Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie Vergadering van 13/01/2009
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de rechtspositieregeling van lokale besturen
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit probleem wordt mij gemeld en ik word er in min of meerdere mate ook zelf mee geconfronteerd. Volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeente- en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt het statuut van het gemeentepersoneel aangepast. Dit ontketende heel wat debatten in de gemeenten. De uitwerking moest worden afgerond voor 31 december 2008, dat lukte niet overal.
De gemeenten krijgen voor de meeste aspecten een vork aangereikt met minima en maxima waarbinnen zij kunnen beslissen. Dat is gebonden aan een lokaal overleg met onder meer de syndicaal afgevaardigden.
Waarom hebt u de lat zo laag gelegd? De vergoeding voor de nachtprestaties zal maximum 125 percent van het normale uurloon bedragen. Veel mensen die onder deze regel vallen, werken in een laag niveau: D of E. Ze worden in culturele of sportcentra ingezet als zaalwachter of cafetaria-uitbater. Ze moeten wel degelijk en op regelmatige basis na 22 uur werken. Vroeger mochten de gemeenten zelf beslissen welke hogere vergoeding ze daarvoor gaven als compensatie. Volgens het besluit van de Vlaamse Regering kan dat niet langer en is het maximum 125 percent.
Er bestaat wel nog een ´verstoringstoelage´. Dat is een premie die het personeelslid kan krijgen als hij onverwacht wordt opgeroepen voor dringend werk. Ze geldt dus niet voor personeelsleden in culturele of sportcentra die in een vast stramien werken. De verstoringstoelage bedraagt minimaal twee keer en maximaal vier keer het uurloon.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van de problemen waar gemeenten mee kampen omdat ze de lat veel lager moeten leggen?
Wat was de motivering voor de invoering van deze regel? Er moet toch een geldige reden zijn voor het maximum van 125 percent? Hebt u zicht op de problemen? Leggen de mensen zich neer bij de nieuwe regeling? Ik werd in elk geval gecontacteerd, u misschien ook.
Is de verstoringstoelage een uitweg voor deze personeelsleden?
De voorzitter: Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen: Het is een beetje vreemd, mijnheer Van Dijck, dat u mij deze vraag om uitleg stelt. In heel deze zaak ben ik slechts notaris. Er is een paritair overleg van vakbonden en werkgevers. Daar heeft de VVSG, die de gemeenten vertegenwoordigt, de keuze verdedigd om niet boven de 125 percent te gaan. De andere onderhandelaars hebben zich daarmee akkoord verklaard. U moet zich dat voorstellen zoals een syndicaal overleg in de bedrijfswereld dat een cao voorbereidt. Dit is een soort interprofessioneel akkoord maar dan één voor de lokale besturen.
Naast uw vraag om uitleg heeft ook een schriftelijke vraag van mevrouw De Wachter mijn aandacht gevestigd op de toelage voor nachtprestaties zoals geregeld in artikel 139 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007. Recent heb ik van het gemeentebestuur van Evergem ook een vraag ontvangen over deze problematiek.
Als antwoord op uw vraag wens ik vooreerst graag toelichting te geven bij de wijze waarop regelingen, zoals die inzake de vergoeding voor nachtprestaties, tot stand komen. Dat gebeurt immers niet eenzijdig door de Vlaamse Regering. We moeten respect hebben voor dat sociaal en syndicaal overleg, maar ik weet dat uw vraag niet negatief bedoeld is. De VVSG praat met de drie vakbonden, en de overheid zit erbij als bemiddelaar, maar vooral als notaris.
Zo´n besluit komt tot stand na overleg met de vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers in het daartoe bevoegde Comité C1. Ook het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeente- en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, is resultaat van dat overleg. Deze wijze van overleg en betrokkenheid van werkgevers en werknemers gebeurt in uitvoering van een samenwerkingsovereenkomst tussen de Vlaamse Regering, de vertegenwoordigers van de lokale en de provinciale besturen en de representatieve vakbonden.
Dat betekent in concreto dat de regeling zoals ze thans is opgenomen in artikel 139, het resultaat is van uitvoerige onderhandelingen met de werkgevers, vertegenwoordigd door de VVSG en de VVP en de werknemers, vertegenwoordigd door de drie representatieve vakbonden, namelijk ACV-Openbare Diensten, ACOD en VSOA. Het resultaat van deze onderhandelingen is een compromis waarbij zo veel als mogelijk rekening werd gehouden met de desiderata van alle partijen, werkgevers, werknemers en de Vlaamse Regering, die zich inhoudelijk eerder terughoudend opstelt bij de besprekingen. Wij komen tussenbeide als een partij ermee dreigt weg te lopen of het overleg opzegt: dan proberen wij de partijen weer bijeen te brengen.
