Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 10/02/2010
Vraag om uitleg van de heer Jan Verfaillie tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, en tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over woonuitbreidingsgebieden in de omgeving van een beschermd gebouw, landschap, stads- of dorpsgezicht
De voorzitter : De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie : Voorzitter, het aansnijden van woon- of woonuitbreidingsgebieden die in omgeving van een beschermd gebouw of landschap zijn gelegen, leidt tot problemen. Deze woon- of woonuitbreidingsgebieden kunnen volgens de administratie niet worden aangesneden omdat de gebieden zich in of aanpalend aan een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht of een geklasseerd monument bevinden. Dergelijke besluiten, die na de opmaak van de gewestplannen tot rangschikking van de gronden tot landschap of monument zijn genomen, verhinderen vaak dat de bestemming van woonuitbreidingsgebieden wordt verwezenlijkt. Die bestemming wordt in het gewestplan aan die gronden gegeven. Ik vraag me dan ook af of de landschapsbescherming op de ruimtelijke ordening primeert.
Vaak zijn deze gebieden in kleinere dorpen gelegen. Ze zijn de enige gebieden die nog kunnen worden aangesneden om de dorpskern uit te breiden. Uiteindelijk is het de bedoeling op deze manier de lokale gemeenschap en het verenigingsleven in stand te houden. Het gaat dan vooral om de plaatselijke dorpsschool, die de kern van het dorpsleven vormt. Het is zeer slecht voor de leefbaarheid van deze dorpen dat deze gebieden niet kunnen worden aangesneden.
Dit is een zeer specifiek probleem. Ik ben niet de enige die daarmee, in de hoedanigheid van mijn lokaal mandaat, wordt geconfronteerd. Ik krijg geregeld vragen van andere lokale bestuurders die in woningbouw of in sociale woningbouw willen investeren. Op het ogenblik dat ze de bestaande gebieden, die de bestemming van woongebied hebben gekregen, willen aansnijden, krijgen ze geen toelating. Die gebieden zijn in de omgeving van een kerk of van een geklasseerd monument gelegen.
Ik kan hier een ander voorbeeld geven. Ik verwacht geen specifiek antwoord van de minister op wat ik nu naar voren wil brengen. Een aantal jaren geleden zijn een aantal gemeenten met grote wateroverlast geconfronteerd. Hierna is het Rubiconfonds in het leven geroepen. Dit fonds beschikt momenteel over wat minder middelen ook in Vlaanderen heeft de crisis toegeslagen. Om wateroverlast te vermijden, heeft Poperinge een plan opgemaakt dat door allerhande instanties is goedgekeurd. Dan is de dienst Monumenten en Landschappen ten tonele verschenen. Volgens die dienst mogen het bufferbekken en andere maatregelen niet worden uitgevoerd omdat ze in de omgeving van een beschermd landschap of zo zijn gesitueerd.
De monumentenzorg is belangrijk. We moeten er alles aan doen om dit voor de volgende generaties in stand te houden. Ik vind dat de administratie niet te kort door de bocht mag gaan. We moeten in eerste instantie voor de leefbaarheid van de dorpen en van de dorpskernen zorgen. Indien lokale besturen willen investeren om in de toekomst ergere problemen te voorkomen, moeten we dit zeker ondersteunen. Wat is het nut van een beschermde dorpskern of kerk indien het dorp leegloopt omdat er geen basisvoorzieningen meer kunnen worden aangeboden en indien de dorpsschool moet sluiten?
Minister, weet u of er in Vlaanderen veel dergelijke situaties zijn? In welke oplossingen voorziet u om deze problematiek op te lossen? Dient elk rangschikkingsbesluit in een reeds vastgelegd plan te passen? Een afweging van belangen dringt zich op. Als een bepaald gebied volgens het gewestplan als woongebied is bestemd, kan dan met een rangschikkingsbesluit het hoger belang worden gediend? Op die manier zou het rangschikkingsbesluit op het gewestplan primeren.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Voorzitter, ik weet niet of er veel voorbeelden zijn van woonuitbreidingsgebieden in de omgeving van beschermde gebouwen of landschappen. De heer Verfaillie kent ongetwijfeld een voorbeeld uit zijn achtertuin. We hebben daarnet, in een andere commissie, vernomen dat zijn achtertuin zeer uitgebreid is. Er worden zelfs mosselen in gekweekt. Het is bijgevolg mogelijk dat hij een voorbeeld kent.
