrouwelijke studenten in de meerderheid, behalve in de ingenieursopleidingen. Bij de studenten industrieel ingenieur is dit jaar slechts 7,3 percent vrouw, bij de studenten burgerlijk ingenieur is dit 23,3 percent.
De ingenieursopleidingen bieden erg goede jobperspectieven, maar hebben een imagoprobleem. De studiedruk zou erg hoog zijn, en het sociale leven van de studenten zou hieronder lijden. Blijkbaar is dat sociale leven de keerzijde van de medaille én zeer belangrijk. Om het imago van de ingenieursopleidingen op te krikken, ondernamen Agoria en de Vlaamse Ingenieurskamer reeds heel wat acties. Zo vindt op 27 oktober de tweede editie van de Girls Day van Agoria plaats. Tientallen technologiebedrijven laten honderden schoolmeisjes aan de slag gaan met technologie om zo de technische studies populairder te maken. De Vlaamse Ingenieurskamer organiseert een zogenaamde jobtrein, waar ingenieursstudenten kunnen kennismaken met vaak erg diverse bedrijven die behoefte hebben aan ingenieurs. Deze problematiek werd reeds meermaals aangekaart in het Vlaams Parlement, recent onder meer door de heer Van Den Heuvel en de heer Martens. Ikzelf diende een schriftelijke vraag in.
Minister, bent u bereid om, in het licht van deze problematiek, te werken aan een overkoepelend en beleidsoverschrijdend actieplan, in samenwerking met uw collega-ministers, de onderwijsinstellingen en de organisaties uit het veld, zoals de Vlaamse Ingenieurskamer en Agoria?
De heer Boudewijn Bouckaert : Ik heb hier ook een vraag over ingediend. Ik ben blij dat verschillende volksvertegenwoordigers daar los van elkaar een vraag over stellen en bekommerd zijn om deze problemen. Het bewijst dat er een probleem bestaat met die keuze.
Minister, we hebben gisteren de redding gezien van de Chileense mijnwerkers. Dat was een fantastische gebeurtenis die ons tot tranen toe bewoog. Maar die redding is enkel kunnen gebeuren doordat er een hoogtechnologische boormachine was, en achter die boor staan technici die ze hebben ontworpen. Men spreekt wel van de harde sector, maar de producten van die harde sector redden levens en maken het leven aangenamer. We moeten daar bijzonder zorgzaam mee omgaan, ook om economische redenen.
Mijn bron is een doorlichting door de VDAB van de afgestudeerden uit het technisch en beroepsonderwijs in de jaren 2004 tot 2008. Daaruit blijkt dat veel te weinig jongeren kiezen voor een technische opleiding, en als ze dit wel doen, kiezen ze voor studierichtingen met weinig perspectieven op de arbeidsmarkt, zoals handel of personenzorg. Er is sprake van een soort mismatch tussen de studiekeuze en de arbeidsmarkt. Een ruime meerderheid, voor het technisch onderwijs zelfs twee derde, blijkt afgestudeerd te zijn in deze drie richtingen. De richting handel in het beroepsonderwijs is ronduit verouderd en vaak een directe weg naar de werkloosheid. En ondanks het gebrek aan verzorgers in de welzijnssector vinden de leerlingen personenzorg pas hun weg op de arbeidsmarkt als ze doorstuderen. Als einddiploma werkt dat niet.
De derde populaire technische richting van mechanica-elektriciteit leidt wel naar een knelpuntberoep, zoals lasser en elektricien. Maar net deze studierichting boet de jongste jaren aan populariteit in. Tegelijk studeren meer jongeren in deze richting verder. Dit is positief om iets te doen aan het tekort aan ingenieurs en informatici, het probleem van mevrouw Celis, maar het tekort aan meer uitvoerende technici in de productie en installatie wordt er nog groter door. De pool is te klein om twee niveaus te bedienen.
Voor harde opleidingen zoals hout, bouw en koeling zijn er dan weer amper kandidaten. Ondanks de vele knelpuntberoepen waar ze toegang toe bieden, trekken ze verhoudingsgewijs amper studenten. Afgestudeerden bouw maakten in 2008 amper 1,2 percent uit van alle technische afgestudeerden.
