Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 28/10/2009
Vraag om uitleg van de heer Wilfried Vandaele tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over het uitblijven van een toetsingskader met betrekking tot de inventaris van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE)
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de inventaris van het bouwkundig erfgoed
Vraag om uitleg van mevrouw Mercedes Van Volcem tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de inventaris van het bouwkundig erfgoed
Vraag om uitleg van mevrouw Michèle Hostekint tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de vaststelling van een inventaris van het Vlaams bouwkundig erfgoed
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Mijnheer de minister, op 3 oktober trad het besluit in werking tot vaststelling van de inventaris van het bouwkundig erfgoed. De administrateur-generaal van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) trof dit besluit op 14 september 2009. Daarmee geeft zij aan welk gebouwd patrimonium in Vlaanderen erfgoedwaarde heeft. Het gaat over ongeveer 66.000 panden, sommige beschermd als monument, maar de meeste niet.
Door die vaststelling worden op die gebouwen enkele regels van kracht die de herbestemming of verandering van functie vergemakkelijken, de normen inzake energieprestatie versoepelen, de subsidiebeperking voor het renoveren als sociale woning opheffen, het plaatsen van zonnepanelen en -boilers regelen, en de mogelijkheid tot slopen willen laten afhangen van een algemene onroerenderfgoedtoets. Dat staat in de omzendbrief van de administrateur-generaal aan de gemeentebesturen van 21 september 2009. De administrateur-generaal zegt verder: Het betrokken besluit van de Vlaamse Regering wordt momenteel voorbereid.
Dat betekent dat de gemeenten momenteel in een grijze zone moeten werken. De lijst is vastgesteld, maar het toetsingskader niet. Heel wat gemeenten worstelen trouwens al jaren met de VIOE-lijst. De gemeenten die de lijst ernstig nemen en er rekening mee willen houden, worden ook al jaren geconfronteerd met het feit dat de lijst geen juridische draagkracht heeft. Sommige gemeenten proberen een oplossing te vinden door bijvoorbeeld een ruimtelijk uitvoeringsplan erfgoed (erfgoed-RUP), een villaplan of iets anders creatiefs te maken, maar zij stuiten bijna altijd op hinderpalen zoals procedures bij de Raad van State.
De vaststelling van de lijst met de bijhorende vijf regels is ongetwijfeld een stap in de goede richting, maar ik vrees dat ze nog geen sluitend antwoord biedt. Voor we daarover uitspraken kunnen doen, is het van uitzonderlijk belang dat we het aangekondigde toetsingskader kennen. Mijnheer de minister, wanneer zal dit toetsingskader er zijn? Kunt u daar nu al een aantal krachtlijnen van schetsen?
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Mijnheer de minister, ik ben blij dat de lijst een zekere rechtskracht heeft. U bent een uitstekend jurist. Ik weet dan ook dat u straks uitgebreid zult uitleggen wat de rechtsgevolgen zijn.
Het is goed dat er eindelijk een betekenis wordt gegeven aan deze lijst. Er moet een extra afweging gebeuren bij de aanvraag van sloopvergunningen voor gebouwen die op die lijst staan. Het is de eerste vorm van een soort van bescherming die ik alleen maar kan toejuichen. Ook tijdens de vorige legislatuur hebben we ervoor gepleit kracht te geven aan die lijst.
Ik merk wel twee grote problemen. Zo hebben sommige delen van de administratie de voorbije maanden in briefwisseling met de lokale besturen niet eens melding gemaakt van het feit dat een bepaald pand op de lijst stond. Ik vind het jammer dat de administratie van de Vlaamse overheid die extra reflex niet heeft. Ik weet wel dat er op dat moment nog geen bindende kracht was. Ik wil dan ook oproepen tot meer alertheid bij de administratie opdat zij op zijn minst een ernstige afweging zou maken. Ik geef het voorbeeld van een gebouw dat op de lijst staat. De administratie maakte niet eens melding van het feit dat het op de lijst staat, laat staan dan ze een afweging zou maken over de vraag of het al dan niet gesloopt mag worden.
De andere kant is de kant van de burger, en dat is in de kranten uitgebreid aan bod gekomen, die verbaasd staat te kijken dat zijn woning op die lijst staat maar daarover niet op de hoogte is gebracht. Indien het mijn woning zou zijn, zou ik trots zijn, maar niet elke Vlaming redeneert op die manier. Ik vind het begrijpelijk dat sommige mensen zich wat zorgen maken. Er moet dan ook verduidelijking komen.
Tot slot wil ik van de gelegenheid gebruik maken, mijnheer de minister, om u nog eens te vragen hoe het nu zit met die inventaris. Is die volledig? Wordt daar nog aan gewerkt? Wordt er een schema voor bijsturing gemaakt? Dat soort inventarissen is immers onderhevig aan slijtage. Zo zijn er op het terrein niet alleen panden verdwenen, maar zijn er vaak waarderingsgronden die ertoe leiden dat gebouwen uit de jaren vijftig die vandaag niet op de lijst staan, ook langzaam maar zeker hun plaats krijgen omdat ze architecturaal zo waardevol zijn dat ze tot ons erfgoed zouden kunnen behoren.
Mijnheer de minister, is die inventaris nu volledig afgerond of zijn er nog blinde vlekken?
Hoe valt de toekomstige sloop van gebouwen nog te rijmen met een vorm van vrijwaring voor de toekomst? In welke mate speelt hier een afweging? Ik pleit ervoor dat de administratie dit zeer goed argumenteert.
Hoe zal concreet een aanvraag tot verbouwing of sloop worden geëvalueerd door de administratie? Welke argumenten en criteria zal ze daarvoor gebruiken en hoe wordt de vrijwaring versterkt? Mijn standpunt is duidelijk. Ik wil dat zo veel mogelijk waardevol erfgoed wordt gevrijwaard. Moet de Vlaamse Regering niet het goede voorbeeld geven? Ik verwijs naar wat er is gebeurd in Doel. Ik ben me er goed van bewust dat dat een specifiek dossier is. Op de lijst stonden echter heel wat gebouwen, die nu onder de sloophamer verdwenen zijn. Als de Vlaamse overheid zelf bij het geding betrokken is, gedraagt ze zich ook niet altijd als de beste huisvader. Hoe en wanneer werden of worden de eigenaars op de hoogte gebracht van de inventarisatie van hun pand en van de rechtsgevolgen daarvan? Kan er iets extra gebeuren of laat u dat over aan de lokale besturen?
De voorzitter : Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Mevrouw Mercedes Van Volcem : Mijnheer de minister, collegas, iedereen weet wel waarover het gaat. Ik zal dus vermijden in herhaling te vallen. Ik wil echter ook weten of er initiatieven werden genomen om de eigenaars hiervan op de hoogte te brengen en of ze werden aangeschreven.
