Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 07/10/2010
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het uitbreiden van medische schoolonderzoeken met bloeddruk- en/of hartslagmetingen
- 2323 (2009-2010)
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Voorzitter, minister, geachte leden, ik heb eerst even getwijfeld of ik deze vraag zou stellen. Ik behoor immers tot die categorie mensen die vaak vinden dat van het onderwijs misschien al een beetje te veel wordt gevraagd. Een aantal gesprekken en zaken die ik heb gelezen, hebben me echter toch doen beslissen de vraag wel te stellen en te benadrukken waarom ik denk dat hier sprake is van een aantal opportuniteiten.
Minister, het staat buiten kijf dat heel wat van onze kinderen en jongeren opgroeien in andere omstandigheden dan wij vroeger. De druk op kinderen is enorm toegenomen. Een ander gegeven is dat vooral medisch wetenschappelijk onderzoek steeds meer aan het licht heeft gebracht dat invloeden op jonge leeftijd een onomkeerbaar gevolg hebben op de lichamelijke ontwikkeling. Daarmee bedoel ik de ontwikkeling van de hersenen. Ook kan er sprake zijn van een invloed op hun verdere ontwikkeling qua instelling, karakter en dies meer.
Uit datzelfde wetenschappelijk onderzoek blijkt dat heel wat van die stressfactoren eigenlijk heel eenvoudig te detecteren zijn. Hartslag en bloeddruk zijn inderdaad indicaties dat kinderen gestresseerd zijn. Vroeger stond men niet zozeer stil bij dat verband, dacht ik, of wist men dat niet. Volgens mij kan dan meteen de stap worden gezet naar wat we als sinds mensenheugenis doen en goed doen, namelijk het zogenaamde medisch schooltoezicht. De school is immers het biotoop waar we alle jongeren kunnen bereiken tijdens hun schoolplichtleeftijd. Dat toezicht dient om een aantal zaken te onderzoeken en eventueel bij te sturen. Er is sprake van allerlei soorten tests, van tests om kleurenblindheid op te sporen tot gehoortests enzovoort.
In dat licht vraag ik me af of we bij dat onderzoek een aantal zaken kunnen bekijken die toch ook wel zeer bepalend zijn voor de verdere ontwikkeling van kinderen. Nogmaals, men moet maar even zijn oor te luisteren leggen in de welzijnssector, in de jeugdsector, in de sector van de bijzondere jeugdzorg, bij de opvoedingsondersteuning aangeboden door lokale OCMW-initiatieven en dies meer: dit is een problematiek die van naderbij kan en mag worden bekeken. Ik pleit dus niet voor allerlei dure bijkomende gegevens, maar ik denk dat we met kleine adequate onderzoeken toch wel een betere kijk kunnen krijgen op waarmee kinderen worden geconfronteerd, om er vervolgens adequater op te kunnen inspelen.
Minister, bent u bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden voor deze toepassingen zijn, zoals ik die daarnet heb verwoord? Op welke manier is dit in te schakelen in het onderwijs? Dit is immers, naar mijn aanvoelen, de enige mogelijkheid om alle kinderen preventief te bereiken. Hoe gaan we om met de resultaten voor het individuele kind? Mijn eerste twee vragen zijn het belangrijkst. Als daarop met neen wordt geantwoord, heeft de derde vraag maar weinig inhoud.
De voorzitter: De heer Wienen heeft het woord.
De heer Wim Wienen: Voorzitter, ik sluit mij graag aan bij de vraag van de heer Van Dijck. Vorige zomer heeft minister van Sport Muyters naar aanleiding van de plotse dood van enkele sporters aangekondigd dat hij vond dat hartafwijkingen vervroegd moesten worden opgespoord. Ik weet dat het een beperkt risico is, maar we stellen toch regelmatig vast dat sporters zonder enige aanleiding plots doodvallen wanneer ze hun sport aan het uitoefenen zijn.
Ik stelde daarover een schriftelijke vraag aan minister Muyters. Hij zei dat hij ook advies had ingewonnen bij enkele Vlaamse cardiologen. Zij zijn overtuigd dat veel van die specifieke gevallen waarin hartstilstand voorkomt, te vermijden zouden kunnen zijn door preventieve screening. Minister Muyters liet mij ook weten dat hij helemaal niet afkerig is van de idee om de schoolgaande jeugd preventief te screenen op hartritmestoornissen, om een dergelijke plotse dood te voorkomen. Hij zou ter zake, aangezien dat niet zijn bevoegdheidsdomein is, met zowel u, minister, als met minister Vandeurzen contact opnemen om een en ander uit te werken.
Als er voor jonge sporters een mogelijkheid zou bestaan om die preventieve gezondheidsonderzoeken te doen, dan komt de schoolgaande jeugd daarvoor het meest in aanmerking. Volwassenen moeten speciaal naar de dokter, terwijl de schoolgaande jeugd al regelmatig het medisch onderzoek via de scholen heeft.
Minister, is er met betrekking tot dit dossier contact geweest tussen uzelf en de ministers Muyters en Vandeurzen? Wat is het resultaat van dat onderhoud?
De voorzitter: Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet: Ik geef een zeer kort antwoord. Persoonlijk vind ik dat een zeer goed idee. Ik heb daar op zich niets tegen. Het kan nuttig zijn.
Maar het komt mij niet toe om dat te beslissen. De onderwerpen die aan bod komen tijdens de medische consulten, uitgevoerd door de CLBs, worden vastgelegd door de minister bevoegd voor Volksgezondheid, minister Vandeurzen. Hij moet beoordelen of het al dan niet moet opgenomen worden. We zullen hem niet tegenhouden als hij het wil doen.
Bij mijn weten hebben wij daarover nog geen gesprekken gehad waarbij wij onmiddellijk betrokken waren.
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Ik zal de vraag aan minister Vandeurzen stellen. Door de bijkomende vraag van de heer Wienen herinner ik me ook dat die vraag bij minister Muyters aan de orde is geweest. Ik zal mijn vraag, maar dan natuurlijk in een andere vorm, aan minister Vandeurzen stellen. Ik weet niet wat er op dit moment in het medisch schooltoezicht allemaal wordt gecontroleerd en nagekeken. Ik zal het in die optiek opnieuw opnemen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.