Minister, in het licht van de hierboven beschreven uiteenzetting had ik graag een antwoord vernomen op de volgende vragen. Erkent u het problematische karakter van deze vaststellingen die door de VDAB gemaakt zijn, en meer in het bijzonder het nog te lage wervende karakter van heel wat harde technische opleidingen?
Indien dit het geval zou zijn, welke beleidsinitiatieven wilt u dan nemen om dit tekort aan wervend karakter drastisch aan te pakken? In welk tijdskader zou dat gebeuren? In welke mate zouden de hervormingen die in de oriëntatienota over de hervorming van het secundair onderwijs vermeld staan, hiertoe een bijdrage leveren?
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Voorzitter, ik val niet graag in herhaling. Aangezien mijn vraag om uitleg haast identiek is aan de vraag om uitleg van de heer Bouckaert, lijkt het me ditmaal echter onvermijdelijk. Ik stel mijn vraag om uitleg omdat ik anders niet in het commissieverslag word vermeld.
Ik wil met een positieve noot beginnen. In tegenstelling tot mevrouw Celis, denk ik niet dat het allemaal kommer en kwel is. Ik heb net vernomen dat in Groep T een tendenswijziging kan worden vastgesteld. (Opmerkingen)
De voorzitter is een typische man. Hij kan geen twee dingen tegelijk doen.
In Groep T is er een kentering. Meer meisjes dan jongens kiezen voor een opleiding industrieel ingenieur. Dit geldt vooral voor de bio-ingenieurs. Meer mannen dan vrouwen kiezen voor een lerarenopleiding. Dat is positief.
Uit een studie van de VDAB over de evolutie van de aantallen en de samenstelling van de schoolverlaters in de periode 2003-2008 blijkt dat de Vlaamse arbeidsmarkt enkele hardnekkige knelpunten vertoont. Een van die knelpunten is de veel te lage uitstroom uit de harde technisch-industriële richtingen van het tso en het bso. Een van de oorzaken is de lage differentiatiegraad bij de studiekeuze in het secundair onderwijs. Leerlingen vinden niet onmiddellijk de weg naar het technisch onderwijs. Bovendien is 60 percent van de leerlingen in het tso en het bso in amper drie studierichtingen terug te vinden. Het gaat dan om personenzorg, handel en mechanica-elektriciteit. Ondanks de goede jobkansen in de aansluitende knelpuntberoepen, daalt het aandeel van de harde technische studiegebieden. Deze lage uitstroom is trouwens een belangrijke oorzaak van de vele structurele knelpuntberoepen.
Ik heb eveneens vernomen dat een van de problemen eruit bestaat dat van ingenieurs steeds meer buitenlandse ervaring op het curriculum vitae wordt verwacht. Dit is een pijnpunt. Onze Vlamingen zijn immers nogal honkvast. Ze trekken niet zo snel naar het buitenland om ervaring op te doen.
Op 27 mei 2010 zijn aan minister Muyters een aantal vragen over de knelpuntberoepen gesteld. Hij heeft toen geantwoord dat in het knelpuntenbeleid vijf onderdelen kunnen worden onderscheiden. Het eerste onderdeel is de betere aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Het is immers zo dat twee derde van de knelpuntberoepen aan een te lage uitstroom naar de knelpuntberoepen te wijten is. Minister Muyters heeft toen verklaard dat in samenspraak met de minister van Onderwijs moest worden nagegaan hoe de studiegebieden nog nauwer op de noden van de arbeidsmarkt kunnen aansluiten. Minister Muyters heeft op 27 mei 2010 dan ook verklaard een gesprek met de minister van Onderwijs te zullen aanknopen.
Minister, bent u op de hoogte van de studie van de VDAB over de te lage uitstroom uit technische studierichtingen? Onderkent u dat een te kleine differentiatie van de studiekeuze in het secundair onderwijs, meer bepaald binnen het tso en het bso, een van de oorzaken van de knelpuntberoepen vormt? Wilt u in dit verband maatregelen treffen? Zo ja, om welke maatregelen gaat het dan? Hebt u sinds 27 mei 2010 met minister Muyters een gesprek over de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt gevoerd? Wat zijn de resultaten van dit gesprek? Aangezien u daarnet al op een gedeelte van deze vraagstelling hebt geantwoord, zult u ook in herhaling moeten vallen.