Mijnheer de minister, een van de zaken waarover ik het meest bekommerd ben, zijn de rechtsmiddelen. Op dit moment zijn die er eigenlijk niet. Voor het decreet van toepassing was, die aan de inventaris rechtskracht en rechtsgevolgen verbindt, was er in mijn stad Brugge al een beleid dat ook al in onze bouwverordening was vervat. Dat is pas sinds 2006 zo, nog niet zo lang dus. We werden geconfronteerd met het feit dat woningen op die inventaris geplaatst werden zonder dat de mensen daarover werden ingelicht. Sinds 1972 is men daarmee bezig. Heel wat panden die daarop stonden, zijn ondertussen al gesloopt. Juist omdat Brugge daar rechtsgevolgen aan heeft gekoppeld, hebben we in 2007 2600 eigenaars aangeschreven. We hebben toen enorm veel kritiek gekregen omdat er geen rechtsmiddelen waren, terwijl er op het vlak van het erfgoed toch wel enorm veel gevolgen aan verbonden zijn. Veel lasten maar weinig lusten, zou ik zo zeggen. (Opmerkingen van de heer Bart Caron)
Ik denk dan aan de restauratie. Er is een groot onderscheid tussen de beschermde gebouwen en de voorlopige bescherming. Ik heb daar al heel wat discussies over gevoerd. Ik weet dus waarover ik het heb. Vooraleer een gebouw beschermd wordt, is er de voorlopige bescherming. Daar kan bezwaar tegen aangetekend worden enzovoort. Bij de inventaris bestaat die mogelijkheid niet. Daar is toch heel wat protest tegen. Men is misschien wel blij dat zijn gebouw op die inventaris staat en dat het pand als waardevol wordt beschouwd. Rechtszekerheid is echter ook belangrijk. Als de betrokkene vindt dat dat niet aan de orde is, moet hij toch de mogelijkheid hebben daartegen te protesteren. Bij de Raad van State is er een procedure aanhangig gemaakt in verband met de stad Brugge. De jurist van de stad zegt dat de Raad van State ons misschien geen gelijk zal geven juist omdat er in geen rechtsmiddelen voorzien is en aan de inventaris rechtsgevolgen gekoppeld worden.
Mijnheer de minister, wat zult u doen? Ik ben zeer blij dat u een initiatief neemt. Zo worden de steden toch wat ontlast en is er ook een wat coherenter beleid. We mogen echter ook niet vervallen in procedureslagen. Hoe zult u ervoor zorgen dat die lijst accuraat blijft? U hebt daarover een omzendbrief verstuurd. U vraagt dat de steden zo veel mogelijk doormailen naar een bepaald punt om te zeggen wat er al dan niet op staat. Voor de gemeenten is dat echter weer een last die erbij komt. Ze krijgen daar bovendien geen middelen voor. Ik pleit er dan ook voor dat, telkens er een last bij komt of aan een stad gevraagd wordt iets te doen voor een hogere overheid, er iets aan verbonden is.
Ik ben zeker een pleitbezorger voor het erfgoedbeleid. De vraag is of u een premiestelsel zult uitwerken voor de eigenaars van panden die op de lijst van het bouwkundig erfgoed staan. Voor monumenten leveren de Vlaamse overheid, de stad en de provincie bijvoorbeeld een bijdrage.
De voorzitter : Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Mevrouw Michèle Hostekint : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal niet in herhaling vallen. Er is al veel gezegd. Het is een zeer goede zaak dat die inventaris is vastgesteld. Het is goed dat we spaarzaam omspringen met waardevol patrimonium, met patrimonium dat erfgoedwaarde heeft. Bovendien zorgt die inventaris ervoor dat we over een volwaardig beleidsinstrument beschikken.
Het is natuurlijk wel zo dat die vaststelling van die inventaris leidt tot een aantal rechtsgevolgen. Daar werd hier ook al naar verwezen. Als mensen zonnepanelen of een zonneboiler willen plaatsen, is dat niet zo vrijblijvend. Daarvoor is nu een stedenbouwkundige vergunning nodig. Het is belangrijk dat eigenaars daarvan op de hoogte worden gesteld. Ik kan meteen ook de vraag van mevrouw Van Volcem beantwoorden. Het is niet zo dat eigenaars werden aangeschreven. Na het indienen van de lijst heb ik bij toeval vastgesteld dat mijn eigen woning erop voorkwam. Ik was mij daar niet van bewust. En ik veronderstel dat ik niet de enige van die 66.000 ben die mij daar niet van bewust was. Ik ben in elk geval niet aangeschreven. Ik vraag mij zelfs af in hoeverre alle lokale besturen daarvan op de hoogte zijn.
Mijnheer de minister, ik denk dat het van goed bestuur zou getuigen mochten alle eigenaars, om alle problemen die daaruit voortvloeien te vermijden, op de hoogte worden gebracht. Op welke manieren zullen de eigenaars van woningen op de hoogte worden gebracht van het feit dat hun woningen op deze lijst staan en van welke rechten en plichten hieruit voortvloeien? Bent u van oordeel dat de gemeenten in staat zijn om te controleren of de eigenaars van alle woningen die op de lijst van het waardevol onroerend goed staan, zich houden aan de wettelijke verplichtingen die daaruit voortvloeien? Bent u van oordeel dat de huidige regelgeving inzake rechten en plichten, gekoppeld aan de woningen, voldoende sluitend is?
De voorzitter : De heer Sauwens heeft het woord.
De heer Johan Sauwens : Ik wil eerst reageren op mijn collega uit Brugge. Op het Vlaamse niveau moeten wij proberen het erfgoed dat onze voorouders hebben nagelaten, zo goed mogelijk te beheren. Wij hebben daar een aantal instrumenten voor. Ik betreur een beetje de negatieve benadering vanuit het oogpunt van de eigenaren die van niets weten en die blijkbaar denken dat ze gestraft zullen worden. Aan de opname in de inventaris zijn, dankzij de aanpassingen in de vorige en huidige legislatuur, voor het pure eigenaarschap een aantal voordelen verbonden. Mijnheer de minister, u zult daar zeker dieper op ingaan. Het is belangrijk dat dit positief geduid wordt. Dit geldt ook ten aanzien van de gemeenten en zeker van een stad als Brugge. Juist het erfgoed heeft een pure, hard-economische betekenis voor uw stad, mevrouw Van Volcem. U hebt er alle belang bij. Ik herinner mij nog hoe Brugge in de jaren negentig zelf de slopingsvergunning heeft afgeleverd voor de oudste gevangenis van dit gedeelte van West-Europa, het Pandreitje. Dat werd, ondanks het verzet van de toenmalige minister, gewoon afgebroken. De Raad van State schorste de bewarende maatregel van de bescherming.
Het is belangrijk dat de inventaris die er is en die onvolkomen is, omdat hij heel lang in de tijd gespreid is, vandaag een werkelijke betekenis heeft. Ik vind het goed dat de minister daar volop uitvoering aan geeft en er ook volop mee wil voortgaan. We kunnen daar in het kader van de beleidsnota dieper op ingaan. Een aantal oudere boekdelen moeten zeker snel geherinventariseerd worden. De normen en parameters waaraan men de monumenten toetste om ze al dan niet op te nemen, zijn in de loop van die meer dan dertig jaar intussen sterk geëvolueerd zoals ook de samenleving evolueert.
We moeten ook beseffen dat een aantal van de gebouwen die in de inventaris zijn opgenomen, dringend moeten worden beschermd. Dit moet een soort voorzorgsmaatregel zijn, om te beletten dat zij plots in de plooien van de geschiedenis verdwijnen, zoals er veel jammer genoeg verdwenen zijn. Dat betekent dat wij samen met de gemeenten ervoor moeten zorgen dat daaraan wat kan gebeuren.