Ik heb daar een tijd geleden al vragen over gekregen. Op zeker ogenblik hebben die onderhandelingen in het slop gezeten. Wij moeten dan trachten de partijen weer rond de tafel te brengen. Maar het zijn natuurlijk de werkgevers, VVSG en VVP, en de werknemers, ACV-Openbare Diensten, ACOD en VSOA, die dan moeten proberen tot sluitende afspraken te komen.
Artikel 139 van het besluit van de Vlaamse Regering bevat een dwingende bepaling waar de besturen niet van kunnen afwijken. Ook dat maakt deel uit van het compromis.
Uw laatste vraag gaat over de verstoringstoelage. Die is geregeld in artikel 142 van het besluit van de Vlaamse Regering inzake de rechtspositieregeling. Zij is bedoeld voor personeelsleden die, bij uitzondering, buiten hun dienstverplichtingen opgeroepen worden voor een onvoorzien dringend werk. Een voorbeeld hiervan is het oproepen van de technische dienst voor het strooien van zout bij onverwacht vriesweer. Op een zeker ogenblik wordt dat een bijna continue dienstregeling. U, als burgemeester, weet dat net zo goed als ik. Een ander voorbeeld, vanuit mijn eigen ervaring toen ik op lokaal vlak verantwoordelijkheid droeg: bij een zeer zwaar accident komen de politiediensten voor de vaststellingen, eventueel komt ook de brandweer om slachtoffers te bevrijden, en dan worden er vaak ook medewerkers van de technische dienst opgevorderd om met dranghekkens en verlichting de gevaarlijke plekken die tengevolge van het ongeval in het wegdek zijn ontstaan, af te sluiten en te signaleren. Het gaat om het geven van een extra vergoeding aan de mensen die men daarvoor convoceert. Het gaat dus over werk op onregelmatige tijdstippen en niet om een onverwachte verstoring van de vrije tijd. Werk in een cafetaria volgens een vooraf gekend uurrooster waarbij de werktijd eindigt na 22 uur, kan onmogelijk worden gelijkgesteld met een onvoorziene oproeping.
Je hebt hier een stramien waarbij werknemers en werkgevers met elkaar akkoorden hebben afgesloten. De VVSG was hier vragende partij om niet boven de 125 percent te gaan.
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mijnheer de minister, het is dat punt waarmee ik een probleem heb. We weten allemaal hoe het werkt. U hebt op nationaal vlak het akkoord geacteerd, en dan mogen wij lokaal dat overleg nog eens overdoen. Het is belangrijk dat u benadrukt dat de vork waarover ik het in mijn vraagstelling heb, een resultante is van een overleg dat niet door u is opgelegd maar dat inderdaad door de representatieve organisaties van zowel werkgevers als werknemers afgesproken is.
Ik maak een algemene opmerking - in hoeverre heeft men het recht om vorken af te spreken? - terwijl ik, samen met anderen, op het lokale niveau met zeer specifieke elementen te maken krijg. Ik dacht dat in het overleg, dat achter de rug is, en op basis van het nieuwe personeelsstatuut, dat nu tot stand is gekomen, er maar een protocol van akkoord was van één vakorganisatie.
Minister Marino Keulen: ACV-Openbare Diensten, de grootste, heeft dat ondertekend.
De heer Kris Van Dijck: Twee hebben het dus niet gedaan. Je kunt dus niet zeggen dat het een resultante is. Op een bepaald ogenblik, mijnheer de minister, hebt u geacteerd, hebt u namens de Vlaamse Regering een besluit gemaakt. Ik ben het ermee eens dat het een resultante is van een onderhandeling, maar u hebt een daad gesteld die aanleiding heeft gegeven tot een document dat bindende bepalingen oplegt aan de lokale besturen. Dit document is niet voor iedereen voldragen.
Minister Marino Keulen: Het is zoals de heer Guido Decoster, die dit nu al heel lang volgt, zegt: als een van de partners tekent, heb je een akkoord.
De heer Kris Van Dijck: Je kunt niet zeggen dat het voor iedereen een voldragen akkoord is.
Minister Marino Keulen: ACOD heeft al een eeuwigheid geen akkoorden meer getekend.
De heer Kris Van Dijck: Het is goed dat dit duidelijk wordt gesteld. Als je lokaal onderhandelingen voert, wordt er altijd gezegd dat iets niet mag ´van Brussel´. U hebt nu in uw antwoord duidelijk gesteld wie wij onder ´Brussel´ moeten verstaan.
De voorzitter: Het incident is gesloten.