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Voorzitter, ik wil me graag bij de vraagstellers aansluiten. Ik heb vorig jaar al een vraag om uitleg specifiek over de ingenieurs gesteld. Ik beschik trouwens ook over recente cijfers waaruit een klein lichtpuntje blijkt. Uit een statistiek die ik heb ontvangen, blijkt dat het aantal jongeren die in onze secundaire scholen tso of bso volgen tussen 2003 en 2009 met 7 percent is gestegen. We moeten dit echter opdelen. Er is een groot verschil tussen de stijging met 25 percent in de personenzorg en de daling met 6 percent in de mechanica-elektronica. In totaal gaat het om een lichte stijging. In de zogenaamde harde technische richtingen gaat het echter om een lichte daling.
De meeste opmerkingen die ik hier naar voren wil brengen, heb ik vorig jaar ook al gemaakt. Ik heb toen al gezegd dat we over de grens moeten kijken. Nederland is misschien minder een gidsland dan vroeger. Als we iets van de Nederlanders kunnen leren, moeten we dit echter niet verwaarlozen. De Nederlandse aanpak leert ons dat de overheid door een aantal stimulansen in te bouwen deze trend toch kan omkeren. Nederland kan voor de voorbije 5 jaar wel mooie cijfers voorleggen. Die cijfers hebben betrekking op de instroom in technische richtingen en op de instroom en de uitstroom van technici op universitair niveau.
Er is een duidelijke en structurele samenwerking tussen scholen en bedrijven op gang gebracht. In Vlaanderen worden talloze interessante en nuttige initiatieven genomen. Zo tracht Girls Day de genderuitdaging aan te gaan. Dit zijn echter allemaal eenmalige initiatieven. De leerlingen van het zesde jaar van de lagere school worden eenmalig gedurende een halve namiddag met techniek geconfronteerd. Hoewel dit op zich nuttig is, is dit slechts een druppel op een hete plaat. Wat hebben we hier uiteindelijk aan? De lagereschoolkinderen en de jonge meisjes en vrouwen worden niet opgevolgd. Er is nood aan een structurele samenwerking tussen scholen en bedrijven.
Er is eveneens nood aan een overkoepelende strategie. De vele nuttige initiatieven die nu worden genomen, worden deels door de provincies, door de regionale sociaal-economische overlegcomités (RESOCs), door Agoria, door de sectorfederaties, door de vakbonden en door individuele bedrijven gefinancierd. We moeten ambitieus zijn. In Nederland is het Platform Bèta Techniek opgericht om de verschillende acties te coördineren en om in een structurele financiering te voorzien.
Ik wil tevens wat aandacht voor een impactmeting vragen. Dat is in Vlaanderen natuurlijk not done. Dat begint stilaan op verschillende beleidsdomeinen ingang te vinden. We moeten durven te meten. We moeten durven na te gaan of beleidsinitiatieven nuttig zijn. We moeten de impact of de resultaten meten.
In Nederland gaat dit ver. De subsidiëring van initiatieven en zelfs van scholen is afhankelijk van de mate waarin ze de uitstroom naar technische richtingen al dan niet stimuleren. Minister, hoe staat u daartegenover?
Ik weet dat de minister deze bevoegdheid nog maar pas heeft. Dat dit probleem tot nu toe nogal incrementeel is aangepakt, is absoluut niet zijn verantwoordelijkheid. Ik roep hem echter op een sterke overkoepelende strategie op te zetten.
De voorzitter : Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mevrouw Veerle Heeren : Voorzitter, toen ik al deze vragen en dan zeker de vraag om uitleg van mevrouw Deckx las, stelde ik mezelf de vraag hoe het in mijn eigen provincie zou zitten. We hebben een kleine rondvraag georganiseerd. Ik moet toegeven dat ik er ook stil van werd. Vergeleken met september 2009, bevinden zich in september 2010 557 leerlingen minder in het tso.
We hebben de directies naar de motivatie van de ouders gevraagd. Het komt bijna altijd op hetzelfde neer. Ze hebben liever dat hun kinderen in het aso beginnen. Dat is beter. Ze kunnen altijd nog naar het tso komen.