U weet, mijnheer de minister, dat monumentenzorg gedurende jaren in brede kringen een negatief imago heeft gekregen door de lange wachttijden. Eigenaren van een beschermd monument moesten jaren wachten en een moeilijke procedure doorlopen om te kunnen restaureren. Heel vaak waren het ruïnes die konden worden gerestaureerd. Daaraan is wat geremedieerd, onder andere door de onderhoudspremie en de extra kredieten die er zijn gekomen. De voorbije tien jaren zijn er heel wat monumenten op de lijsten opgenomen en beschermd. Daar zijn extra financiële voordelen voor. Nu zitten we in de fase dat de inventaris negatief dreigt te worden geduid door de eigenaars die van niets weten. We merken dat aan de tussenkomsten hier. De implementatie van het huidige wettelijke, decretale en reglementaire kader is cruciaal. Wij moeten op korte termijn de juiste stappen zetten ten aanzien van de gemeentebesturen. Wij moeten daarover een juiste algemene communicatie doen. Wij moeten ervoor zorgen dat de monumentenzorg, die de voorbije tijd om tal van redenen positiever kon worden geduid, niet opnieuw in een negatief daglicht wordt gesteld. Dan zouden we in een heel moeilijke beweging terechtkomen.
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Mijnheer de minister, beste collegas, ik kan naar aanleiding van de vraag van mevrouw Hostekint bevestigen dat de steden en gemeenten wel degelijk werden gewaarschuwd. De colleges hebben eind september een brief gekregen van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, met daarbij de lijst van de gebouwen. Voor mijn gemeente zijn dat 176 gebouwen. Wij hebben daar inzage in gekregen.
Mijnheer de minister, op welke manier worden die mensen gewaarschuwd? Komen er initiatieven vanuit het instituut of verlangt u van de gemeenten en steden dat zij het initiatief nemen om die mensen te verwittigen? Welke voorwaarden zijn er gekoppeld aan het feit dat zij op die lijst staan?
Ik had nog een vraag over een van die vijf voorwaarden. De eerste gaat over de onroerenderfgoedtoets, waarover nog vragen zijn. De tweede gaat over de stedenbouwkundige vergunning voor de zonnepanelen. Mijn vraag gaat over de derde voorwaarde: Zonevreemde gebouwen uit de lijst kunnen vlotter een nieuwe functie krijgen. Over welke functies gaat het dan precies?
Over de andere voorwaarden heb ik geen concrete vragen meer. Alleen wachten we nog op dat besluit over die algemene onroerenderfgoedtoets.
Hoe worden die mensen gewaarschuwd? Wat zijn die nieuwe functies die men vlotter zou krijgen?
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Dank u, mijnheer de voorzitter. Dank u, collegas, voor de vele vragen en de betrokkenheid bij de problematiek. Ik zal trachten alle vragen gezamenlijk te beantwoorden.
De eerste vraag heeft betrekking op de totstandkoming van de inventaris. Deze inventaris vond zijn oorsprong in de jaren zestig van de vorige eeuw. Zoals de heer Sauwens al heeft vermeld, is toen bezorgdheid ontstaan om het razendsnel verdwijnend bouwkundig erfgoed. Dit was de periode van de grote bouwwoede en van de vaak megalomane projecten. Die trend werd in heel Europa vastgesteld.
In november 1969 hebben alle voor het behoud van het onroerend erfgoed bevoegde ministers van de lidstaten van de Raad van Europa in Brussel vergaderd. Tijdens die bijeenkomst hebben 21 staten voor het eerst gezamenlijk hun ongerustheid ten aanzien van de bedreiging van hun monumenten geuit. Die vaststelling heeft geleid tot de stelling dat er nood aan een inventaris was. Die inventaris moest het bouwkundig erfgoed in kaart brengen.
Dit is de start geweest van de inventaris Bouwen door de Eeuwen heen. In 1972 is de Rijksdienst voor Monumenten en Landschapszorg opgericht. Deze dienst heeft de opdracht gekregen de inventaris op te stellen. In 1976 heeft het Monumentendecreet de inventaris van het bouwkundig erfgoed voor het eerst een juridische basis verleend.
Het opstellen van de inventaris Bouwen door de Eeuwen heen is in 1965 van start gegaan. Het was de bedoeling aan de hand van deze inventaris een totaaloverzicht van het bouwkundig erfgoed in België te geven. Het Vlaamse gedeelte van de inventaris is in 1971 aan de toen net opgerichte Rijksdienst voor Monumenten en Landschapszorg toevertrouwd. Het inventarisatieproces is tot op heden een overheidsopdracht gebleven. Naast de daarnet vermelde doelstelling had de inventarisatie nog drie andere doelstellingen.
Ten eerste, de inventaris richt zich tot iedereen die beroepsmatig bij het bouwkundig erfgoed is betrokken of die hier een interesse in betoont. Ten tweede, het gaat om een wetenschappelijk naslagwerk. In eerste instantie ging het om een juridische vastlegging. Het is hiernaast evenwel ook een wetenschappelijk naslagwerk geworden. Ten derde, het gaat om een beleidsinstrument. De vragen die me hier zijn gesteld, hebben vooral op dat laatste aspect betrekking.
De inventarisatie is op geografische basis verlopen. Gemeente per gemeente is onderzoek verricht en zijn alle bouwwerken met een erfgoedwaarde opgelijst. Ondertussen omvat de inventarisatie ruim 75.000 items die tot het Vlaams bouwkundig erfgoed behoren.
De rechtsgevolgen van de inventarisatie zijn door de verschillende vraagstellers al ter sprake gebracht. Aangezien ik niet zeker ben of alles hierbij extensief aan bod is gekomen, geef ik deze gevolgen nog even.
De regelgeving met betrekking tot het onroerend erfgoed, de stedenbouwkundige regelgeving, het woonbeleid en het energieprestatiebeleid bevatten een aantal uitzonderingen voor gebouwen die in de inventaris staan. Het is de bedoeling deze gebouwen zo veel mogelijk te vrijwaren. Ten gevolge van deze beslissing zijn vijf wettelijke bepalingen in werking getreden. Deze vijf bepalingen zijn afkomstig uit Vlaamse decreten en regelgeving.
Ten eerste, voor de afbraak is steeds een stedenbouwkundige vergunning nodig. Dit is belangrijk. We willen vermijden dat waardevolle, niet-beschermde bouwwerken verdwijnen. De stedenbouwkundige vergunning is steeds vereist.
Ten tweede, voor het plaatsen van fotovoltaïsche zonnepanelen of zonneboilers is steeds een vergunning vereist. Dit is hier, naar aanleiding van een vraag om uitleg van de heer Caron, reeds uitvoerig besproken. Ik kom straks nog even terug op de beroepsmogelijkheden die in dit verband bestaan.
Ten derde, in verband met de zonevreemdheid is een positieve regeling voor functiewijzigingen uitgewerkt. Dit slaat op alle functiewijzigingen die voor in de inventaris van het bouwkundig erfgoed opgenomen gebouwen mogelijk zijn gemaakt.
Ten vierde, gebouwen die in de inventaris van het bouwkundig erfgoed zijn opgenomen, kunnen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat (EPB) afwijkingen bekomen. Het is immers niet steeds mogelijk bepaalde technieken toe te passen.
Ten vijfde, de toevoeging aan de lijst houdt in dat de sociale woningbouw door middel van renovatie in deze gebouwen wordt gestimuleerd.