Minister, ik zou een vraag willen stellen die bij het vorige punt aansluit. Binnenkort zullen de ankerplaatsen als erfgoedlandschappen worden aangeduid. Hierbij moet de nodige aandacht worden geschonken aan de gebieden die op de gewestplannen als woonuitbreidingsgebieden, woongebieden of woongebieden met landelijk karakter zijn ingekleurd.
Op korte termijn zal dit niet echt problemen opleveren. Indien er later, nadat de stap naar de erfgoedlandschappen is gezet, planningsinitiatieven als een ruimtelijk uitvoeringsplan zouden komen, zou hierover echter discussie kunnen ontstaan. Ik vermoed dat dit niet goed zou zijn om het lokale draagvlak voor het erfgoedbeleid te versterken.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Voorzitter, alvorens op de vragen van de heer Verfaillie in te gaan, wil ik opmerken dat hij het heeft gehad over gebieden waarop de adviezen vanuit het beleidsdomein Onroerend Erfgoed geen impact hebben, namelijk de terreinen aanpalend aan een beschermd landschap en aan beschermde stads- en dorpsgezichten. Misschien is verwarring ontstaan met het gezichtsveld van een beschermd monument. Voor gebieden in een straal van 50 meter rond een monument wordt aan de administratie een niet-bindend advies gevraagd. Ik kom hier straks op terug.
Heel wat beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten en landschappen zijn geheel of gedeeltelijk in woonuitbreidingsgebieden gelegen. Het waardevol onroerend erfgoed bevindt zich immers overal in Vlaanderen. Mijn administratie beschikt niet over precieze gegevens over het aantal woonuitbreidingsgebieden die in beschermde stads- dorpsgezichten of in beschermde landschappen zijn gelegen. Op basis van ArcGis kan wel een voorzichtige extrapolatie worden gemaakt.
Ik overloop even de gegevens die in ArcGis zijn terug te vinden. Zo vallen 84 woonuitbreidingsgebieden, met een totale oppervlakte van 68,45 hectare, gedeeltelijk in een stads- of een dorpsgezicht. Hiervan is 50 percent reeds bebouwd. Daarnaast vallen 31 woonuitbreidingsgebieden, met een totale oppervlakte van 12,04 hectare, volledig in een stads- of een dorpsgezicht. Hiervan is 75 percent reeds bebouwd. Daarnaast overlappen 118 woonuitbreidingsgebieden, met een totale oppervlakte van 15,78 hectare, geheel of gedeeltelijk met beschermde landschappen. Hiervan is 50 percent reeds bebouwd of het voorwerp van plannen voor bebouwing. Verder ligt een woonuitbreidingsgebied, met een oppervlakte van 0,86 hectare, volledig in een beschermd landschap. Bij achttien woonuitbreidingsgebieden ligt het middelpunt van de polygoon in een beschermd landschap.
Sinds april 1996, toen het eerder vermelde artikel 12 in het Landschapsdecreet is opgenomen, sluit mijn administratie de woonuitbreidingsgebieden formeel uit bij de bescherming als landschap. Voordien was de opname van woonuitbreidingsgebieden in beschermde landschappen veeleer uitzonderlijk. Soms overlappen de woonuitbreidingsgebieden met de beschermde landschappen. Het gaat om zeer kleine aantallen. Volgens mijn administratie is dit vermoedelijk te wijten aan het feit dat een gebied na de bescherming als landschap als woonuitbreidingsgebied is aangeduid of aan het feit dat het aansnijden van een gebied op het moment van de bescherming niet aan de orde was.