Het tso heeft een negatief imago. De scholen doen hun uiterste best om duidelijk te maken dat het tso een zeer goede toeleiding tot de arbeidsmarkt is. Het slaagpercentage van de mensen die in het tso afstuderen en hoger onderwijs aanvatten, ligt veel hoger dan het slaagpercentage van mensen die in het aso afstuderen. De cijfers voor mijn regio bewijzen dit. Het mag echter niet baten.
Hoe gaan we dit gezamenlijk aanpakken? Het is niet alleen uw zorg, minister, het is ook onze zorg. Er wordt veel geschreven over de hervorming van het secundair onderwijs, maar hoe kunnen we ervoor zorgen dat we niet meer worden geconfronteerd met die sterke cijfers? Ik heb niet de indruk dat er van 2008 naar 2009 ook zon terugval was. Maar misschien hebben uw administratie en de taskforce al een analyse van de cijfers kunnen maken voor het eerste trimester.
De voorzitter : Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn : Ik verwijs naar het basisonderwijs en de bespreking daarover vorige week in de commissie naar aanleiding van enkele vragen om uitleg van mevrouw Celis en mezelf over de eindtermen techniek. We stellen vast dat we te weinig ingenieursstudenten hebben in het hoger onderwijs, dat we te weinig studenten hebben in de nijverheidstechnische richtingen in het secundair onderwijs. Volgens mij ligt het antwoord in het basisonderwijs. De bedoeling is dat er wordt gekozen aan 12 of 14 jaar, in de praktijk is dat meestal aan 12 jaar.
Het probleem is dat het basisonderwijs vandaag onvoldoende screent naar de technische talenten van de leerlingen. De nieuwe eindtermen techniek die nu zijn ingegaan op 1 september, hebben mede de bedoeling het technisch talent naar boven te halen en de technische geletterdheid van de kinderen te ontwikkelen. Minister, ik hoop dat u in uw antwoord, dat we over 2 weken mogen verwachten, zult aankondigen dat u initiatieven zult nemen om meer aandacht aan de nieuwe eindtermen te schenken. Als we niet in meer nascholing voorzien, er niet meer aandacht voor vragen in de lerarenopleiding, niet meer methodes aanreiken en de coördinatiegroep niet meer leven inblazen, dan zullen we er niet in slagen om die eindtermen, zoals ze bedoeld zijn, te implementeren in de scholen.
Daar ligt een grote kans. Dit is heel belangrijk. Als technische geletterdheid bij jongeren op tijd kan worden ontdekt, als dat positief wordt gezien als een talent, dan gaan jongeren positief kiezen voor technische richtingen in het tso en bso. Dan wordt het een positieve in plaats van een negatieve keuze als gevolg van het watervalsysteem.
In de conclusies van de ad-hoccommissie hebben we de bezorgdheid geuit over de industrieel ingenieurs die nu met de integratie in universiteiten een plaats verwerven in de academische wereld. We moeten bewaken dat ze hun eigen doelgroep blijven aanspreken, dat het niet te academiserend wordt, dat ze opschuiven in de richting van de burgerlijk ingenieurs. Die bekommernis wordt gedeeld door de regering en die hebben we aangegeven. Ik ben bang dat het in de praktijk toch zo zal gebeuren.
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop : Hierover hebben we al talrijke keren gediscussieerd in het kader van de noodzaak aan de hervorming van het secundair onderwijs. Minister, ik ga ervan uit dat u dit zult opnemen in uw antwoord. Ik verwacht nu wel een kort antwoord van u. Als we dit soort vragen stellen, dan zegt u dat u dit zeker opneemt in de hervorming van het secundair onderwijs.
Mevrouw Vanderpoorten heeft al enkele keren gesuggereerd om enkele domeinen te kiezen waarin we prioritair werk moeten maken van de hervorming van het secundair onderwijs. Dit is een van de elementen die we bij voorkeur moeten aanpakken. Dan gaat het om het watervalsysteem in ons onderwijs. Misschien wordt er te weinig geïnvesteerd in het technisch onderwijs. De vorige minister van Onderwijs is begonnen aan een inhaalbeweging. We moeten absoluut nog een tandje bijsteken. Veel heeft te maken met het aanpakken van de studiekeuze. Jongeren moeten zelf hun keuze maken op basis van hun competenties en talenten. Met kleinere ingrepen in de wetgeving is dat mogelijk. Minister, ik hoop dat u ons warme pleidooi opneemt en dat we niet moeten wachten op het einde van deze legislatuur om te zien welke maatregelen op dit vlak worden genomen.