Op 21 september 2009 heeft de administrateur-generaal van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed alle lokale besturen een brief gestuurd. In deze brief licht de administrateur-generaal de inwerkingtreding, de juridische betekenis en de rechtsgevolgen van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2009 over de inventaris van het bouwkundig erfgoed toe. Ik wil erop wijzen dat het hier geen omzendbrief in de juridische zin van het woord betreft. Het gaat om een brief met toelichtingen van de administrateur-generaal.
De publicatie dateert van 25 september 2009. Dit betekent dat de uitvoering pas op 5 oktober 2009 in werking is getreden. Zoals in de brief aan de lokale besturen staat vermeld, bevat de pagina rechtsgevolgen op de website www.inventaris.vioe.be alle correcte informatie over de publicatie in het Belgisch Staatsblad en over de rechtsgevolgen van de vaststelling.
In 2010 zal de inventaris van het bouwkundig erfgoed het hele gebied dekken. Voor de provincie Oost-Vlaanderen zullen begin 2010 de inventarissen van de laatste gemeenten, namelijk Dendermonde, Laarne en Wetteren, worden opgeleverd. De inventarisatie van de zes laatste West-Vlaamse gemeenten, namelijk Koekelare, Zedelgem, Ardooie, Waregem, Ichtegem en Pittem, loopt nog. De inventarisatieteksten voor de eerste vier gemeenten zullen tegen het einde van 2009 klaar zijn. De teksten voor Ichtegem en Pittem zullen in 2010 volgen. Hierdoor zullen al deze gemeenten zeker in de periodieke vaststelling op het einde van dat jaar aan bod kunnen komen. Op de deelgemeenten van Ichtegem na, is al het veldwerk afgerond. De administratie weet bijgevolg al welke panden al dan niet een erfgoedwaarde hebben.
Verschillende sprekers hebben erop gewezen dat het gedeelte van de inventaris dat tijdens de jaren zeventig van de vorige eeuw is opgesteld, niet als definitief kan worden beschouwd. Mijn administratie en ikzelf zijn ons ten zeerste bewust van de noodzaak van een herinventarisatie en aanvulling van de inventaris voor deze gebieden. Het gaat dan concreet over de deelinventarissen van Aalst en omgeving, van bijna alle Vlaams-Brabantse gemeenten en van de historische stadskernen van Leuven, Antwerpen en Gent.
Gedurende de voorbije decennia zijn de inventariscriteria verbeterd, verfijnd en verbreed. Dit is ook gekoppeld aan het begrip onroerend erfgoed en de maatschappelijke waardering ervan. Hierdoor was bij de opmaak van deelinventarissen in de jaren 1970 er nog geen aandacht voor meer recent erfgoed, van na 1850, het industrieel en het ruraal erfgoed. De eerste inventarissen zijn dus eigenlijk opgemaakt aan de hand van criteria die nu niet meer worden beschouwd als volledig en goed.
U weet hoelang het heeft geduurd om tot die inventaris te komen. Een systematische geografische herinventarisatie van al de gemeenten opgenomen in de deelinventarissen uit de jaren zeventig, zou een werk van decennia zijn als dit alleen door de administratie zou gebeuren. De administratie zoekt dus naar creatieve oplossingen om sneller tot resultaat te komen. Dit zou kunnen betekenen dat er samengewerkt wordt met lokale overheden en verenigingen. De administratie kan de verwerking doen van alle extern aangeleverde informatie en een eigen inventarisatie opmaken om deze hiaten op een kwaliteitsvolle manier aan te vullen.
Voor de komende regeerperiode geef ik prioriteit aan de Vlaamse Rand en de historische stadskernen van Leuven, Gent, Antwerpen en Tienen. Door mijn administratie wordt de laatste hand gelegd aan een handleiding die gedetailleerd, maar toegankelijk, het inventarisatieproces zal beschrijven. Aan de hand van deze handleiding zal volgend jaar een proefproject worden opgestart waarbij met geselecteerde partners bijvoorbeeld erfgoedverenigingen, heemkundige kringen, en andere een samenwerkingsprotocol wordt afgesloten voor herinventarisatie van bepaalde gebieden of erfgoedtypes. Hierbij zal er begeleiding van mijn administratie zijn.
Op basis van de opgedane ervaring kan de administratie de handleiding optimaliseren en kan men nagaan of deze werkwijze kan worden uitgebreid tot het hele Vlaamse grondgebied. De met deze methode aangeleverde informatie kan mijn administratie verwerken in de inventaris, met het oog op de wetenschappelijke toetsing van de gegevens.
Hoe zal men de lijst op een accurate manier up-to-date houden? Een van de prioriteiten is het beheer van de lijst van de juridisch vastgestelde inventaris van het bouwkundig erfgoed. Het beheer houdt ook het actueel houden van de gegevens en het ontsluiten van de inventaris in. Op 14 september is voor de eerste maal de inventaris vastgesteld. De vaststelling betrof 66.000 geïnventariseerde items. Dat is slechts een deel van het totale aanbod, want er zijn in realiteit 75.000 items geïnventariseerd, en er komen er steeds nieuwe bij. De intentie is om minstens jaarlijks een actuele lijst vast te stellen. De actuele lijsten zullen steeds gebaseerd zijn op de gegevens van de wetenschappelijke databank, die permanent beheerd wordt.
Het beheer van de inventarisgegevens vraagt echter ook een continue inzet. Het is immers van essentieel belang dat de gegevens actueel bijgehouden en ontsloten worden. De adresgegevens en bewaringstoestand zijn permanent in evolutie. Bovendien zullen op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten en kennis de gegevens aangevuld en verbeterd worden. Via de website van de inventaris inventaris.vioe.be kan iedereen actuele gegevens en inhoudelijke aanvullingen melden waarvan mijn administratie bij het beheer van de inventaris dankbaar gebruik zal maken. Mijn administratie zorgt ervoor dat deze berichten dagelijks opgevolgd en beantwoord worden. De aangebrachte gegevens worden onmiddellijk gebruikt voor aanpassingen in de databank of worden bewaard in het kader van een gestructureerde aanvulling.
Het Agentschap Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed Vlaanderen (R-O Vlaanderen) werkt momenteel de geografische inventarisatieronde voor de provincies Oost- en West-Vlaanderen af. Zodra deze gegevens per gemeente volledig zijn, worden ze ingebracht in de inventarisdatabank. Deze beweging voorziet ook in het vermelden van de actuele administratieve gegevens, inclusief het aangeven van de gekoppelde beschermingsdossiers, het koppelen van de gegevens aan gerelateerde data zoals gemeente, straat, andere objecten, het toekennen van de thesaurustermen, de intekening in de datalaag van het Geografisch Informatiesysteem Vlaanderen (GIS-laag) en het toevoegen van een verduidelijkende foto.
Bovendien zet mijn administratie permanent informatici in die de technische ondersteuning en onderbouwing van de databank, de GIS-laag en de website op zich nemen. Op deze manier kunnen permanent de meest actuele gegevens van de wetenschappelijke inventaris ontsloten worden en is de vaststelling van de inventaris, ondanks zijn grootte, haalbaar en beheersbaar.