Ik zou willen benadrukken dat een beschermingsbesluit steeds een weloverwogen beslissing inhoudt. Enkel het waardevol erfgoed dat van algemeen belang is, wordt door de Vlaamse overheid beschermd. Nog voor de beschermingsprocedure wordt ingezet, worden heel wat factoren onderzocht. Het gaat hier niet enkel om de aanwezigheid van erfgoedwaarde.
In de loop van de vorige legislatuur is een kwalitatief stramien voor de opmaak van beschermingsdossiers tot stand gekomen. Dit stramien omvat vier punten. Ten eerste, de opbouw van dossiers is gestandaardiseerd. Ten tweede, een aantal gegevens moet altijd in het dossier worden opgenomen. De ruimtelijke context wordt geschetst en de bestemming van het gebied wordt weergegeven. Ten derde, op basis van deze informatie worden de beheersdoelstellingen voor een beschermd erfgoed uitgetekend. Deze beheersdoelstellingen reiken een kader aan voor de mogelijke toekomstige ontwikkelingen binnen de zone die als beschermd monument, stads- of dorpsgezicht of landschap is afgebakend. Ten vierde, mijn administratie tracht voor en tijdens de beschermingsprocedure overleg met de belanghebbenden te plegen. Dit biedt de mogelijkheid de bescherming te situeren en vragen over de gevolgen ervan te stellen. Mijns inziens, is dit overleg tussen de administratie en de belanghebbenden van groot belang. Door tijdig duidelijke afspraken te maken, vergroten we de rechtszekerheid voor de betrokken partijen en verkorten we de doorlooptijd.
Wat de landschappen betreft, stelt het Landschapsdecreet expliciet dat de voorlopige en de definitieve beschermingsbesluiten voor landschappen een individueel karakter hebben. Die besluiten fungeren als aanvulling op en verfijning van de sectorale regelgeving. Ze mogen dus geen beperkingen vaststellen die werken of handelingen verbieden of onmogelijk maken die overeenstemmen met plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen. Ze mogen de realisatie van die plannen van aanleg en hun bestemmingsvoorschriften niet verhinderen.
Kortom, een bescherming als landschap kan geen absoluut bouwverbod invoeren en aldus het aansnijden van een woonuitbreidingsgebied onmogelijk maken. Het beschermingsbesluit kan wel strengere voorwaarden opleggen. Het decreet tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten vermeldt dit alles niet. Die strikte voorwaarden staan daar dus niet in. In de praktijk en door de Raad van State wordt echter aangenomen dat die voorgaande regels ook gelden voor beschermingen van stads- en dorpsgezichten en monumenten.
Het beschermingsbesluit van een monument heeft daarnaast een beperkte ruimtelijke uitstraling. Stedenbouwkundige vergunningsaanvragen binnen het gezichtsveld beperkt tot een straal van 50 meter, van een voorlopig of definitief beschermd monument, worden voor advies voorgelegd aan Ruimte en Erfgoed. Dat advies is niet bindend en beperkt in daadwerkelijk fysiek bereik. Het is daarom moeilijk denkbaar dat een bescherming als monument het aansnijden van een woonuitbreidingsgebied volledig zou tegengaan.
Als het initiatief er komt om woonuitbreidingsgebieden aan te snijden en er constructies op te richten, moet men binnen de zones afgebakend als beschermd landschaps-, stads- of dorpsgezicht en monument binnen een straal van 50 meter van een monument steeds een machtiging of advies aan Ruimte en Erfgoed vragen.
Bij steeds meer mensen leeft het gevoel dat onroerend erfgoed nooit los kan worden gezien van zijn ruimtelijke context en dat het pas tot zijn recht kan komen indien het mee kan ontwikkelen binnen deze context. Het spreekt ook voor zich dat op de strenge randvoorwaarden beperkingen gelden voor ingrijpende veranderingen van het beschermde erfgoed, en dat er in concrete gevallen zal worden gepleit om erfgoedwaardevolle open ruimte zo veel mogelijk te bewaren.