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Bij de hervorming van het secundair onderwijs mogen we de ouders niet vergeten. Meestal staan jongeren van 12 tot 14 jaar nog altijd onder invloed van hun ouders, die een bepaalde keuze maken.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : De schoolverlatersstudie van de VDAB bevestigt inderdaad het probleem van de afstemming tussen de studierichtingen die de leerlingen volgen in het secundair onderwijs en de vraag van de arbeidsmarkt. Er is te weinig interesse voor studierichtingen die voorbereiden op technische en wetenschappelijke beroepen. Dit wordt vertaald in de cijfers van de evolutie van de leerlingenaantallen in de derde graad van het secundair onderwijs. Ook de cijfers die u aanhaalt over het technisch onderwijs in de Kempen en over de ingenieursopleidingen in het hoger en universitair onderwijs voor dit schooljaar bevestigen die trend.
We moeten nog oppassen met de instroomcijfers in bepaalde opleidingen van het hoger onderwijs omdat we nog geen definitieve cijfers hebben, maar het is duidelijk dat er een reëel probleem is. Het tekort aan ingenieurs, IT-specialisten en wetenschappers is ernstig en de instroom van studenten in deze opleidingen blijft laag.
We hebben zojuist een aantal beleidsinitiatieven opgesomd, die we hebben genomen om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarktwereld te verbeteren, zoals de kwalificatiestructuur, het werkplekleren, de rol van de regionale technologische centra (RTCs) en ook de sectorconvenants. De scholen bieden nu ook steeds meer sollicitatietrainingen aan om de overstap van onderwijs naar de arbeidsmarktwereld te versoepelen. Ook de VDAB doet dat voor leerlingen in het technisch en beroepssecundair onderwijs in hun finaliteitsjaar, in het kader van de zogenaamde 72-urenmaatregel.
De afgelopen drie schooljaren hebben we het project De wereld aan je voeten gesteund. Daarin hebben we met de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging (KVIV) gepoogd leerlingen van de derde graad aso en tso te laten kiezen voor wetenschap, technologie en ondernemen in een geglobaliseerde wereld. Er vinden heel wat afzonderlijke initiatieven en promotiecampagnes plaats in het kader van de studiekeuze van leerlingen. Een doordachte en globale aanpak is hier echter vereist.
In mijn antwoord op de vragen om uitleg van de heren Van den Heuvel en Martens in april 2010 heb ik gesteld dat ik er voorstander van ben om dat in een actieplan te gieten, waar alle onderwijsniveaus bij betrokken zijn, maar ook iedereen die betrokken is bij het studiekeuzeproces, de herkenbaarheid van de beroepen en de uitbouw van de opleidingen. Uiteraard moeten alle spelers, zowel overheid als onderwijs, onderzoek, innovatie, beroepsfederaties, bedrijven enzovoort meedoen.
In het buitenland bestaan daar verschillende voorbeelden van, het National HE STEM Programme, waarbij STEM staat voor Science, Technology, Engineering and Mathematics, van de Higher Education Funding Council for England (HEFCE).
We zullen een aantal stappen in die richting zetten. Als eerste stap zal ik samen met mijn collega bevoegd voor wetenschap en innovatiebeleid een pilootproject opzetten om de samenwerking tussen de universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen aan de ene kant en de scholen aan de andere kant te bevorderen en te versterken. Doel daarvan is meer leerlingen aan te sporen een keuze te maken voor een natuurwetenschappelijke of technische opleiding. Alle vakleraren en in het bijzonder de leraren wetenschappen spelen immers een belangrijke rol in de vorming van netwerken tussen scholen en onderzoeksgemeenschap. Ook in de geïntegreerde initiële lerarenopleidingen moet hier aandacht aan besteed worden.