Toen de inventaris van het bouwkundig erfgoed nog niet was vastgesteld, had deze nog geen juridische draagkracht, zoals u ook aanhaalt. Een aantal gemeenten bijvoorbeeld Brugge hield al rekening met de inventaris en had bij stedenbouwkundige vergunningsaanvragen en sloopaanvragen bijzondere aandacht voor relicten, zoals dat heet, die in de inventaris zijn opgenomen. Sommige aanvragen werden ter advies voorgelegd aan de administratie, die dan een niet-bindend advies uitbracht. De gemeente was echter nergens toe verplicht, wat in feite voor inventarisitems een heel ongelijke situatie creëerde met verschillen over heel Vlaanderen.
Daarenboven verdween het geïnventariseerde erfgoed aan een hoog tempo. Een maatregel drong zich op, vandaar de beslissing, in het kader van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, om de sloop van een inventarisitem te laten afhangen van het advies van het Agentschap R-O Vlaanderen. Deze adviesverlening zal uitgeoefend worden bij wijze van uitvoering van de algemene onroerenderfgoedtoets, zoals vermeld in artikel 12/2 van het Monumentendecreet van 3 maart 1976.
Het besluit van de Vlaamse Regering, dat deze onroerenderfgoedtoets zal regelen, wordt momenteel voorbereid door het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO), in overleg met het agentschap. Ik zal dit na de herfstvakantie agenderen op de ministerraad van de Vlaamse Regering.
Het is mijn bedoeling om de lokale besturen daarnaast verder te ondersteunen in hun zorg voor het lokale erfgoed. De verdere uitbouw van de intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten krijgt dan ook mijn volle aandacht.
Ik ben er net als u van overtuigd dat de vaststelling van de inventaris van het bouwkundig erfgoed heel wat onduidelijkheid over welke panden opgenomen zijn, heeft weggewerkt. Ook de veelvuldige vragen onder meer met betrekking tot de juridische consequenties van een opname in de inventaris zijn opgelost door het vaststellingsbesluit. Het is immers voor het eerst dat er een eenduidige lijst van het bouwkundig erfgoed juridisch is vastgelegd. De rechtsgevolgen zijn door mijn administratie in een overzicht samengebracht en ook heel ruim gecommuniceerd.
Ik heb moeten vaststellen, samen met u, dat er nog een laatste onduidelijkheid is, met name het uitvoeringsbesluit over de algemene onroerenderfgoedtoets. Het zou beter geweest zijn dat dit uitvoeringsbesluit er al was geweest op het moment van de vaststelling. De nadere uitwerking van die bepalingen is daarom een van mijn prioriteiten. Ik probeer het zo snel mogelijk na de herfstvakantie op de ministerraad van de regering te brengen.
Tot op het moment van de inwerkingtreding van het uitvoeringsbesluit over de algemene onroerenderfgoedtoets is wettelijk bepaald dat er bij een sloopvergunning voor een object opgenomen in de vastgestelde inventaris, een stedenbouwkundige vergunning bij de vergunningverlener moet worden aangevraagd. Vanaf de inwerkingtreding van het uitvoeringsbesluit zal geregeld zijn hoe voor vergunningsaanvragen tot sloop van panden opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, het advies van het Agentschap R-O Vlaanderen in de vorm van een algemene onroerenderfgoedtoets opgemaakt moet worden. Het advies dat het Agentschap R-O Vlaanderen zal afleveren, heeft de vorm van een algemene onroerenderfgoedtoets.
Het besluit van de Vlaamse Regering dat deze onroerenderfgoedtoets zal regelen, wordt momenteel voorbereid door het departement, zoals ik al zei. Bij de adviesverlening zal in de eerste plaats door het agentschap worden nagegaan of de beschrijving van het goed opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, nog overeenstemt met de huidige toestand. Dat zal in een aantal gevallen niet meer zo zijn, gelet op het feit dat tal van zaken geïnventariseerd zijn enkele decennia geleden. Vervolgens zal het agentschap nagaan of de constructie waarvoor de sloopaanvraag werd ingediend, of dit nu in Doel is of elders, nog over erfgoedwaarde beschikt. Indien dit het geval is, worden de erfgoedwaarden ook omstandig geduid. Ten slotte geeft het agentschap een advies aangaande de sloop van de bestaande constructie.
Het lijkt me evident dat lokale besturen een actieve rol opnemen bij het verspreiden van de noodzakelijke informatie. Ze worden als vergunningverleners immers voor een groot deel het gezicht van de consequenties die de vaststelling van de inventaris heeft. Ze zijn ook het aangewezen aanspreekpunt voor bijkomende duiding. Deze rol hebben ze impliciet ook met betrekking tot het beschermde erfgoed waarvan ze conform de huidige regelgeving een register moeten bijhouden. Deze verplichting zou een veel uitgesprokener takenpakket kunnen impliceren. Ik wil trouwens opmerken dat er heel wat gemeenten zijn die onze inventaris als leidraad gebruiken bij allerhande adviesverlening.
Nu de inventaris bepaalde juridische consequenties heeft gekregen, is de nood om dergelijke tendensen te veralgemenen en te bestendigen echter expliciet geworden. In het kader van de interne staatshervorming zal ik bekijken wie waarvoor bevoegd is. Ik denk dat we dat debat ook moeten meenemen. Ik wil de lokale besturen in alle geval op een positieve manier betrekken. Het gaat om het lokale erfgoed. Zoals mevrouw Hostekint er trots op mag zijn dat haar woning op de inventaris staat, zo mogen ook de steden en gemeenten trots zijn dat ze over lokaal erfgoed beschikken. Ik mag hopen dat ze daar op een positieve manier mee omgaan.
Ik kom tot de vragen over het op de hoogte brengen van de eigenaars. Voor de inkennisstelling van de eigenaars en de lokale besturen moet een onderscheid gemaakt worden tussen de wetenschappelijke inventaris en de juridisch vastgestelde inventarislijsten. In de voorbije jaren is bij de geografische inventarisatie telkens contact geweest tussen de betrokken gemeentebesturen en de afdeling Monumenten en Landschappen en een van zijn opvolgers, het Agentschap R-O Vlaanderen. In overleg is telkens de communicatie naar de bevolking via de gemeentelijke kanalen bekeken. Ook bij de herinventarisatie en het verdere beheer van de inventaris, zal maximaal een beroep worden gedaan op de gemeentelijke communicatiekanalen. Voor de bekendmaking van de juridische vaststelling van de inventaris van het bouwkundig erfgoed en de rechtsgevolgen ervan, is er in de decreet- en regelgeving geen procedure bepaald. Daarom is ervoor geopteerd om advertenties in meerdere Vlaamse kranten te plaatsen, gekoppeld aan de informatieverstrekking via de Vlaamse Infolijn. Om de verspreiding van dit besluit en de gevolgen daarvan bijkomend te versterken, wordt door mijn administratie ook volop ingezet op media-aandacht via een persbericht en meerdere artikels in kranten en tijschriften. De website van het VIOE had dagelijks meer dan een verdubbeling van het aantal bezoekers.