Ik ben zeker vragende partij om deel uit te maken van de projectteams die voor grootschalige projecten worden opgestart. Dit kan in samenspraak met minister Muyters die bevoegd is voor Ruimtelijke Ordening.
Een bescherming als monument of als landschap is al mogelijk sinds 1931, lang voor er sprake was van een planmatige ruimtelijke aanpak. Het begrip stads- en dorpsgezicht werd in 1976 geïntroduceerd. De oude beschermingsbesluiten kwamen dan ook veelal los van ruimtelijke plannen tot stand. Dit neemt niet weg dat ook op basis van deze oude beschermingsbesluiten in principe geen adviezen kunnen worden verleend die een absoluut bouwverbod met zich meebrengen. Vandaag past een beschermingsbesluit steeds in de ruimtelijke context en binnen de bestemming van het betrokken gebied maar kan de bescherming dus wel strengere voorwaarden opleggen. Omgekeerd wordt er bij de opmaak van de ruimtelijke bestemmingsplannen ook rekening gehouden met de aanwezigheid van het beschermde onroerend erfgoed.
Ik herhaal nog eens dat er geen adviezen kunnen worden verleend die een absoluut bouwverbod met zich meebrengen. U hebt het over een afweging van belangen waarbij het ene belang moet primeren op het andere. In sommige gevallen zal het inderdaad zo zijn dat het inwilligen van het ene belang het bestendigen van het andere belang uitsluit. In de meeste gevallen kunnen we spreken van een evenwichtsoefening waarbij de verschillende belangen met elkaar worden verzoend. Daarbij staat vast dat de bestemming van het gewestplan uitvoerbaar moet zijn, maar tevens dat het betreffende beschermingsbesluit de adviesverlenende voorschriften kan verfijnen. Om een dergelijk evenwicht te bereiken is aan de ene kant flexibiliteit vereist, maar aan de andere kant ook voorzichtigheid. Flexibiliteit moet toekomstgerichte ontwikkelingen mogelijk maken. Voorzichtigheid moet waken over het behoud van de relicten van ons verleden.
De voorzitter : De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie : Minister, ik zal hier geen zeker geen oppositie voeren. U moet zich daar geen zorgen over maken.
Ik dank u voor uw antwoord dat op het vlak van onroerend erfgoed grotendeels correct is. Als gemeenten echter ruimtelijke uitvoeringsplannen willen opmaken om die woonuitbreidingsgebieden om te vormen tot woongebied in de omgeving van een beschermd gebouw, dan stellen we vast dat de diensten van Stedenbouw heel specifiek het niet-bindend advies van Monumenten overnemen in de bindende bepalingen. Op dat moment is er wel een probleem. Op dat moment staat het lokale bestuur met de rug tegen de muur. Er kan niets meer ondernomen worden tenzij men zich richt tot de Raad voor Vergunningenbetwistingen om dat te overrulen. Dat is natuurlijk een hele procedure: men weet waar men begint, maar niet waar men eindigt.
Ik begrijp niet waarom de diensten van Onroerend Erfgoed een ongunstig advies geven dat niet bindend is. Men kan het dus naast zich neerleggen. Ik vind het eigenaardig dat de diensten van Stedenbouw het niet-bindend negatief advies toch overnemen in een bindende bepaling. Dat zorgt voor problemen. Ik heb het geval aangehaald om wateroverlast in de toekomst te vermijden. Dat is een heel specifiek dossier waarin men het ongunstig niet- bindend advies overneemt. De diensten van Stedenbouw volgen mijns inziens de niet-bindende adviezen van Onroerend Erfgoed die een hele andere filosofie inzake ruimtelijke ordening en planning hanteren dan Stedenbouw.
Het resultaat is dat heel wat gemeenten en steden in Vlaanderen niet meer in staat zijn om de kleinere dorpskernen leefbaar te houden. Iedereen heeft de mond vol van betaalbaar wonen. We moeten echter de mogelijkheid hebben om te werken aan dat betaalbaar wonen zonder dat ongunstige adviezen worden overgenomen in bindende bepalingen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.