We merken dat de dalende interesse voor wetenschappelijke en technische opleidingen en jobs een fenomeen is dat we in alle Europese landen zien. In het ROSE-project (the Relevance of Science Education) hebben onderzoekers van de universiteit van Oslo de interesse voor wetenschappen en techniek van 15-jarigen in veertig landen onderzocht. Hun resultaten tonen aan dat de interesse voor wetenschap en techniek in de sterkst ontwikkelde landen West- en Noord-Europa en Japan minder is dan in ontwikkelingslanden en minder bij meisjes dan bij jongens.
Die groepen zeggen ook duidelijk dat zij weinig interesse hebben in een job in wetenschap of techniek. Zij zijn wel bezorgd over het leefmilieu, willen een job waarin zij kunnen samenwerken met andere mensen en waarin zij hun persoonlijke waarden kunnen beleven. Hun beeld van jobs in wetenschap en technologie is dus erg eenzijdig. Zij zien het verband niet tussen wetenschap en techniek enerzijds en waarden, sociale interactie en leefmilieu anderzijds. Ze hebben bovendien een heel abstracte visie op techniek en wetenschappen, losgekoppeld van het maatschappelijke nut en de menselijke aspecten.
We zullen dus moeten inzetten op de beeldvorming en de maatschappelijke relevantie van jobs van techniek en wetenschappen. Er is daarnet al heel terecht verwezen naar de rol die ouders kunnen spelen. Ik heb hier eerder al eens de anekdote verteld die een schooldirecteur mij een paar maanden geleden vertelde over een heel goed project dat kinderen in contact bracht met techniek. Twee sterke kinderen, die zonder problemen aso zouden aankunnen, wilden absoluut kiezen voor tso. De ouders van die kinderen hebben de leraar bijna de nek omgewrongen, bij manier van spreken, omdat hij hun kinderen op het slechte pad zou hebben gebracht. Dat gaf dus grote problemen, terwijl die kinderen misschien toekomstige Nobelprijswinnaars zijn en zij zeker ook hoger onderwijs en universitaire studies zouden aankunnen.
We moeten dus heel wat doen aan die beeldvorming. Ik wil daarbij, in het kader van het actieplan, een strategische groep bijeenbrengen, die een soort tienjarenplan moet uitwerken. Daarin zullen mensen uit de media, de marketing, de onderwijswereld en de arbeidswereld bij elkaar zitten.
Ik wil er u nog op wijzen dat, sinds de VRT de opleiding van dierenarts heeft gepromoot via Dieren in nesten, het aantal opleidingen in de dierenartsenij spectaculair overdreven zelfs is gestegen in Vlaanderen. Dus misschien moeten we maar eens een verhaal vertellen over de wilde avonturen die je als schilder kunt beleven. Toen ik dat vertelde naar aanleiding van de sectorconvenant van de schilders, werd dat vanuit de schilderswereld trouwens nogal spontaan bevestigd. Misschien moeten we proberen om via de media ook in die richting aan beeldvorming te doen. Het is immers een probleem van beeldvorming en maatschappelijke relevantie en nut.
We zullen het later ongetwijfeld nog over de hervorming van het secundair onderwijs hebben. Zoals mevrouw Poleyn terecht opmerkte, hopen we door de nieuwe eindtermen in de eerste graad van het secundair onderwijs het wetenschapsonderwijs meer te contextualiseren. We willen meer in de richting van wetenschappelijke competenties sturen. Ook de manier waarop ICT wordt aangewend, zal daar in de toekomst een belangrijke rol in spelen.
Samengevat: er is al werk gedaan, we zijn bezig, maar we moeten inderdaad nog een tand bij steken, en we zullen in het kader van het actieplan een strategische groep opzetten.
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Als u over beeldvorming spreekt, slaat u de nagel op de kop. Heel wat ouders ervaren het technisch onderwijs nog altijd als een minderwaardig onderwijs. We moeten inderdaad investeren om van die beeldvorming af te raken, en wel zo snel mogelijk.