Ik ben op de hoogte van de veelvuldige vragen over waarom niet elke eigenaar individueel op de hoogte is gebracht. Daarop wil ik dan ook even dieper ingaan. De wetenschappelijke inventaris omvat ongeveer 75.000 objecten. In de vastgestelde inventaris zijn ongeveer 66.000 objecten opgenomen. Het verschil is te verklaren doordat de gesloopte en door verbouwing zo goed als gesloopte items niet vastgesteld zijn. Ik wil u deze aantallen meedelen om u bewust te maken van de grootte ervan. Het is evident dat niet elke eigenaar in zijn eigendom woont. Dit betekent dat een eenvoudige bekendmaking door een brief te richten aan de bewoners van de in de inventaris opgenomen panden niet efficiënt en niet effectief is om de eigenaars te bereiken. Anderzijds is de wet op de privacy sterk beschermend inzake persoonsgegevens. Dit betekent dat mijn administratie niet zomaar deze gegevens kan gebruiken en zij een enorme overlappende inspanning zou moeten leveren om de eigenaarsgegevens van de inventarisitems actueel te kunnen houden.
Bij de opmaak van het nieuwe Erfgoeddecreet zal ik bekijken of het haalbaar is dat de instrumenterende ambtenaar verplicht wordt om in de overdrachtsakte te vermelden dat bedoeld onroerend goed is opgenomen op de lijst van het bouwkundig erfgoed. Ik heb hierover contact opgenomen met de federatie van de notarissen. De notarissen zijn daar al mee bezig. Ze plannen nu al om via e-notariaat de lijst die toegankelijk is per gemeente en per pand, heel vlot ter beschikking te stellen van de notarissen zodat ze melding kunnen maken van de inventarissen in het kader van hun huidige, algemene informatieverplichting, ook al staat dit nog niet in ons decreet, bij de overdracht van elk pand, of het nu bij wijze van schenking, erfenis, legaat, verkoop of inbreng in een vennootschap is. Ik reken erop dat de notarissen dat nu al zullen doen, vanuit hun algemene informatieverplichting. Maar zoals ik al zei, moeten we bekijken of we dat niet expliciet moeten opnemen als een verplichting in het onroerenderfgoeddecreet.
De individuele betekening is dus nergens bepaald, is niet geregeld, is niet in het decreet opgenomen. Het is ook bijna ondoenbaar. Het zou enorm veel geld kosten. Het gaat over 66.000 panden. Bedenken we dan nog dat heel wat panden meerdere eigenaars hebben, dan zou dat neerkomen op 80.000 à 90.000 aangetekende brieven. Een aangetekende brief kost ongeveer 5 euro, denk ik. Los van die kostprijs van pakweg 400.000 à 500.000 euro zou dat een enorm administratief werk zijn. We kampen met het probleem in België dat de federale databestanden niet gratis ter beschikking zijn voor ons en dat ze niet geïnformatiseerd zijn. In andere moderne landen, zoals Nederland, maakt een notaris een akte op en staan die gegevens meteen opgeslagen in die databestanden. Bij ons is er echter sprake van hypotheekkantoren, registratiekantoren en het kadaster, dat helemaal niet snel wordt geüpdatet. België heeft dus eigenlijk geen snel systeem. Nochtans is het perfect mogelijk dat alles heel snel te updaten. Bovendien heeft de Vlaamse overheid daar geen gratis toegang toe, ook al is het met respect voor de privacy en met een welbepaalde doelstelling. Dat zou een enorme verbetering zijn. Nu hebben we enorm veel werk, willen we al die gegevens krijgen. Bovendien is dit niet opgenomen in het decreet.
Sommige leden hebben gevraagd of er wordt gedacht aan een bijkomende stimulans. U weet dat de financiële middelen die bestaan op Vlaams vlak, voorbehouden zijn voor het beschermd erfgoed. Er is niets geregeld voor wat in de inventaris staat. Die middelen zijn daar helemaal niet voor bestemd. Dat zou ook niet kunnen. Er zijn wel positieve stimulansen in verband met de energieprestatieregelgeving, in verband met de zonevreemdheid, de functiewijziging en dergelijke meer. Ik heb ze al opgesomd. Zoals ik echter al zei, hoop ik dat die inventaris de Vlaamse gemeenten en provincies bewust maakt van het lokale erfgoed op hun grondgebied. Er is het voorbeeld van de provincie Vlaams-Brabant, die nu al premies geeft voor waardevol niet-beschermd erfgoed. Misschien kan dat inspirerend werken voor lokale besturen.
Naar aanleiding van de vraag van de heer Caron heb ik al uitleg gegeven bij de rechtsmiddelen specifiek met betrekking tot de problematiek van de zonnepanelen en de zonneboilers. Daarnaast is er ter zake, zoals altijd, een willig beroep bij de administratie zelf mogelijk. Ook is er een beroep bij de Raad van State mogelijk. Dat lijkt me evident, ook al staat het niet uitdrukkelijk in het decreet. Het is echter een algemene regel dat tegen elke administratieve rechtshandeling beroep kan worden aangetekend bij de Raad van State.
Dan was er de vraag of de regelgeving met betrekking tot de rechten en plichten gekoppeld aan de woningen die op de lijst staan, voldoende sluitend is. Inventariseren en het vaststellen van de inventarissen heeft niet tot doel om alle onroerend erfgoed te beschermen in de letterlijke betekenis, wel om vergissingen te vermijden en verschillende belangen te harmoniseren. Er kan inderdaad nog altijd worden gesloopt, maar dat resultaat zal dan weloverwogen zijn. Die onroerenderfgoedtoets, zoals ik hem heb beschreven, zal moeten gebeuren. We moeten wel nog het besluit maken met betrekking tot de onroerenderfgoedtoets, maar ik denk inderdaad dat de regelgeving zoals die nu wordt opgemaakt, voldoende sluitend is. Natuurlijk is niets volmaakt.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Mijnheer de minister, ik dank u. Ik kijk natuurlijk uit naar dat toetsingskader, maar ik vrees enigszins dat, zelfs als dat er is, het voor de gemeenten uitermate moeilijk zal blijven om met de lijst om te gaan. Er komt een advies van Ruimtelijke Ordening, maar dat advies zal niet bindend zijn. De bal belandt dus helemaal in het kamp van de gemeenten. Subsidiariteit is een schitterend principe, waar we allemaal voor zijn, maar de praktijk leert me toch dat het niet altijd gemakkelijk is om daarmee om te gaan. Als men een gebouw dat op de lijst staat, kan slopen om iets nieuws neer te zetten dat wat hoger, wat dieper of wat comfortabeler is, of omdat dit beter uitkomt, dan is het zeer moeilijk voor een lokale overheid om daar sturend op te treden. Het blijven collegiale beslissingen van het schepencollege en er wordt natuurlijk nogal wat gelobbyd in de sector van de ruimtelijke ordening, ook voor die gebouwen.
De bal ligt dus in het kamp van de gemeenten. Ik vrees dat ze niet altijd in staat zijn om daarmee om te gaan. Ik denk dus toch dat er moet worden gezocht naar bijkomende voordelen voor die panden. Er is sprake van één belangrijk voordeel in de brief van de administrateur-generaal, in die vijf punten, namelijk een gemakkelijkere herbestemming, zoals we die ook kennen voor beschermde monumenten. Die komt er nu ook voor de gebouwen op de lijst. Dat is al mooi, maar misschien moet er voort worden gezocht naar extras voor mensen die bereid zijn om die gebouwen in stand te houden. Ik ben het natuurlijk eens met de stelling van de heer Sauwens dat er uiteindelijk toch ook meer moet worden beschermd. Als minister heeft hij zelf op een paar momenten zon inhaalmanoeuvre gedaan. Zeker als we vergeleken en vergelijken met Nederland, dan hinken we nog altijd achterop. Ik begrijp van de minister dat de middelen er momenteel niet zijn, en dat er ook de komende tijd geen extra inspanningen gepland zijn. Ik vind dat jammer, want uiteindelijk moeten er stimulansen zijn, willen we mensen ertoe brengen dat soort panden in stand te houden. Ik verwacht toch van de Vlaamse overheid dat ze de gemeenten wat meer gaat helpen en het instrument wat steviger gaat maken.
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Ik dank u voor uw duidelijke antwoord, mijnheer de minister. Ik kan u volgen.
Mijnheer Vandaele, ik wist niet dat er in uw partij verschillende fracties waren. Het is interessant om die demarches te zien. (Opmerkingen van de heer Wilfried Vandaele)
Uw oproep om zelf voor de bescherming van het erfgoed en voor de nodige middelen te zorgen, kan ik begrijpen, mijnheer de minister. Ik heb uw beleidsnota gisteren ontvangen maar nog niet gelezen. We gaan daar nog over debatteren. Ik hoop dat het volume van beschermde monumenten stijgt. In de vorige legislatuur is het aantal beschermingen zeker niet toegenomen, ondanks de typologisch-thematische bescherming, wat een goede stap was.
De financiële kant valt niet te onderschatten, mijnheer Vandaele. Naast bescherming is er ook het onderhoud en misschien restauratie.
Ik zou het gewicht van die inventaris juist willen inschatten. U geeft aan dat de inventaris een dynamisch instrument wordt. De administratie zal een handleiding opstellen om de inventaris up-to-date te houden.
Ik kijk met bijzondere aandacht uit naar het experiment in de steden. Dat lijkt me een goede aanpak. De bescherming zal daarmee onder druk komen, dat is terecht. De Vlaamse overheid moet zich afvragen of ze niet meer moet beschermen en wat ze dan moet beschermen. De inventaris moet de juiste plaats krijgen. Het mag geen fake bescherming worden. Ik pleit voor een inhaalbeweging. Zeker het erfgoed van de twintigste eeuw verdient onze aandacht.
Zoals steeds botst deze morele discussie met het eigendomsrecht. Mag een eigenaar ongebreideld met zijn eigendom omgaan? Moet hij de kwaliteiten die de maatschappij aanwijst, respecteren? Ik ben voorstander van dat tweede, respect voor de maatschappij.
Ik kijk uit naar de discussie over de beleidsnota.
De voorzitter : Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Mevrouw Mercedes Van Volcem : Misschien communiceer ik niet zo duidelijk. U hebt de indruk, mijnheer de minister, dat ik hier negatief tegenover sta. Het tegendeel is waar. In Brugge hebben wij uw beleid proactief toegepast. Al vanaf 2007 hebben we alle panden die op de lijst stonden, ook in de deelgemeenten, met zorg behandeld enzovoort enzovoort.
Ik wou alleen maar de problemen die ik heb ervaren, met u delen. Ik wou u zeggen dat de kous daarmee niet af is. Eén eigenaar is bijvoorbeeld naar de Raad van State gestapt. Dat is natuurlijk de rechtsgang. Als de Raad van State echter een negatieve beslissing neemt, komt heel uw beleid op de helling te staan. Wij denken na over oplossingen.
Wij hebben alle eigenaars aangeschreven, dat waren er 2600. Ik vind dat de overheid de nodige actie moet ondernemen. U zet met één pennentrek 66.000 panden op die lijst. Die bescherming is een goede zaak, maar ik vind dat u de eigenaars individueel moet sensibiliseren, ook al kost dat geld en moeite. Wij hebben daar jobstudenten op gezet. Zij hebben die 2600 eigenaars aangeschreven. Ze zijn daar drie maanden mee bezig geweest.
U spreekt over de notarissen. Zij zouden dat automatisch moeten kunnen meegeven. De stad Brugge doet dat ook, het wordt automatisch in de stedenbouwkundige inlichtingen verwerkt. U zou alle steden en gemeenten daarvoor kunnen aanschrijven en voorstellen om de panden die op de inventaris staan te verwerken in die inlichtingen. Iedere notaris vraagt, omwille van zijn aansprakelijkheid, die stedenbouwkundige inlichtingen op. Dat is een win-winsituatie. Ik weet niet hoe dat in andere steden en gemeenten zit. Ik denk dat dat via het Geografisch Informatie Systeem (GIS) gebeurt.
Mijnheer de minister, het siert u dat u zegt dat het gemeentebestuur de eventuele vergunning tot sloop aflevert. Ik vind de lokale autonomie belangrijk. Ik ben blij dat u daar oog voor hebt. Alleen zegt u dat er nog een uitvoeringsbesluit komt rond de onroerenderfgoedtoets. Is het uw bedoeling om dat advies bindend te maken? Als u dat doet, holt u de autonomie uit. Daar zou ik nog graag een antwoord op krijgen.
De persoon die in Brugge de erfgoedlijst heeft opgesteld, is Luc De Vliegher, professor en expert op dit gebied. Hij geeft zelf toe dat niet alles wat in de lijst is opgenomen vanaf de jaren zeventig, ook waardevol is. Sommige gevallen zijn twijfelachtig en moeten misschien nog worden besproken, maar ze worden alvast op de lijst gezet. Als blijkt dat zon pand niet waardevol is en het wordt uiteindelijk gesloopt, dan mag noch het gemeentebestuur, noch de sloper als boeman worden afgeschilderd.
Mijnheer de minister, als u erfgoedbescherming zo belangrijk vindt, moet u voor premies zorgen. Ik heb uw beleid al gedeeltelijk doorgenomen. U zoekt naar een oplossing. Ik pleit voor initiatieven van uwentwege. U verwijst naar de provincie Vlaams-Brabant, maar ook in Brugge geven wij tot 18.750 euro voor panden die op het bouwkundig erfgoed staan en die worden gerestaureerd. Als de herstelling kunstig is, kunnen de mensen een beroep doen op de premie.
De voorzitter : Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Mevrouw Michèle Hostekint : Mijnheer de voorzitter, ik houd het kort, want ik heb begrepen dat het de bedoeling is dat de repliek korter is dan de vraag.
Mijnheer de minister, ik dank u voor het omstandige antwoord. Ik begrijp dat het niet evident is om alle betrokkenen individueel op de hoogte te brengen, maar het is natuurlijk belangrijk dat dit gebeurt om misverstanden, die vaak onomkeerbaar zijn, te vermijden. Ik vind het een goede zaak dat moeite wordt gedaan om de info zo ruim mogelijk te verspreiden via diverse kanalen, onder meer via de media en de notarissen.
Ik vind het ook goed dat wordt samengewerkt met de lokale besturen en dat aan die besturen wordt gevraagd om een actieve rol te spelen bij het verspreiden van die informatie. Maar laat ons eerlijk zijn, er is nog wel wat werk aan de winkel. Als we zien wat er in het verleden allemaal tegen de vlakte is gegaan, dan blijkt heel duidelijk dat niet alle gemeenten overtuigd zijn van het feit dat ze zorgzaam of zorgvuldig moeten omspringen met hun bouwkundig erfgoed. Ik vrees toch een beetje dat er niet in alle gemeenten even goed werk van zal worden gemaakt. Ze kunnen nog een klein duwtje in de rug gebruiken om die informatie ook daadwerkelijk mee te delen aan alle inwoners die voorkomen op de lijst.