Het is heel belangrijk dat we de ondernemers daarbij betrekken. We stellen dat allemaal vast als we eens op werkbezoek gaan. Als we industrie, scholen en zo meer zien functioneren aan de binnenkant, laat dat altijd een bijzondere indruk na. Misschien is het aangewezen dat onze jonge kinderen regelmatig op bezoek mogen gaan in die bedrijven, om zo echt goesting te krijgen in techniek. De samenwerking met ondernemers lijkt mij in dezen dan ook aangewezen.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Minister, er zaten enkele zeer positieve elementen in uw antwoord. U spreekt over het gecoördineerde plan. Dat is toe te juichen. Mevrouw Deckx verwees ook al naar het inzetten op de beeldvorming. U sprak ook over de hervorming van het secundair onderwijs, waar we dit item zeker in moeten meenemen.
De praktijk leert mij dat als een leerling die in een zesde leerjaar tussen de 85 en de 90 percent haalt, belangstelling heeft om naar een technische afdeling te gaan, dadelijk het antwoord komt dat die leerling meer kan. Ik vind het ook menselijk dat die redenering wordt gemaakt.
Op onze school had de richting wetenschappen een geweldig goede toestroom. Dat was wetenschappen op aso-niveau. Hoe kunnen we binnen de hervormingen in het secundair onderwijs het domein techniek opwaarderen? Misschien met een aantal extra uren wiskunde of extra inzet op talen? Zomaar opwaarderen gaat niet. Hoe gaan we dat praktisch invullen, zodat het naast elkaar kan staan? Ik heb daar niet meteen een antwoord op, maar dat zal mijns inziens de enige manier zijn om die instroom te verzekeren en om de gelijkheid van de afdelingen te kunnen garanderen.
Een praktisch-technische richting waar bijvoorbeeld maar 1 of 2 uren Frans in wordt gegeven, is nu eenmaal niet hetzelfde als wanneer een leerling van dezelfde leeftijd in een aso-afdeling 4 uren Frans krijgt. Ik geef nu maar een zwart-witvoorbeeld.
In elk geval moet de sleutel in de hervorming van het secundair onderwijs liggen. Maar hoe dat in elkaar steekt, weet ik nog niet.
De heer Boudewijn Bouckaert : Ik ben blij dat de minister een gecoördineerd actieplan uitwerkt. We zullen hem daar te gepasten tijde over ondervragen. In de hervorming van het secundair onderwijs ligt inderdaad dé kans om die trend te keren.
Waar we wel voor moeten opletten, is een profielvervaging van de richtingen, dat men van alles wat studeert en uiteindelijk niets kan. Dat is de moeilijke weg die men zal moeten bewandelen.
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Minister, we moeten niet wachten op de hervorming van het secundair onderwijs. Het zal moeten starten vanaf het basisonderwijs. De keuze wordt gemaakt in het zesde studiejaar. Dan hebben we allemaal een gesprek met het CLB en met de juffrouw of meester van het zesde studiejaar. Die geeft dan een richting aan. En meestal wordt er gekozen voor aso. We moeten dus ten laatste in het zesde studiejaar beginnen te werken aan studiekeuzebegeleiding.
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het stemt ons hoopvol dat u werk zult maken van een structureel actieplan.
Ik begrijp dat dit niet tegen volgende week of volgende maand kan, maar kunt u misschien wat concreter zijn over de timing?
De voorzitter : Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn : Minister, sta mij toe om wat cynisch te reageren op uw aankondiging van een nieuw pilootproject met minister Lieten, dat de combinatie wil maken tussen de onderzoekswereld en de scholen. Het project waar ik u al een paar keer op gewezen heb, het TOS21-project, loopt immers nog maar net af. Dat was een gelijkaardig project, dat volgens mij met een klein extra duwtje veel meer impact zou kunnen hebben.
Ik ben blij dat u een campagne wilt voeren rond technische beroepen. Ik had dat in de vorige legislatuur al een paar keer gesuggereerd aan minister Vandenbroucke, maar hij was daar geen voorstander van, omdat er in de loop der jaren al geregeld campagnes zijn gevoerd om jongeren aan te trekken tot technische richtingen. Die hadden uiteindelijk blijkbaar geen effect gehad. De heer Van den Heuvel merkte al op dat we soms de impact van onze initiatieven moeten meten. Ik geef het u maar mee. Misschien zijn er gegevens beschikbaar bij uw kabinet of administratie, die u in de een of andere richting kunnen steunen.
Minister Pascal Smet : We moeten heel veel werk doen, en de mensen vragen om te kijken of we dat nog goed kunnen plannen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.