De voorzitter : De heer Sauwens heeft het woord.
De heer Johan Sauwens : Mijnheer de minister, ik dank u voor het verhelderend antwoord. Ik heb nog twee vragen.
Dit betekent een bijkomende werklast voor uw eigen administratie ik zou u, als minister van Ambtenarenzaken, een aantal suggesties kunnen doen over welke diensten kunnen worden afgebouwd. U zou er toch voor moeten zorgen dat er extra mankracht komt, want dit is een enorme verzwaring van de takenlast. We moeten absoluut beletten dat er lange wachttijden ontstaan en dat het onroerend erfgoed en de erfgoedtoets een negatief gegeven wordt, want de mensen zitten nu al aan hun plafond, ze doen het maximale. De vraag is of u tijdig de nodige stappen kunt zetten.
Puur uit persoonlijke interesse zou ik graag vernemen of u een herdruk overweegt van de volledige inventaris in boekvorm.
De voorzitter : Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Mevrouw Karin Brouwers : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collegas, ik zou het even willen hebben over het slopen. Ik wil me toch aansluiten bij wat mevrouw Van Volcem daarover zei. De vraag is inderdaad of de onroerenderfgoedtoets of het advies of hoe het ook heet, bindend wordt voor de gemeente die moet beslissen om een gebouw uit de inventaris al dan niet te laten slopen.
Aangezien dit toch nog op de regeringsagenda moet komen, wil ik graag nog even verwijzen naar een concreet voorbeeld in de stad Leuven. Een ontwikkelaar heeft een plan om aan de Dijle ongeveer 200 woningen te bouwen. Het is een prachtig project, met een park aan de Dijle, maar daarvoor zou één gebouw dat op de inventaris staat, eigenlijk moeten verdwijnen. Het park zou in de plaats ervan komen, en daardoor zou een echt monument aan de overzijde van de Dijle veel beter tot zijn recht komen. Het zou niet goed zijn indien de ambtenaren van onroerend erfgoed in hun advies enkel de intrinsieke erfgoedwaarde van een gebouw bekijken en niet de omgeving waarin het terechtkomt of hoe het een rol speelt in zon plan.
Niet alleen de waarde van een gebouw moet worden bekeken, maar als de gemeente een plan opstelt, moet ook worden onderzocht hoe het slopen van dat gebouw zich zal verhouden tot de rest van de omgeving. Het kan immers een opwaardering van de omgeving betekenen doordat er een park wordt aangelegd en/of een echt monument volledig tot zijn recht kan komen.
Waar misschien ook wel naar gekeken mag worden, is de bruikbaarheid van die gebouwen. Als we gebouwen op de inventaris hebben staan die al jarenlang leegstaan, omdat ze in een hedendaagse context heel moeilijk hergebruikt kunnen worden en men er geen subsidies voor krijgt omdat het geen monumenten zijn, dan moeten we de bruikbaarheid ervan toch ook onderzoeken.
De voorzitter : De heer Vanden Bussche heeft het woord.
De heer Marcus Vanden Bussche : Mijnheer de minister, ook ik heb twee opmerkingen. De voorlichtingsplicht van de notaris ligt me uiteraard na aan het hart. Als zon onroerend goed opgenomen wordt op een lijst, is een notaris verplicht op straffe van aansprakelijkheid om dit mee te delen aan de klant, en dus heeft de overheid de plicht om te organiseren dat de notaris op een doeltreffende manier aan zijn inlichtingen geraakt.
We stellen vast in de gemeente Koksijde dat diverse gebouwen die op de lijst voorkomen intussen al afgebroken zijn of reeds 20 à 30 jaar dermate vervallen zijn dat het eigenlijk een lachertje is dat ze nog op de lijst staan. Tussen de gemeenten en de Vlaamse overheid is zeker nood aan overleg om de lijst te checken en uit te zuiveren. We hebben ook voorbeelden van zaken die we aan de lijst zouden willen toevoegen. Een goed gesprek hierover dringt zich op.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Mijnheer de voorzitter, ik ga nog even kort in op een aantal zaken.
Er zijn geen bindende adviezen meer. De Codex Ruimtelijke Ordening heeft de bindende adviezen afgeschaft. Dit is dus heel duidelijk.
Inzake de financiële consequenties heb ik verteld wat de toestand op dit ogenblik is. Ik kan wel ingaan op de vraag van de heer Caron. In mijn beleidsnota, waarover we later nog zullen discussiëren, staat inderdaad dat bij geografische bescherming zal worden uitgegaan van de inventaris. Het is evident dat dit een belangrijk instrument daartoe is.
Mevrouw Van Volcem, als de Raad van State negatief oordeelt, dan geldt dat voor elke overheid: een gemeente, een provincie, de Vlaamse overheid. Dat is nu eenmaal zo in een rechtsstaat. U zegt dat de stad al die mensen heeft aangeschreven en dat daarvoor een jobstudent werd ingezet. Ik vind dat heel positief, maar zoals ik al zei, is daar decretaal niets over bepaald. Als de Vlaamse overheid dat zou doen, zou ze dat bovendien op een sluitende manier moeten doen. We zouden moeten weten wie de eigenaar en de diverse mede-eigenaars zijn, met alle bijhorende procedures van betwistingen rond eigenaarschap enzovoort. Dat zou dus een zeer moeilijke en dure oefening zijn, die dan ook nog eens zou botsen op het feit dat er federaal absoluut geen up-to-date inventaris is. Kadaster, hypotheek, registratie en dergelijke: andere moderne landen doen dat veel efficiënter. Wij hebben dat systeem niet.
De onroerenderfgoedtoets is niet bindend. Hij zal erin bestaan dat men nagaat of de situatie nog is wat ze was. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een pand gesloopt is. Daarnaast zal men nagaan wat de huidige onroerenderfgoedwaarde is. De suggestie van mevrouw Brouwers om ook te kijken naar de context waarin men opereert, lijkt mij nuttig. Dat kan een van de elementen zijn. Ik ga er nu niet op vooruitlopen hoe het besluit zal worden vastgesteld, maar het lijkt me logisch dat je de zaken bekijkt in hun context.
Mijnheer Sauwens, u had het over de bijkomende werklast. Dat moet bekeken worden met het agentschap, net zoals uw suggestie om over te gaan tot een herdruk van de volledige inventaris.
Mijnheer Vanden Bussche, ik heb er al op gewezen dat het e-notariaat de band maakt met de reeds bestaande website, zodat de notarissen nu al, in het kader van hun informatieverplichting, kunnen nagaan of het pand op de inventaris voorkomt. We moeten in het kader van het decreet wel nog overwegen of we dat expliciet als een verplichting opnemen, maar het behoort inderdaad tot de informatieverplichting van elke notaris om bij een pand de nodige informatie te geven. Mevrouw Van Volcem sprak over het stedenbouwkundig advies. Dat kan inderdaad een punt zijn dat deel uitmaakt van het stedenbouwkundig advies. De steden hebben toegang tot de geïnformatiseerde lijst, per stad, per gemeente, van alle panden die op de inventaris staan. Het lijkt mij dan ook logisch dat het deel zou uitmaken van het stedenbouwkundig advies, zodat het informeren van de betrokkenen optimaal gebeurt.
De voorzitter : Het incident is gesloten.